direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeddam, Melegardeweg 8-10
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Melegardeweg te Zeddam tussen de nummers 8 en 10 bevindt zich een perceel dat bestemd is voor agrarische doeleinden. De omliggende percelen aan deze weg zijn bestemd voor woningen. De initiatiefnemer heeft het voornemen om op dit perceel ook een woning mogelijk te maken. Hiertoe is op 27 juni 2014 een principeverzoek ingediend bij de gemeente. De gemeente Montferland heeft op 2 juli 2014 aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het initiatief.


Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het voor de locatie geldende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern Zeddam tussen de woningen aan de Melegardeweg 8 en 10. Het gebied is op dit moment in gebruik als weiland. Om de locatie heen liggen voornamelijk woningen. Het plangebied maakt deel uit van het aan de zuidoostzijde gelegen buitengebied van Zeddam. Deze gronden betreffen eveneens agrarische gronden en weilanden.


Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0001.png"
Globale ligging plangebied (bron: luchtfoto Bing Maps).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' is op 29 september 2011 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld en onherroepelijk per 6 november 2013. In het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' en de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap', 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn onder andere agrarische bedrijven en het (hobbymatig) houden van dieren en telen van gewassen toegestaan. De realisatie van een woning is binnen deze bestemming niet mogelijk. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' met globale aanduiding plangebied (rood omlijnd).


In de tussentijd is het bestemmingsplan 'Buitengebied' drie keer herzien. Op dit moment geldt voor het plangebied dan ook het bestemmingsplan 'Buitengebied derde herziening'. Dit bestemmingsplan is op 26 januari 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Montferland. Met vaststelling van deze derde herziening is voor het plangebied de aanduiding ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied komen te vervallen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de beschrijving van het initiatief. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. Tevens wordt het plan getoetst aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de de juridische planaspecten. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Zeddam is een oud esdorp, dat is ontstaan als bouwlandenclave. In 1145 en 1257 was al sprake van de Zeddamse St. Oswalduskerk. Het dorp bestond in het begin van de 13e eeuw waarschijnlijk uit een aantal huizen rondom de kerk en enkele kleine boerderijen nabij het kruispunt van de (Beneden)Dorpsstraat en de Oude Doetinchemseweg. In 1441 wordt reeds de Torenmolen aan de Bovendorpsstraat vermeld. In de loop der eeuwen ontwikkelde de bebouwing van de kom zich langs de Bovendorpsstraat en Benedendorpsstraat tussen de kerk en de havezate Padevoort en ook langs de Ettemastraat (voorheen De Huttestraat) nabij de kerk.


Hierna verschenen vanaf de 19e eeuw langzamerhand huizen langs de Kerkweg, de Vinkwijkseweg en de Oude Doetinchemseweg. Daarnaast behoorden de Padevoortseallee en de Schapenweg tot het oude wegenpatroon. Met de aanleg van de 's Heerenbergseweg/Kilderseweg in 1855 was het hoofdwegenpatroon van Zeddam vastgelegd. Verdere ontwikkelingen vonden vooral langs deze wegen plaats. In de hoek tussen de Oude Doetinchemseweg en Padevoortseallee werd omstreeks 1860 een tweede molen gebouwd, de nog bestaande molen De Volharding.


Begin 1900 ontstonden er, mede vanwege de komst van de stoomtram Zutphen-Emmerik, recreatieve ontwikkelingen. Door de toename van de bevolking begon Zeddam zich daarna ook te ontwikkelen in de noord-zuidrichting, in eerste instantie vooral langs de Kilderseweg/'s Heerenbergseweg waar na verloop van tijd een min of meer aaneengesloten lint van bebouwing ontstond, vooral in de vorm van vrijstaande panden met elk een eigen gezicht.


De eerste, aanvankelijk nog bescheiden meer planmatige ontwikkelingen dateren van na de Tweede Wereldoorlog. Ten zuiden van de Schapenweg werd de Bloemenbuurt (Asterstraat, Papaverstraat, Violenstraat en Tuinstraat) met sociale woningbouw in kleine rijtjes aangelegd en meer westwaarts verschenen dubbele woningen aan de Ettemastraat en een enkel groter blok aan de Oswaldusstraat. Daarna volgden de uitbreidingen aan de zuidkant tot aan de Terborgseweg. Het zuidwestelijke deel van de Padevoortseallee werd een belangrijke as waaraan ook de nodige voorzieningen een plek kregen. In de jaren '70 en '80 vonden de uitbreidingen plaats aan de noordkant van Zeddam, ten noorden van de Schapenweg. Deze uitbreiding kan worden beschouwd als de laatste uitbreiding in noordelijke richting. Door de aanleg van het Schapenbos heeft een goede landschappelijke afronding plaatsgevonden. In de jaren '90 is aan de oostkant gebouwd in het plan Vinkhof en aan weerszijden van de Padevoortseallee. Zo raakten geleidelijk aan ook de gebieden tussen de oude wegen bebouwd; op diverse plaatsen zijn echter ook heden ten dage nog open, onbebouwde gebieden.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Melegardeweg, tussen de nummers 8 en 10 in. In de omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen. Ten westen van het plangebied ligt de rest van de bebouwde kom van Zeddam. Ten oosten van het plangebied bevinden zich eveneens enkele woningen. Het buitengebied van Zeddam ligt ten zuiden en oosten van het plangebied.


De Melegardeweg wordt gekenmerkt door lintbebouwing van woningen met een hoog kwaliteitsniveau. De weg oogt zeer groen. Dit komt voornamelijk door de beplanting aan de noordzijde van de weg. Het kavel tussen de nummers 8 en 10 is onbebouwd en heeft een oppervlakte van 3.440 m2. Op dit moment is het gebied in gebruik als weiland.


Op de navolgende afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0003.png" Huidige situatie plangebied en omgeving (bron: Bing Maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0004.png" Huidige situatie plangebied, zicht op het perceel (foto van initiatiefnemer).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0005.png" Huidige situatie plangebied, zicht in zuidoostelijke richting (bron: Google Earth).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0006.png" Huidige situatie plangebied, zicht in westelijke richting (bron: Google Earth).

2.3 Toekomstige situatie

Middels een herziening van het bestemmingsplan wil men de realisatie van een woning aan de Melegardeweg tussen de nummer 8 en 10 mogelijk maken. Vooralsnog is er nog geen concreet bouwplan voor het plangebied voor ogen. Wel is een globale indeling voor het plangebied bekend, waarbij het noorden van het perceel de bestemming 'Wonen' krijgt en het zuiden de bestemming 'Tuin'. Op de navolgende afbeelding is de verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0007.png"
Verbeelding


Bij de verdere vormgeving van de woning dient aangesloten te worden bij de toetsingscriteria uit het BOIL (Woningbouw op inbreidingslocaties; zie paragraaf 3.4.2). Dit betekent onder andere dat voor wat betreft de bouwstijl en situering de nieuwe woning dient te passen bij de overige bebouwing in het lint. De woning moet bijvoorbeeld in de denkbeeldige voorgevelrooilijn van de naastgelegen woningen gesitueerd worden. Ook moet de woning worden uitgevoerd als vrijstaande woning met een minimale inhoud van 400 m3, een minimale breedte van 6 meter, een bouwlaag en een kap.


