direct naar inhoud van 3.3 Overige aspecten
Plan: 's-Heerenberg, Stadspark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgshbwonstadsprk-or01

3.3 Overige aspecten

3.3.1 Flora en fauna

Algemeen

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff-wet) van kracht. Met deze wet wordt een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal onderzocht moeten worden of deze nadelige effecten kunnen hebben op beschermde flora en fauna. Met een natuurtoets kan worden bepaald of dier- en plantsoorten negatieve gevolgen kunnen ondervinden van de werkzaamheden dan wel dat er gezocht moet worden naar mitigerende en/of compenserende maatregelen.

Onderzoek flora en fauna

In het plangebied is een Quick scan4 flora en fauna uitgevoerd.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Tussen de planlocatie en het verwevingsgebied in ligt de Emmerikseweg, die aan de westzijde begrensd wordt door een brede strook groen. Invulling van de planlocatie zal door de aanwezigheid van deze groenstrook en de aanwezigheid van de Emmerikseweg zelf een verwaarloosbare invloed hebben op de kernkwaliteiten van het verwevingsgebied. De te verwachten toename van de geluidsbelasting schatten wij in als niet significant voor de kernkwaliteiten van het verwevingsgebied. Ontheffing in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen bij de EHS hoeft niet te worden aangevraagd.

Soortenbescherming

In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Door de werkzaamheden kunnen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard.

Planten

De aangetroffen Gewone vogelmelk is een tabel 1 soort die in het kader van ruimtelijke ontheffingen valt onder de vrijstellingsregeling. Er is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.

Zoogdieren

Tijdens de quickscan zijn geen zoogdieren waargenomen die bescherming genieten krachtens de Flora- en faunawet. Het is zeer waarschijnlijk dat er enkele, tijdens de quickscan niet waargenomen, beschermde zoogdiersoorten van het gebied gebruik maken. De (mogelijk) aanwezige (overige) zoogdiersoorten vallen grotendeels onder de vrijstellingsregeling voor ruimtelijke ingrepen. Het voorkomen van de Eekhoorn is niet vastgesteld. Er is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.

Vleermuizen

Het inrichten van de planlocatie heeft geen gevolgen voor de mogelijk aan te treffen vleermuissoorten, mits het stadspark en het nieuw te bouwen vastgoed niet aangelicht worden en dus de lichtbelasting op het stadspark niet toeneemt. Er is geen aanvullend onderzoek nodig en er is ook geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.

Vogels

In en rond het plangebied zijn enkele vogelsoorten aangetroffen en zijn verschillende soorten mogelijk tijdens het broedseizoen langs de randen van het gebied aanwezig. Om verstoring zo veel mogelijk te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal genomen tussen 15 maart - 15 juli) te starten, tenzij er zich geen broedende vogels in het gebied bevinden waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Broedgevallen buiten deze periode mogen uiteraard ook niet verstoord worden. Er is geen ontheffing mogelijk in het kader van de Flora- en faunawet.

Amfibieën en vissen

Er komen geen amfibieën en vissen in het gebied voor. Er is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet. Overige diersoorten, reptielen en ongewervelden maken geen gebruik van het gebied en op grond daarvan is er geen negatief effect te verwachten. Ongewervelden zijn voldoende mobiel om negatieve effecten tijdens de inrichtingsfase te vermijden. Er is geen ontheffing nodig in het kader van de Flora- en faunawet.

3.3.2 Bomenonderzoek

Algemeen

In het plangebied is onderzoek5 uitgevoerd naar de aanwezig bomen.

Onderzoek

Het onderzoek richt zich op het behoud van monumentale bomen. Het doel is om waardevolle bomen te behouden. In het planconcept is hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden.