Bij de bepaling van de maximale bouwhoogte is rekening gehouden met de molenbiotoop van De Volharding (zie paragraaf 4.11). Gezien het feit dat de woning in de windschaduw van de bestaande tussengelegen woning wordt gerealiseerd, kan een bouwhoogte van 8 meter worden goedgekeurd. Ten slotte dient de woning via de voorzijde op de Melegardeweg te worden ontsloten en moet op eigen terrein in de parkeerbehoefte worden voorzien.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.


Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van één nieuwbouwwoning niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro1. De ontwikkeling is daarmee niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie rijksbeleid

Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
    - ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    - zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    - een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    - een gezonde en veilige leefomgeving.


Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.


Toetsing

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval wordt de nieuwe woning zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur van de bebouwing aan de Melegardeweg. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de bebouwingsstructuur van de omliggende bebouwing. Het plan draagt bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen, zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening

Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland gewijzigd vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.


Wonen

Bij voorliggend plan is vooral het aspect 'wonen' van belang. In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties:

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.


Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van slechts een woning mogelijk. Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma. In paragraaf 3.2.4 wordt op dit beleidsstuk ingegaan. Hieruit blijkt dat de woning binnen het provinciale woningbouwprogramma past.

3.2.3 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • Past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • Hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?


Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Elke ruimtelijke ontwikkeling dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De Gelderse ladder is daarentegen wel opgenomen in de Omgevingsvisie en biedt op enkele aspecten een aanvulling op de rijksladder.


Toetsing

Voorliggend plan is in paragraaf 3.1.2 reeds getoetst aan de rijksladder. Daaruit is gebleken dat er geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en dat het doorlopen van de treden van de ladder daardoor niet noodzakelijk is. Ten aanzien van de rijksladder geeft de provincie Gelderland met haar Gelderse ladder extra richting op het gebied van duurzaam ruimtegebruik. Daarbij vraagt de provincie om extra aandacht voor het toevoegen van kwaliteit aan de leefomgeving. De provincie acht het van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de locatie en het omliggende gebied. Voorliggend plan wordt gerealiseerd aan de rand van Zeddam en maakt onderdeel van de lintbebouwing aan de Melegardeweg. Zoals in paragraaf 2.3 reeds is beschreven, past de nieuwe woning qua bouwstijl, massa en situering bij het omliggende bebouwingslint. Ook wordt met de maximale bebouwingshoogte rekening gehouden met de nabijgelegen molen. Daarnaast wordt in hoofdstuk 4 de haalbaarheid voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten aangetoond. Dit tezamen maakt dat geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan past binnen de kwaliteiten van de omgeving en deze zelfs vergroot. Daartoe wordt gesteld dat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.


Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.


De gemeente Montferland valt onder de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de stadsregio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 te richten op:

  • verhouding huur-koop: 26% van de nieuw te bouwen woningen in de huursector realiseren;
  • betaalbare woningen: 37% van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) realiseren;
  • nultredenwoningen: 40% van de woningbehoefte invullen als nultredenwoning;
  • totaal aantal toe te voegen woningen: in de periode 2010-2019 in de Stadsregio Arnhem Nijmegen er een behoefte is geconstateerd van 26.000 woningen netto toe te voegen, exclusief de direct te vervangen onttrekkingen. De gemeenten gaan voor voldoende plancapaciteit, rekening houdend met een planuitval van 30%. Dit komt neer op een totale netto plancapaciteit van circa 33.800 woningen;
  • verfijning regionale opgave: De gemeenten geven verder invulling aan de stadsregionale opgave met bijbehorende fasering.


De verfijning van het provinciale/regionale woonprogramma vindt plaats in het gemeentelijke woonprogramma. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het provinciale en regionale beleid en wordt gekeken naar de plannen voor de korte termijn. Op dit gemeentelijke woonprogramma wordt in paragraaf 3.4.5 nader ingegaan.


Toetsing

Voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen zijn een aantal eisen gesteld ten aanzien van de netto plancapaciteit van circa 33.800 woningen die in de periode 2010-2019 gebouwd mogen worden. In het plangebied wordt slechts een woning gerealiseerd. Deze woning past kwantitatief gezien binnen de plancapaciteit. Daarnaast wordt ook kwalitatief aangesloten bij het woonbeleid. De woning betreft namelijk een vrijstaande koopwoning die geschikt is voor doorstromers. De voorgenomen ontwikkeling sluit hiermee aan op het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.


Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren. De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid;
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal;
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap;
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening;
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.


Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.


Toetsing

Volgens de Structuurvisie Achterhoek wil de regio een vitale economie realiseren waar mensen graag willen wonen. De nieuwe woning in het plangebied draagt bij aan deze doelstelling door aan te sluiten op de vraag vanuit de woningmarkt. Verder zorgt de nieuwe woning voor een verbetering van het draagvlak voor voorzieningen in Zeddam en de ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de vitaliteit. Tot slot wordt er in het plangebied gezorgd voor een goede stedenbouwkundige inpassing door aan te sluiten bij de bebouwingsstructuur van de omliggende lintbebouwing. De woning zorgt er tot slot voor dat deze lintbebouwing wordt vervolmaakt.

3.3.2 Liemerse Woonagenda 2017-2027

De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de Liemerse Woonagenda voor de periode 2017-2027 ondertekend. Via deze regionale agenda hebben ze afspraken gemaakt over wat voor soort woningen, de aantallen woningen die er de komende 10 jaar in de regio gebouwd worden en waar deze nieuwbouw zou moeten plaatsvinden.

Via zeven basisafspraken geven de Liemerse gemeenten samen richting aan de ontwikkeling van de woningmarkt in de regio. Zo zal er speciale aandacht zijn voor transformatie van bestaande gebouwen en locaties tot woningen. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats binnen de bestaande woonkernen. Kleinschalige plannen vormen daarbij het uitgangspunt. Ook wordt ruimte geboden voor maatwerk in de verschillende dorpskernen. De gemeenten willen dat oude woningbouwplannen, die niet van de grond komen, goede nieuwe woningbouwplannen niet in de weg zitten. Bovendien zal extra aandacht worden geschonken aan verduurzaming en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers. Op basis van nieuwe cijfers kunnen in de Liemers de komende 10 jaar ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden. Van dit aantal kunnen 880 woningen in de gemeente Montferland worden gerealiseerd


Toetsing

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een woning op een nog onbebouwd perceel in het bebouwingslint aan de Melegardeweg te Zeddam. Het gaat om een kwalitatief hoogwaardige woning in het duurdere koopsegment. Met de realisatie van het plan wordt het bebouwingslint voltooid waardoor de woonomgeving aan de Melegardeweg wordt bevorderd. Met de realisatie van de woning wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Montferland.

3.3.3 Conclusie regionaal beleid

Het regionale beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan. Hierbinnen is woningbouw mogelijk. Onderhavig plangebied ligt binnen deze contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0008.png"
Uitsnede structuurvisiekaart Montferland met globale aanduiding plangebied (blauw) (bron: gemeente Montferland).


Toetsing

Het plangebied ligt binnen de contour voor het bebouwd gebied van de kern Zeddam. Deze contour komt overeen met de contour die in het Regionaal Plan is opgenomen. Binnen deze contour is woningbouw mogelijk en kan de realisatie van de nieuwe woning dus plaatsvinden. Bovendien wordt er gezorgd voor een goede stedenbouwkundige inpassing in de bestaande lintbebouwing. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie.

3.4.2 Beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties 2016' (BOIL)

Om particuliere verzoeken van een tot maximaal twee woningen en woningsplitsingen te beoordelen, heeft de gemeenteraad van Montferland de beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties 2016' (BOIL) op 24 november 2016 vastgesteld. Ten behoeve van deze beleidsnotitie is ook een nieuwe Boil-begrenzing vastgesteld. De Boil-grenzen vormen een begrenzing van het bestaand stedelijk gebied met uitzondering van bedrijventerreinen en locaties die ongeschikt zijn voor kleinschalige particuliere ontwikkeling van maximaal twee woningen. Woningbouw van een andere aard en omvang is eventueel mogelijk buiten de Boil-begrenzing, maar dit wordt afzonderlijk getoetst. Navolgende afbeelding geeft de Boil-begrenzing weer voor de kern Zeddam. Uit de afbeelding blijkt dat het plangebied (globaal blauw omcirkeld) deels binnen de Boil-grenzen valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0009.png"
Boil-begrenzing Zeddam met daarop het plangebied globaal blauw omcirkeld (bron: gemeente Montferland).


Toetsing


Voor initiatieven binnen de Boil-grenzen geldt dat het initiatief moet voldoen aan een beoordelingskader. Een deel van de toetsingscriteria heeft betrekking op de omgeving van het plan. Navolgend worden de criteria opgesomd en getoetst aan onderhavig plan.

  • 1. Verdichting is niet mogelijk op kavels gelegen aan de rand van de bebouwde kom, in het overgangsgebied tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied.
    Het plangebied ligt deels binnen de Boil-grenzen. Met de bestemmingsplanherziening wordt alleen woningbouw in het noorden binnen de Boil-grenzen mogelijk gemaakt.
  • 2. Verdichting is niet mogelijk indien de ruimtelijke structuur onevenredig in het nadeel van omwonenden uitpakt. Hierbij gaat het onder meer om bezonning en privacy. Bij het indienen van een verzoek, zal moeten worden aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan. Dit betekent in elk geval dat het niet mogelijk is om een extra woning te bouwen die ligt achter bestaande woningen. De woning dient te worden gerealiseerd in de lijn van bestaande woningen.
    De nieuwe woning wordt in de lijn van de bestaande woningen aan de Melegardeweg gerealiseerd. Op deze locatie zorgt de woning niet voor een afname van de dag- en zonlichttoetreding bij omliggende objecten. De ruimtelijke structuur van het gebied blijft behouden.
  • 3. Verdichting is niet mogelijk indien dit leidt tot aantasting van de aanwezige groenstructuur en aanwezige open ruimte. Van aantasting van de groenstructuur en open ruimte is zonder meer sprake als het kavel/perceel in het bestemmingsplan (voorschriften dan wel plantoelichting) is opgenomen als groene dan wel open locatie.
    Het plangebied maakt geen deel uit van de groenstructuur van Zeddam. Hierop wordt in paragraaf 3.4.3 nader ingegaan. Ook de openbare ruimte wordt niet aangetast. Op dit moment hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch' en is het perceel in particulier eigendom.
  • 4. Verdichting is niet mogelijk indien het te bebouwen perceel een andere (openbare) functie heeft die niet verloren mag gaan, dit ter beoordeling aan de vakafdelingen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om percelen met een verkeerskundige functie (zoals parkeerplaatsen) dan wel een openbare functie (zoals pleinen en speelplekken).
    Het perceel heeft geen openbare functie en is in particulier eigendom.
  • 5. Verdichting is niet mogelijk indien de nieuwe of te splitsen woning hinder ondervindt van aanwezige bedrijvigheid en vice versa. Uitgangspunt zijn de afstanden zoals gehanteerd in het handboek van de VNG 'Bedrijven en Milieuzonering¡ng'. Dit boek geeft per categorie bedrijvigheid aan, welke afstand tussen het bedrijf en woningen minimaal bewaart dient te blijven. Indien het verzoek een splitsing of bouw van een woning betreft in de directe nabijheid van een bedrijf of bedrijventerrein, worden deze afstanden in acht genomen. Indien aan deze afstanden niet wordt voldaan, wordt het verzoek afgewezen.
    In paragraaf 4.3 wordt het plan getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
  • 6. Indien in een bestemmingsplan aan gronden een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen inhoudt, behorende tot een bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken, is rond betrokken terreinen een zone vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Er wordt geen medewerking verleend aan de bouw en splitsing van woningen op locaties gelegen binnen een dergelijke zone.
    De nieuwe woning bevindt zich niet binnen een zone voor industrielawaai.
  • 7. Verdichting is niet mogelijk op locaties die liggen in de geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) waarbij de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel wordt overschreden tenzij door Gedeputeerde Staten van Gelderland een verzoek om hogere grenswaarde wordt gehonoreerd.
    In paragraaf 4.4 wordt het plan getoetst aan het aspect geluid. Hieruit blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
  • 8. De nieuwe of te splitsen woning dient rechtstreeks ontsloten te worden op de openbare weg. Het is niet mogelijk indirect te ontsluiten op de openbare weg, waarbij wordt gedoeld op ontsluiting via de oprit van een andere woning, dus waarbij ontsluiting plaatsvindt tussen twee bestaande woningen door;
    De nieuwe woning wordt direct ontsloten op de Melegardeweg. Dit betreft een openbare weg.
  • 9. De nieuwe of te splitsen woning dient bereikbaar te zijn voor hulpdiensten. Dit is ter beoordeling van de betrokken afdelingen (brandweer, Openbare Werken);
    Via de Melegardeweg kan de nieuwe woning door hulpdiensten bereikt worden. Dit geschiedt op dezelfde manier als bij de naastgelegen woningen het geval is.
  • 10. Er dient sprake te zijn van aansluiting op het bestaande volkshuisvestelijk beleid, namelijk de bouw van woningen voor starters dan wel geschikt ouderen. Dit betekent dat de nieuwe of gesplitste woning levensloopbestendig dient te zijn.
    In paragraaf 3.4.5 wordt de ontwikkeling getoetst aan de actuele woningbehoefte van de gemeente Montferland. Het plan past binnen dit beleid.