Er is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd bij 81 bomen op en direct nabij het plangebied. Op grond van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de laanstructuur met voornamelijk esdoorns, grenzend aan het te bebouwen terrein grotendeels te handhaven is. Deze bomen verkeren in een goede conditie en mechanische kwaliteit en hebben voldoende toekomstverwachting. Deze bomen zijn het zeker waard om rekening mee te houden tijdens de reconstructiewerkzaamheden. De bomen die tussen de Parklaan en genoemde laanstructuur in het terrein staan (eiken, zilverlinden en een haag van elzen) zijn niet te behouden binnen de kaders van het bouwplan. De eiken en zilverlinden zijn gezien de leeftijd en omvang niet te verplanten. De elzenhaag is ook niet te verplanten.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

3.3.3 Water

Algemeen

Het doel van de watertoets is de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke planprocessen te borgen. Daarmee wordt beoogd alle doelstellingen van het waterbeleid expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor het watersysteem. De watertoets heeft daarmee meer een procesmatig karakter dan dat van een echte toets.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. In het ”Waterbeheersplan 2007-2010” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In de waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.

Watertoetstabel

Het Waterschap Rijn & IJssel heeft een watertoetstabel opgesteld met relevante waterhuishoudkundige thema's. In de volgende tabel worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonstadsprk-or01_0008.jpg"

Riolering en Afvalwaterketen

In de huidige situatie is het plangebied voor de nieuwbouw van het “Stadpark” een braakliggende stuk terrein. De hoeveelheid afvalwater neemt toe als gevolg van de realisatie van 39 woningen. Het vuilwater van het plan zal op twee manieren worden aangesloten. Aan de zuidkant zullen de woningen aangesloten worden op het bestaande hoofdriool (vuilwater) in de Parklaan. Aan de noordkant zal er een nieuw vuilwaterriool aangelegd voor de afvoer van de resterende woningen en het appartementencomplex. Dit nieuw aan te leggen riool zal worden aangesloten op het bestaande (te verleggen) riool in de Willem Schuurmanlaan. Uitgangspunt is dat het rioolstelsel voldoende capaciteit heeft om de toename in het afvalwater te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal worden afgevoerd naar de vijver van Gouden Handen.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 3.300 m2. Het hemelwater van het plangebied wordt door middel van een regenwaterriolering afgevoerd naar de vijver van Gouden Handen. Tevens wordt het dakwater van het 2.900 m2 grote gebouw van Gouden Handen in de toekomst op de vijver aangesloten. De totale hoeveelheid verharding bedraagt circa 6.200 m2. In de vijver is voldoende ruimte om de 800 m3waterberging te realiseren. Vanuit deze vijver zal door middel van een knijpconstructie een overloop gerealiseerd worden naar de watergang van WRIJ. Indien de voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd, is geen water op straat te verwachten. De gekozen overstorthoogte zal ervoor zorgen dat bij extreme regenval de overstort in werking treedt en het water naar de sloot wordt afgevoerd. De sloot langs de Emmerikseweg kan een bui met een intensiteit die één keer per tien jaar voorkomt bergen. In deze situatie zal er geen water op straat komen. Er is voor de ontwikkeling een rioleringsadvies6 opgesteld, waarin de dimensioneringsberekeningen van de diverse voorzieningen zijn opgenomen. Dit advies is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een speciaal riool geloosd op het oppervlaktewatersysteem (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. De volgende maatregelen worden onder andere genomen om de kwaliteit van het water te waarborgen en mogelijk in de toekomst te verbeteren:

  • de sloot/wadivoorziening bij de Witte Paters vangt mogelijke vervuiling (zoals bijvoorbeeld slib en zandresten) op, voordat het water in de watergang van WRIJ terecht komt;
  • er wordt een fontein in de vijver van Gouden Handen geplaatst die voor een constante kwaliteit van het zuurstofgehalte zorgt. Bij een mogelijke overstort van de vijver wordt zuurstofrijk water in de watergang van WRIJ geloosd.