Naast de toetsingscriteria met betrekking tot de omgeving van het initiatief stelt de beleidsnota ook toetsingscriteria ten aanzien van de kavel/ de nieuw te bouwen woning. Met betrekking tot de bouw van een extra woning betreft het de volgende toetsingscriteria:

  • 1. Wat betreft de bebouwing moet worden voldaan aan de voorschriften van de woonbestemming uit het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, waaronder de afstand tot de perceelsgrens en de bouwhoogtes.
    De nieuwe woning voldoet aan de regels voor de bestemming 'Wonen' zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Kom Zeddam', dat op 19 december 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Montferland.
  • 2. De nieuw te bouwen woning dient in de denkbeeldig verlengde voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing van de naastliggende woningen te worden opgericht.
    De woning wordt in de verlengde voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing van de naastliggende woningen gerealiseerd.
  • 3. De bebouwing kan wat betreft afmetingen niet groter zijn dan de afmeting van de bebouwing op de direct aangrenzende percelen. Er dient aansluiting te worden gezocht bij de planvoorschriften en kenmerken van de omringende woonbebouwing.
    Gelet op het feit dat onderhavig plangebied een grote kavel betreft in vergelijking tot de andere kavels aan de Melegardeweg, zal de beoogde woning voor wat betreft afmetingen op deze kavelgrootte aansluiten. Daarbij zullen de kenmerken van de naastgelegen bebouwing aan de Melegardeweg niet uit het oog worden verloren.
  • 4. De inhoud van de nieuw te bouwen woning dient minimaal 400 m3 te bedragen.
    De inhoud van de woning bedraagt meer dan 400 m3.
  • 5. Bij de bouw van een vrijstaande woning dient het perceel/de kavel een minimale oppervlakte te hebben van 400 m2.
    Het perceel heeft een oppervlakte van 3.440 m2 en is daarmee groter dan de vereiste 400 m2.
  • 6. Bij de bouw van een twee-onder-één-kapwoning dient het perceel/de kavel van elke woning een minimale oppervlakte te hebben van 250 m2.
    Er wordt geen twee-onder-één-kapwoning gerealiseerd. Dit criterium is niet van toepassing.
  • 7. De voorgevel van de nieuw te bouwen woning(en) dient minimaal 6 meter breed te zijn, waarbij de ter plaatse vigerende bestemmingsplanbepalingen van de woonbestemming ten aanzien van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens onverminderd van toepassing blijven.
    Het perceel heeft een breedte van circa 40 meter. Met een woning van 6 meter breed, is er aan weerszijden van de woning nog voldoende ruimte over tot de zijdelingse perceelsgrenzen.
  • 8. De diepte van de nieuw te bouwen woning(en) is maximaal de helft van de totale kavel/perceeldiepte, waarbij de bepalingen van de woonbestemming van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan onverminderd van toepassing blijven.
    Op grond van de geldende bestemmingsregels voor 'Wonen' geldt voor vrijstaande woningen een maximale diepte van 15 meter. Het perceel heeft een diepte van circa 80 meter. De diepte van de woning bedraagt derhalve niet meer dan 15 meter.
  • 9. Bij de realisering van de extra woning zal rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien kabels en/of leidingen moeten worden verlengd/aangepast/verwijderd, komen alle daarbij behorende kosten voor rekening van de aanvrager/ontwikkelaar.
    In paragraaf 4.13 vindt de toetsing aan het aspect kabels en leidingen plaats. Hieruit blijkt dat er geen kabels en/of leidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, waarmee in dit plan rekening dient te worden gehouden.
  • 10. Er dient voldoende parkeergelegenheid te zijn op eigen terrein, dit betekent dat voor elke nieuw gebouwde woning er minimaal een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig moet zijn. Daarnaast bepaalt de vakafdeling hoeveel parkeerplaatsen aanvullend nodig zijn om de uit de ontwikkeling voortkomende parkeerdruk op te vangen.
    In paragraaf 4.12.2 wordt de ontwikkeling getoetst aan het aspect parkeren. Uit de toetsing blijkt dat er minimaal twee parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe woning dienen te worden gerealiseerd. Daartoe is voldoende ruimte aanwezig in het plangebied.


Het noorden van het perceel ligt binnen de Boil-grenzen en zal met de bestemmingsplanherziening de woonbestemming krijgen. Het zuiden zal de bestemming 'Tuin' krijgen. De nieuwe woning aan de Melegardeweg wordt tussen de bestaande lintbebouwing binnen de bebouwingscontour van Zeddam gerealiseerd. De woning past qua aard bij de bestaande bebouwing aan het lint. Het karakter van het gebied als lint blijft ook in de toekomst behouden. In hoofdstuk 4 wordt het plan bovendien getoetst aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijken geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Bovendien is de ontwikkeling aan de verschillende criteria voor nieuw te bouwen woningen getoetst. Het plan voldoet hieraan en past derhalve binnen de eisen vanuit de beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties'.

3.4.3 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden. Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • sluit aan bij het landschap;
  • versterk de karakteristiek van de kern;
  • draagvlak in projecten.


De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creeren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.


Zeddam

Als brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten bevat het Groenstructuurplan voor elke kern een apart werkboek. Het werkboek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van dergelijke ontwikkelingen en projecten. Ook voor de kern Zeddam heeft de gemeente Montferland een werkboek opgesteld.


In vergelijking met de andere kleine kernen is Zeddam bijzonder doordat het op de helling van de berg ligt en het bos op de berg het dorp als het ware omarmt. Vanuit de bosrand loopt een historische 'hartlijn' de helling af naar het oude buurtschap Vinkwijk. Zeddam is terrasvormig opgebouwd met allerlei plekken waar je als op een 'groen balkon' uitzichten over het dorp en op het landschap van de berg hebt. Zeddam drijft op recreatie en toerisme. Waar mogelijk dient de groenstructuur de recreatieve aantrekkelijkheid te versterken. Zeddam ontwikkelde zich de afgelopen 1000 jaar langs een gebogen lijn die loopt vanaf de motte boven op de berg via de oude Grafelijke Torenmolen, de Bovendorps- en Benedendorpsstraat naar Padevoort in Vinkwijk. Deze 'historische hartlijn' werd vroeger ter hoogte van het schoolpad doorsneden door de oude weg op de route vanaf de steden langs de IJssel naar 's-Heerenberg en verder naar Duitsland. Recent is hier een nieuw centrum in het dorp ontwikkeld. Langs deze hartlijn liggen vele belangrijke plekken en gebouwen. Laat de allure van deze hartlijn met al zijn bijzondere plekken spreken uit de beplantingen die er bij horen. Versterk die zo nodig en laat oud en nieuw op elkaar aansluiten.


afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0010.png"

Hartlijn Zeddam met globale ligging plangebied (blauw) (bron: gemeente Montferland).


Toetsing

Het plangebied ligt aan de Melegardeweg in Zeddam. Deze weg maakt geen deel uit van de hartlijn van Zeddam. Bij de bouw van de woning wordt aangesloten bij de bebouwingsstructuur van het lint. Daarbij wordt de huidige groenstructuur niet aangetast. Het plan is niet in strijd met het Groenstructuurplan.

3.4.4 Welstandsnota

Op 26 november 2015 heeft de gemeenteraad van Montferland de 3e wijziging welstandsnota vastgesteld en per 1 januari 2016 is deze in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze herziende versie van de woonvisie is een groot deel van de grondgebied van de gemeente als welstandsvrij aangewezen.


Toetsing

Voor het plangebied geldt dat het als welstandsvrij is aangewezen. Het bouwplan hoeft daarom niet ter toetsing te worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Dit betekent echter niet dat met het bouwplan geen rekening is gehouden met de stedenbouwkundige aspecten. Zoals eerder is beschreven, wordt bij het ontwerp van de woning aangesloten bij de stedenbouwkundige aspecten die de omgeving van het plangebied kenmerkt.

3.4.5 Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarriere te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.


Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarriere kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.


Toetsing

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een woning op een nog onbebouwd perceel in het bebouwingslint aan de Melegardeweg te Zeddam. Het gaat om een kwalitatief hoogwaardige woning in het duurdere koopsegment. Met de realisatie van het plan wordt het bebouwingslint voltooid waardoor de woonomgeving aan de Melegardeweg wordt bevorderd. Tevens levert het een bijdrage aan de leefbaarheid van de kern Zeddam aangezien de toevoeging van de woning zorgt voor extra draagvlak voor het in stand houden van de voorzieningen.

3.4.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Onderhavig plan is niet in strijd met het gemeentelijke beleid waardoor het gemeentelijke beleid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning wordt verleend voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.1.2 Toetsing

Door Rouwmaat BV is in maart 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2 voor het plangebied. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn bijgevoegd in de navolgende alinea's.


De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 190 cm -mv voor peilbuis 01. Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen. Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens;
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium, Cadmium en Zink.


Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.


De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat op grond van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Flora en fauna

4.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

4.2.2 Toetsing

Door SAB is in januari 2017 een quick scan flora en fauna uitgevoerd3. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende alinea's samengevat.


Gebiedsbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming, het Gelders Natuurnetwerk (GNN), weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op deze gebieden. Het projectgebied ligt niet in een beschermd gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied), het GNN, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied.


Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken - deelgebied Gelderse Poort en ligt op 8,8 kilometer afstand. Het GNN, ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied liggen op respectievelijk 350 meter, 8,3 kilometer en 15,5 kilometer afstand. Tijdens bouwwerkzaamheden van de woning zal verstoring plaatsvinden in de directe omgeving van het projectgebied. Tussen het projectgebied en de verschillende natuurgebieden liggen reeds verstorende elementen zoals de kern van Zeddam, de provinciale weg N335 en de rijkswegen A18 en E35. De verstoring door bouwwerkzaamheden zal door de geringe omvang, de afstand tot de verschillende natuurgebieden en de tussenliggende reeds verstorende elementen de verschillende natuurgebieden niet bereiken. De geplande ruimtelijke ingrepen hebben geen negatief effect op de natuurwaarden van het GNN en de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Rijntakken - deelgebied Gelderse Poort.


Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.


Het projectgebied bestaat geheel uit intensief beheerd grasland (Engels raaigras). Het grasland wordt gedurende het jaar beweid of gemaaid. Gezien de monocultuur van Engels raaigras kan worden vastgesteld dat het weiland (kunstmatig) bemest wordt. In een dergelijke leefomgeving komen geen strikt beschermde plantensoorten voor. Ook strikt beschermde zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieen, insecten en overige ongewervelden komen niet voor. Tevens zijn er geen nestplaatsen/vaste rust- of verblijfplaatsen in dergelijk intensief beheerd weiland te vinden. In het projectgebied zijn geen sloten of andere watervoerende elementen aanwezig. De aanwezigheid van strikt beschermde vissoorten is daarmee uitgesloten. Met de toekomstige woningbouw worden geen nestplaatsen/vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten aangetast en is overtreding van de Wet natuurbescherming niet te verwachten.


Vervolgstappen in het kader van dit onderzoek zijn niet noodzakelijk. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels en de zorgplicht.

4.2.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Indien door middel van een ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.


Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'4 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied. In en rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met een stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

4.3.2 Toetsing

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies (woningen) deel uit van een 'rustige woonwijk'.


Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woning wordt aangeduid als milieuhindergevoelig.


Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving. In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich een dierenartsenpraktijk (Vinkwijkseweg 36) en een bedrijf dat CV houtkachels, houtkachels en pelletkachels ontwikkelt en verkoopt (Vinkwijkseweg 34). Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan de dierenartsenpraktijk worden gecategoriseerd als respectievelijk 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven'. De VNG-brochure geeft de volgende aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0011.png"
De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, bedraagt 10 meter. De afstand tussen het plangebied en de hinderveroorzakende functie bedraagt circa 120 meter en valt daarmee ruimschoots buiten deze zone.


Voor het bedrijf aan de Vinkwijkseweg 34 geldt op grond van het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' een maximaal toegestane milieucategorie 2. Bij bedrijven met een dergelijke milieuzonering hoort een maximale richtafstand van 30 meter. De afstand tussen het bedrijf en het plangebied bedraagt circa 100 meter. Hiermee is dus tussenliggende afstand voldoende groot. Het bedrijf wordt niet verder beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden door de realisatie van de nieuwe woning.


In de omgeving van het plangebied zijn verder geen bedrijven of functies gelegen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

4.4.2 Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied liggen alleen wegen. In de omgeving van het plangebied zijn geen industrie of spoorwegen aanwezig. Er is daarom geen sprake van geluidhinder als gevolg van industrielawaai of een spoorweg.


Het plangebied ligt op een afstand van circa 185 meter van de Terborgseweg (provinciale weg N335). Deze weg ligt in buitenstedelijk gebied en heeft twee rijstroken. Volgens de Wgh heeft deze weg hiermee een zone van 250 meter. De nieuwe woning is daarmee gelegen binnen de geluidzone van de Terborgseweg (N335). Het plangebied is gelegen aan de Melegardeweg. De snelheid op deze weg bedraagt 30 km/h. Volgens de Wgh geldt voor de Melegardeweg daarmee geen onderzoeksplicht. Daarnaast zijn de verkeersintensiteiten op deze weg dermate laag dat geen relevante geluidbijdrage wordt verwacht ter plaatse van het plangebied. De Melegardeweg wordt verder buiten beschouwing gelaten. Overige (30 km/h-)wegen zijn verder van het plangebied gelegen en hebben naar verwachting eveneens geen relevante geluidbijdrage ter plaatse van het plangebied. Er is daarom alleen akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder ten gevolge van de Terborgseweg (N335). Dit onderzoek5 wegverkeerslawaai is als Bijlage 3 bijgevoegd.


Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de Terborgseweg (N335) niet wordt overschreden ter plaatse van de nieuwe woning en eveneens niet op de zuidelijke grens van het besluitvlak. De Wgh legt daarmee geen belemmeringen op voor de realisatie van de woning.


Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woning.


Voor de nieuwe woning geldt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai hoogstens 44 dB, exclusief aftrek ex art. 110g Wgh, bedraagt (ter plaatse van de veronderstelde achtergevel). Op basis van de berekende geluidbelastingen dient te worden voldaan aan de minimum gevelweringseis van 20 dB(A). Een aanvullend onderzoek naar de benodigde gevelmaatregelen is hiervoor niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Geur

4.5.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

4.5.2 Toetsing

In onderhavig plangebied wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Hiermee is sprake van de realisatie van een geurhindergevoelig object. In de nabijheid van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. Gezien het feit dat er tussen deze bedrijven en het plangebied reeds woningen zijn gelegen, kan gesteld worden dat de agrarische bedrijven niet verder in hun bedrijvigheid worden belemmerd door de realisatie van de woning aan de Melegardeweg.


Ten behoeve van het aspect geur is tevens gekeken naar de gemeentelijke kaarten 'Achtergrondbelasting Montferland, huidige situatie' en 'Achtergrondbelasting Montferland, toekomstige situatie'. Hierop is te zien dat voor het plangebied aan de Melegardeweg in Zeddam geldt dat er in de huidige situatie op basis van de achtergrondbelasting een zeer goed leefklimaat gegarandeerd wordt. In de toekomstige situatie is dit een goed leefklimaat.


Met onderhavige ontwikkeling wordt er in principe een geurgevoelige woning aan deze omgeving toegevoegd. Uit de uitsneden van de kaarten blijkt dat in principe alleen de veehouderij aan de Broekzijde 2 invloed zou kunnen hebben op het plangebied, maar zoals eerder gesteld wordt ook in de toekomstige situatie ter plaatse een goed leefklimaat gegarandeerd voor wat betreft de geurbelasting6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0012.png"

Achtergrondbelasting Montferland, huidige situatie met globale aanduiding plangebied (rood)


afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0013.png"

Achtergrondbelasting Montferland, toekomstige situatie met globale aanduiding plangebied (rood)

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.


Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan


luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.


Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.


Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.6.2 Toetsing

Voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een nieuwe woning. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is, op basis van de Wet milieubeheer, derhalve niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.


Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.


Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in een keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.7.2 Toetsing

Om te inventariseren of er stationaire en mobiele bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de Risicokaart Nederland geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0014.png" Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Op de risicokaart is te zien dat er ten oosten van het plangebied een hogedruk aardgasleiding ligt. Het plangebied bevindt zich op ruim 1.000 meter afstand van deze leiding. Het plangebied ligt daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour en buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van deze buisleiding. In de omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen risicovolle inrichtingen of transportroutes.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'. In de waterparagraaf in de toelichting of ruimtelijke onderbouwing moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.


Hieronder is een beknopt overzicht gegeven van het relevante nationale, provinciale waterschaps- en gemeentelijk beleid ten aanzien van water voor deze ontwikkeling.

4.8.2 Beleid


Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.


In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.


Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.


Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een normspecificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.


Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.


Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie Gelderland, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.


In de Omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.


Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.


Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.


Waterbeheerplan 2016-2021 waterschap Rijn en IJssel

Dit waterbeheerplan is vastgesteld in november 2015 en beschrijft op welke wijze de volgende zaken in de periode 2016-2021 gedaan worden: het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem en het zorgen voor het zuiveren van afvalwater.


Het waterbeheerplan zoekt verbinding met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariers en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders.


Vanuit de omgevingsverkenning is het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap.

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Watervisie 2030 waterschap Rijn en IJssel

De Watervisie geeft aan hoe het waterschap aankijkt tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het beheersgebied, om de wateropgaven waarvoor ze staan duurzaam op te lossen. Er moet daartoe een betere afstemming worden gevonden tussen de waterwensen van de verschillende grondgebruiksvormen en het watersysteem zelf. Omdat ruimtelijke oplossingen op langere termijn duurzamer zijn, krijgen deze de voorkeur boven technische oplossingen. Bij het zoeken naar ruimtelijke oplossingen geldt het natuurlijk watersysteem als ideaalbeeld. Een dergelijk watersysteem heeft onder meer de mogelijkheid om (in geval van veel neerslag) voldoende water op te vangen en water (in geval van te zware belasting) voldoende te reinigen. Water moet richtinggevend zijn bij toekomstige stedelijke uitbreiding. Bij overschot wordt regenwater in de bodem geïnfiltreerd of naar het oppervlaktewater geleid. Het waterschap streeft ernaar regenwater niet meer via de riolering af te voeren. Het rioleringsstelsel wordt aldus minder zwaar belast, waardoor de kans op overstorten van rioolwater op oppervlaktewater kleiner wordt.


Waterschap Rijn en IJssel legt de eigen regels vast in de zogeheten Keur. Dat is de traditionele benaming voor de verordening waarmee de veiligheid van dijken, watergangen en kades wordt geregeld. Maar ook het al dan niet toestaan van activiteiten of bouwwerken nabij het water en de dijken, lozingen op het oppervlaktewater en het oppompen van grond- en oppervlaktewater zijn erin geregeld.


Waterplan gemeente Montferland

Het waterplan is een parapluplan voor de disciplines riolering, ruimtelijke ordening, milieu, recreatie en groen- en waterbeheer, waarin de samenwerking op het aspect water is afgestemd. Het waterplan is opgesteld aan de hand van zeven thema's. Hierna worden de thema's met de kern van het betreffende thema weergegeven:

  • Waterkwantiteit, waterberging en wateroverlast: Droge voeten en voldoende water.
  • Waterkwaliteit en ecologie: Gezond water waarin de waterkwaliteit voldoende is voor de functie van het water. Het watersysteem draagt bij aan de ontwikkeling van de natuur in de gemeente en de regio.
  • Grondwater en drinkwaterwinning: Er is voldoende schoon grondwater beschikbaar voor drinkwaterbereiding en de natuur- en landbouwfuncties in het gebied.
  • Waterketen: Er wordt zo min mogelijk hemelwater naar de RWZI's afgevoerd en het streven is om afstromend hemelwater lokaal vast te houden. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn de doelen en ambities van de gemeente uitgebreid beschreven.
  • Water en ruimtelijke ordening: Water draagt bij aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Nieuwe ontwikkelingen kunnen dit versterken. Hiervoor, en om tot robuuste inrichting van het watersysteem te komen, is het nodig water vroegtijdig bij nieuwe ontwikkelingen op de kaart te zetten.
  • Beheer en onderhoud: Voor een goed functionerend water- en rioolsysteem is beheer en onderhoud essentieel. Over het beheer en onderhoud vindt afstemming plaats tussen waterschap, gemeente en overige betrokkenen. Dit overleg leidt tot afspraken over de taakverdeling, efficiente uitvoering en de na te streven situatie.
  • Samenwerking en communicatie: Verschillende instanties zijn betrokken bij het waterbeheer en het waterbeheer raakt de belangen van burgers en bedrijven. Daarom is afstemming over de inrichting en het beheer en voorlichting over water nodig.