Inrichting en beheer

De vijver van Gouden handen zal in beheer en eigendom van de gemeente blijven. De voorgenomen ontwikkelingen zijn geen belemmering voor het reguliere beheer en onderhoud van het watersysteem. De inrichting van- of aanpassingen aan het watersysteem zijn in overleg met het waterschap bepaald.

Geohydrologisch onderzoek

Voor de ontwikkeling in het Stadspark is een geohydrologisch onderzoek7 uitgevoerd. De bodem bestaat in het algemeen tot 1 á 1,5 m-mv uit klei. Bij het verrichte bodemonderzoek op de locatie is onder deze laag tot circa 3 m-mv een zandlaag aangetroffen die matig fijn tot matig grof is en zwak siltig. De klei in de bovengrond is ongeschikt voor de infiltratie van hemelwater, waardoor de aanleg van bovengrondse infiltratievoorzieningen zoals wadi's niet mogelijk is. Uit metingen blijkt dat de doorlatendheid (k-waarde) van de zandlaag onder de klei varieert tussen de 2,0 en 6,7 m/dag. Op basis van deze metingen wordt de zandlaag geschikt geacht voor de infiltratie van hemelwater. Uit beschikbare (meet)gegevens blijkt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) waarschijnlijk onder de 0,8 m-mv zal liggen. In welke mate is onduidelijk. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt rond de 1,9 m-mv. De toepassing van eventuele ondergrondse infiltratievoorzieningen (daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan IT-riolen) zal mede afhankelijk zijn van de GHG. Voor de mogelijke toepassing van ondergrondse infiltratievoorzieningen van hemelwater is het van belang om een beter inzicht te hebben in met name de hoogste te verwachten grondwaterstanden.

Overleg waterschap

Het plan is overlegd met het waterschap in het kader van het vooroverleg. Uit dit overleg is gekomen dat de boven beschreven mogelijkheid om een bergingvoorziening te realiseren in de voormalige kloostertuin een optie is waarmee het waterschap kan instemmen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.3.4 Archeologie

Algemeen

Met de ondertekening van het verdrag van Valletta heeft Nederland als lid van de Raad van Europa aangegeven dat zij de doelstelling om het Europese archeologische erfgoed veilig te stellen onderkend. Op basis hiervan ziet de Nederlandse overheid er op toe dat archeologen worden betrokken bij het planningsbeleid om op deze wijze het archeologisch belang te waarborgen.

Bij de totstandkoming van bestemmingsplannen dient onderzocht te worden in hoeverre de voorgenomen ontwikkelingen het archeologisch erfgoed zouden kunnen aantasten. Indien van toepassing zouden beschermende regelingen in het bestemmingsplan opgenomen kunnen worden.

Als uitwerking van het Verdrag van Valetta is in 2007 de wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Doel van de Wamz is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De Wamz gaat uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Onderzoek

In opdracht van Econsultancy heeft ADC ArcheoProjecten8 een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.

Op basis van het bureauonderzoek worden in het plangebied archeologische resten verwacht, vanaf het begin van het Holoceen (Mesolithicum). De ligging op de overgang tussen de hoge stuwwal en de lagergelegen riviervlakte, maakte het gebied in het verleden een interessante locatie voor bewoning. De resten worden verwacht in het kleidek dat door de rivier de Wild is afgezet. Uit waarnemingen in de omgeving zijn echter geen aanwijzingen af te leiden dat de regio voor de Late Middeleeuwen bewoond is geweest. De kans op resten daterend van voor de 12e eeuw wordt derhalve klein geacht. Daarnaast is het mogelijk dat onder het kleidek rivierduinen aanwezig zijn, die langs de ijstijdrivieren zijn opgestoven. Hierop kunnen resten worden verwacht uit het Laat Paleolithicum.