Om het belang van een goede waterhuishouding te onderstrepen en te waarborgen, wordt bij het thema 'Water en ruimtelijke ordening' aangegeven dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd. In gezamenlijk overleg van worden afgeweken.

4.8.3 Situatie plangebied


Huidige situatie

In de huidige situatie is de locatie in gebruik als weiland. Het volledige plangebied is onverhard.


Toekomstige situatie

Dit plan voorziet in de bouw van een woning. De nieuwe bebouwing zal leiden tot een toename aan verharding. De verwachting is dat het om oppervlak gaat dat kleiner is dan 2.000 m2 en dat daarmee kan worden volstaan met een eenvoudige vorm van waterberging.


Het plangebied is met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' niet meer aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied.

4.8.4 Watertoetstabel

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel van het Waterschap Rijn en IJssel geselecteerd en vervolgens beschreven.



Thema  
Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Infiltratie

Een toename van het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Om wateroverlast te voorkomen zal de toename aan verhard oppervlak worden gecompenseerd. In het gemeentelijk beleid is opgenomen dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van 3.440 m2. Dit betekent dat 344 m2 voor water moet worden gereserveerd. In de toekomstige situatie dient hier rekening mee te worden gehouden. Gelet op de grootte van het perceel is er voldoende ruimte binnen het plangebied om voorzieningen te kunnen treffen om hemelwater in de bodem te infiltreren.


Riolering

De woning wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Zeddam voor de afvoer van vuilwater. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geinfiltreerd in de bodem.


Grondwaterstanden

De invloed van berging/infiltratie op het grondwatersysteem is beperkt. Bij het bouwen van woningen kunnen bijvoorbeeld bouwactiviteiten en schadelijke stoffen tijdens de bouw of aan de woning een risico vormen voor het drinkwater, zoals het slaan van funderingspalen of het gebruik van uitlogende materialen. Hiermee wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.


Materiaalgebruik

Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig plan niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater.

4.8.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Archeologie

4.9.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.9.2 Toetsing

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de (eventueel) aanwezige archeologische waarden. Het plangebied heeft hierin de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Hierbij geldt dat er bij de oprichting van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De bodemingrepen in het plangebied zijn wellicht groter dan 250 m2. In het kader van de goede ruimtelijke ordening wordt daarom op onderhavige locatie een archeologisch onderzoek uitgevoerd.


Door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. is in maart 2016 een archeologisch onderzoek voor het plangebied uitgevoerd7. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn in de navolgende alinea's samengevat.


Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een verkennend booronderzoek, waarbij vijf boringen zijn verricht in een grid van maximaal 40 x 50 m. Er is geboord tot maximaal 1,2 m -mv met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat binnen het plangebied dekzand aanwezig is dat wordt afgedekt door een plaggendek. De top van het plaggendek (20 a 30 cm) kan als recente bouwvoor worden aangeschreven. De top van het moedermateriaal (C-horizont) ligt tussen 0,4 en 0,95 m -mv (14,5 en 14,9 m +NAP). De antropogene deklaag (bouwvoor, plaggendek en oude akkerlaag) is 40 tot 90 cm dik. Mogelijk betreft de lichter gekleurde onderzijde van het plaggendek een oude akkerlaag. Er zijn geen directe aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen binnen het plangebied. Gezien het verkennende karakter van het onderzoek en het voorkomen van een plaggendek, kan de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen echter niet worden uitgesloten.


Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt aanbevolen in het plangebied geen bodemingrepen dieper dan 30 cm uit te voeren. Mochten toch bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv plaatsvinden, dan is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Aanbevolen wordt om dit onderzoek te laten plaatsvinden in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek.


Een proefsleuvenonderzoek behoort conform de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie plaats te vinden op basis van een Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een seniorarcheoloog en te worden ondertekend door het bevoegd gezag.


Door Econsultancy B.V. is, op basis van de aanbeveling uit het eerdere archeologisch onderzoek van RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., in oktober 2016 een proefsleuvenonderzoek8 uitgevoerd. Ook dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 5).


Het advies van het proefsleuvenonderzoek luidt als volgt:

"De hoge waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: behoudenswaardig. Het selectie-advies is daarom dan ook om de vindplaats in situ te behouden. Indien dit niet mogelijk is moet de vindplaats door middel van een opgraving dan wel archeologische begeleiding ex situ worden veilig gesteld. Het definitieve selectiebesluit zal worden genomen door de bevoegde overheid, de gemeente Montferland."

4.9.3 Conclusie

De archeologische waarden zullen door middel van een opgraving worden veiliggesteld. Het complete plangebied (zowel de gronden binnen de woon- als de binnen de tuinbestemming) zal voor de bouwwerkzaamheden opgegraven worden waarmee verondersteld wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavige ontwikkeling.

4.10 Cultuurhistorie

4.10.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen of verlenen van omgevingsvergunningen.

4.10.2 Toetsing

De ontstaansgeschiedenis van Zeddam is uitvoerig beschreven in paragraaf 2.1. Op topografische kaarten van 1908 en 1956 is de Melegardeweg te zien. De weg maakt geen deel uit van de historische en kenmerkende wegenstructuur van Zeddam. De nabijgelegen wegen Padevoortseallee en Vinkwijkseweg behoren wel tot deze historische wegenstructuur. Ook de nabijgelegen molen De Volharding is op de kaart duidelijk weergegeven. Langs de Melegardeweg staan al enkele decennia lang vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0015.png" Uitsneden topografische kaarten 1908 (links) en 1956 (rechts) met globale aanduiding plangebied (blauw, bron: watwaswaar.nl)

Onderhavige ontwikkeling maakt de realisatie van een nieuwe woning aan de Melegardeweg mogelijk. Daarbij wordt aangesloten bij de overige lintbebouwing aan deze weg. De nieuwe woning past qua stedenbouwkundige kenmerken en bouwstijl bij de omliggende woningen en betreft eveneens een vrijstaande woning. Door de realisatie van deze woning worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.11 Molenbiotoop

4.11.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

4.11.2 Toetsing

In Zeddam bevinden zich twee molens. De Grafelijke Torenmolen en De Volharding. Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van 'De Volharding' aan de Vinkwijkseweg 15. De Volharding is een korenmolen en dateert uit 1891.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0016.png"
Korenmolen De Volharding (bron: molendatabase.nl)


Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl in Biotooprapport 30) heeft de molen een askophoogte van 13,25 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is 16,8 m +NAP. De locatie waar de woning in het plangebied wordt gerealiseerd ligt op een maaiveldhoogte van circa 15,2 m +NAP. Tussen de molen en het plangebied is dus sprake van hoogteverschil.