Er zijn echter geen aanwijzingen dat deze zich in of in de nabijheid van het plangebied bevinden. Derhalve geldt ook voor resten uit het Laat Paleolithicum een lage archeologische verwachting. De resultaten van het booronderzoek onderschrijven het opgestelde verwachtingsmodel. De diepste afzettingen bestaan uit beddingzand van de Formatie van Kreftenheye. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor rivierduinen in het plangebied. Op het zand is een dik pakket oeverafzettingen van de rivier de Wild aangetroffen. Naar boven toe wordt dit geleidelijk van sterk zandig, sterk siltig. De top van de oeverafzettingen is verstoord door een vermoedelijk recent aangebrachte ophogingslaag met baksteen- en puinfragmenten.

Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om in het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Monumentenwet.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

3.3.5 Verkeer en parkeren

Algemeen

Door de voorgestelde ontwikkeling zal de parkeerbehoefte in de omgeving veranderen. Deze verandering mag voor de directe omgeving niet tot onevenredige overlast leiden. Daarnaast moet de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling op de omliggende infrastructuur worden beoordeeld.

Verkeer

Via de Parklaan wordt het plangebied ontsloten op de Emmerikseweg. De Parklaan is geschikt om als ontsluitingsweg de verkeersaantrekkende werking van het project, naar de Emmerikseweg te kunnen afwikkelen. De Emmerikseweg is een doorgaande weg tussen het centrum en via Duitsland naar N- en A-wegen.

Parkeren

In het plangebied zijn 64 parkeerplaatsen aanwezig. Het gaat hier om 38 parkeerplaatsen in de openbare ruimte, 16 parkeerplaatsen op privé terrein en 10 garages (inclusief de twee vrije kavels).

In het plangebied worden 39 woningen gebouwd. Het gaat hier om 12 starterswoningen, 6 levensloopbestendige woningen, 12 vrije sector woningen, 7 appartementen en 2 vrije kavels.

Om te bepalen of het aantal parkeerplaatsen voldoet, is getoetst aan de parkeernormen van het CROW. De starterswoningen, de appartementen en de levensloopbestendige woningen zijn aan te merken als 'Woning goedkoop'. De vrije sector woningen zijn aan te merken als 'Woning midden' en de vrije kavels als 'Woning duur' Het gebied wordt getypeerd met 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'

Voor de 25 goedkope woningen in het plan geldt een norm van minimaal 1,4 parkeerplaats per woning. Voor de 12 woningen in het middeldure segment geldt een norm van 1,8 parkeerplaats per woning. Voor de 2 vrije kavels in het dure segment geldt een norm van 2 parkeerplaats per woning. Op grond van deze normering dienen in het plan 61 parkeerplaatsen te worden aangelegd. Met 64 parkeerplaatsen is voldoende parkeergelegenheid aanwezig.

Aanvullend kan worden opgemerkt dat door een aantal vertegenwoordigers van de buurt Parklaan/Willem Schuurmanlaan is verzocht om aanvullend circa 3 tot 6 langsparkeerplaatsen in de Parklaan aan te leggen, om zodoende mogelijke parkeeroverlast in verband met de woningen aan de zuidzijde van de nieuwbouwlocatie te voorkomen. De aanleg van deze parkeerplaatsen is mogelijk binnen het aangrenzende bestemmingsplan ter plaatse, waardoor het verzoek kan worden meegenomen tijdens het bepalen van de definitieve inrichting voor het openbaar gebied.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.3.6 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied liggen geen regionale en hoofdleidingen en kabels die beperkingen opleggen ten aanzien van de voorziene ontwikkelingen.

3.3.7 Economische uitvoerbaarheid

De gronden in het plangebied zijn alle in eigendom van de gemeente en worden ten behoeve van de ontwikkeling aan de projectontwikkelaar verkocht. De projectontwikkelaar is – naast de opstalontwikkeling – verantwoordelijk voor het bouw- en woonrijpmaken van het gebied.

De samenwerking, evenals de onderliggende financiële uitgangspunten, zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar. Op grond van deze overeenkomst heeft de gemeente volledig kostenverhaal geregeld.

Op grond van het bovenstaande mag de economische uitvoerbaarheid van het initiatief als aangetoond worden beschouwd.