Verder geeft het rapport weer dat binnen de straal van 400 meter in de huidige situatie reeds 3.149 windhinderobjecten, zoals bebouwing en bomen, aanwezig zijn, die de hoogte van de biotoopnorm overschrijden. Bijgaande kaartbeelden geven dit weer. Het linker kaartbeeld is een overzichtskaart van de hoogtemetingen, geclassificeerd in categorieën afhankelijk van de mate van overschrijding van de biotoopnorm. Het rechter kaartbeeld bevat gestandaardiseerde sectorscores, geclassificeerd aan de hand van de mate van overschrijding van de biotoopnorm in een sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0017.png"
Overschrijdingen maximale hoogte (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl)


De sectorscores zijn vervolgens toegekend aan de acht hoofdwindrichtingen. De resultaten zijn in bijgaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0018.png"


Uit deze tabel valt op te maken dat in de huidige situatie de mate van overschrijding van de biotoopnorm bij zuidwestelijke hoofdwindrichting het grootst is, namelijk 84. Ook in noordwestelijke en noordoostelijke richting is de mate van overschrijding groot. In de overige richtingen ligt het aantal overschrijdingen lager. In westelijke, zuidwestelijke en oostelijke richting zijn de waarden ongeveer gelijk.


Per molen is de omgeving geïnventariseerd en beoordeeld als slecht, bedenkelijk, matig, aanvaardbaar of goed. De totaalscore van 451 houdt in dat de molenbiotoop van De Volharding in de huidige situatie als bedenkelijk wordt beoordeeld.

Formule molenbiotoop

Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Ruimtelijke verordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.


De formule luidt als volgt:

Hx=X/n + (c*z)


waarin:

Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;

n = de ruwheidcoefficient volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied

c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte van de molen


Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:


H(x) = 140/50 + 0,2 * 13,25 = 5,45 m


De maximale bouwhoogte in het plangebied, gelegen op circa 140 meter afstand van de molen, mag volgens de formule 5,45 meter bedragen. Daar moet het verschil in maaiveldniveau bij worden opgeteld. In onderhavig plan bedraagt dit (16,8-15,2=) 1,6 meter. De bouwhoogte in het plangebied mag daarom (5,45+1,6=) 7,05 meter bedragen, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de nieuwbouwlocatie. In de bovenstaande berekening is uitgegaan van de ruwheidsklasse 50 voor een stedelijk gebied. Het plangebied en de molen liggen binnen de bebouwde kom van Zeddam.


Motivering inpasbaarheid initiatief

Op grond van de provinciale moleninventarisatie wordt daarnaast geconcludeerd dat momenteel al relatief veel objecten aanwezig zijn die de norm overschrijden, zodat de molenbiotoop op dit moment als geheel als bedenkelijk moet worden beoordeeld. Om verschillende redenen wordt een hogere bouwhoogte inpasbaar geacht:

  • 1. Het plangebied ligt ten oosten van de molen. Dit is niet de meest voorkomende windrichting in Nederland (namelijk zuidwesten) en dit beïnvloedt de windvang van de molen dus in mindere mate dan bebouwing die aan de andere kant van de molen wordt toegevoegd.
  • 2. Daarnaast zijn in de huidige situatie tussen het plangebied en de molen al windhinderobjecten aanwezig, die de windvang van de molen beïnvloeden. Het gaat om objecten aan de Melegardeweg, dichterbij de molen. Dit betreft de woningen aan de Melegardeweg 1, 2, 3, 4, 6 en 8. Onder andere de woning aan de Melegardeweg 8 belemmert in de huidige situatie al de windvang en staat bovendien in dezelfde windrichting als de beoogde woning in het plangebied. De woning aan de Melegardeweg 8 heeft een bouwhoogte van circa 7 meter.
    Bovendien ligt de woning op een maaiveldhoogte van circa 16,2 m +NAP. Dit betekent dat het plangebied 1 meter lager ligt, dan de woning op aan de Melegardeweg 8. Gezien het feit dat de woning aan de Melegardeweg 8 een bouwhoogte heeft van circa 7 meter en circa 1 meter hoger ligt, wordt hiermee voldoende onderbouwd dat de beoogde woning in het plangebied een maximale bouwhoogte van 8 meter kan hebben.
  • 3. Tot slot, heeft de moleneigenaar aangegeven dat hij geen problemen voorziet met betrekking tot de molenbiotoop wanneer nieuwe woningen gerealiseerd worden, die geen hogere bouwhoogte hebben dan de tussengelegen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzddfwomele810-on01_0019.png"
Zicht vanaf het plangebied op de naastgelegen woning aan de Melegardeweg 8 (foto van initiatiefnemer)

4.11.3 Conclusie

Bij de realisatie van de woning wordt rekening gehouden met de molenbiotoop van De Volharding. Het functioneren van de molenbiotoop zal door de beoogde nieuwbouw niet verslechteren. Er wordt voor gezorgd dat de windvang van de molen niet verder wordt beperkt door de maximale bouwhoogte van de woning in het plangebied gelijk te stellen aan de tussengelegen woning aan de Melegardeweg 1 en daar een meter bij op te tellen voor het verschil in maaiveldhoogte. Bovendien wordt de nieuwe bebouwing gerealiseerd aan de tegenovergestelde richting van de overheersende windrichting. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect molenbiotoop geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Verkeer

De nieuwe woning wordt op de Melegardeweg ontsloten. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op deze weg.

4.12.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW9. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe woning uitgegaan van de categorie 'koop, vrijstaand' in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein op te lossen.

4.12.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.13 Kabels en leidingen

In en nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch-planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding. Voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden zal een Klic-melding worden verricht. Hiermee vormen de kabels en leidingen geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.14 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten die gepaard gaan met de procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer is dit juridisch vastgelegd. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Tuin, Wonen en de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 opgenomen.

Tuin

De gronden tussen de woning en de Melegardeweg zijn bestemd als 'Tuin'. Dit geldt tevens voor de gronden ten zuiden van de woning. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen.

Op en in de gronden van deze bestemming mogen uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.

Wonen

De beoogde woning met omliggende grond is bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan huis gebonden beroep, tuinen en erven.

Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een aan huis gebonden beroep.

Binnen de bestemming mogen woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. Er is maximaal één vrijstaande woning toegestaan binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte van de woning bedraagt respectievelijk 6 en 8 m.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2.2 Algemene regels

Vrijwaringszone - molenbiotoop

In verband met de nabijheid van de molen 'De Volharding' (zie paragraaf 4.11) is de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Deze aanduiding heeft betrekking op de molenbiotoop van de molen. Om te waarborgen dat de molen voldoende wind kan vangen, zijn in de algemene aanduidingsregels bepalingen opgenomen die beperkingen stelt aan de bouwhoogte van bouwwerken en de hoogte van beplanting binnen de molenbiotoop.

Overige bepalingen

Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.