direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Dijk, Meikamerlaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van acht woningen op een gedeelte van de sportvelden van voetbalvereniging Sprinkhanen, aan de Meikamerlaan te Nieuw-Dijk. Eerder bestond het voornemen om op de hoek Bosstraat – Smallestraat, aan de zuidwestkant van Nieuw-Dijk, 28 woningen te realiseren. Aangezien woningbouw essentieel is voor de leefbaarheid van Nieuw-Dijk en woningbouwontwikkeling op de locatie Bosstraat - Smallestraat niet in het beleid van de provincie Gelderland past (bouwen buiten de rode contouren), is naar een alternatieve woningbouwlocatie gezocht.

De acht woningen zijn beoogd op gronden die bestemd zijn als 'Sport'. Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen het voor de locatie geldende bestemmingsplan 'kernen Loerbeek - Loil - Nieuw-Dijk' is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft een deel van de sportvelden van de voetbalvereniging Sprinkhanen, gelegen aan de zuidoostzijde van de kern Nieuw-Dijk. Op onderstaande luchtfoto is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0001.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Zoals reeds gesteld valt het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'kernen Loerbeek - Loil - Nieuw-Dijk'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 25 februari 2010 en onherroepelijk geworden op 16 februari 2011. In het vigerend bestemmingsplan is het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik vastgelegd. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rood kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'kernen Loerbeek - Loil - Nieuw-Dijk'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan is aan het plangebied grotendeels de bestemming 'Sport' toegekend. Volgens de regels, behorende bij de bestemming, zijn de gronden bestemd voor sportvoorzieningen en bij de sportvoorziening horende parkeervoorzieningen met bijbehorende rijbanen, tuinen, paden, groenvoorzieningen en andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen. Een klein deel aan de westzijde van het plangebied is bestemd als 'Groen'. Deze gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, dierenweiden, watergangen en -partijen, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, en andere, ondergeschikte verhardingen. De realisatie van acht woningen is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Om die reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie

Nieuw-Dijk is ontstaan na de verdeling van de gemeenschappelijke markegronden en heette tot 1911 buurtschap 'Den Bosch'. Het buurtschap bestond uit verspreid gelegen erven en van echte wegen was nauwelijks sprake.

Na de stichting van de parochiekerk in 1911 veranderde de naam in Nieuw-Dijk. Nieuw-Dijk is gegroeid langs de Bosstraat op de overgang van het oude hoeve- en akkerlandschap in het westen en de jonge heideontginning in het oosten. Nadat de parochiekerk en later de basisschool aan de Smallestraat gebouwd waren, werd deze weg het concentratiepunt van de kern Nieuw-Dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0003.png"

Uitsnede historische kaart (omstreeks 1931)

Na de tweede wereldoorlog is Nieuw-Dijk vooral in noordelijke richting in een laag tempo uitgebreid, vanaf de Smallestraat tot aan de Bosstraat. Het gros van de bebouwing tussen deze wegen is pas vanaf de jaren '60 gebouwd. De lintbebouwing aan de Smallestraat bestaat vooral uit woningen op grote kavels, maar ook een kerk, winkels en andere voorzieningen. Door de gevarieerde bebouwing en het kaarsrechte karakter wordt de Smallestraat ervaren als de centrale ruimte in Nieuw-Dijk.

De Meikamerlaan vormt de verbinding tussen de Smallestraat en de Bosstraat en is in de jaren '20 van zandpad tot verharde weg verworden. Langs de Meikamerlaan staan alleen vrijstaande woningen, aan de westelijke zijde van de weg. De bebouwing langs de Meikamerlaan, tot aan de Sportstraat stamt overwegend uit de jaren '70 en '80. Het noordelijke deel is pas recentelijk gebouwd, samen met de nieuwbouw van het buurtje rondom de De Pontilaan. Ten oosten van de Meikamerlaan bevinden zich bospercelen. Deze bospercelen vormen een laatste restant van de vele bossen die ooit tussen Didam en Montferland lagen. De sportvelden van voetbalvereniging Sprinkhanen liggen tussen deze bospercelen in. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een oude bomenlaan. De velden van v.v. Sprinkhanen worden doorsneden door deze laan. Aan de rand van het plangebied, aan de Meikamerlaan, bevindt zich eveneens een bomenlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0004.png"

Aanzicht Meikamerlaan, gezien vanuit het noorden (links op de foto is het plangebied zichtbaar)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0005.png"

Plangebied, gezien vanuit het noorden

2.2 Toekomstige situatie

Het voetbalveld in het plangebied wordt verkleind. Hiervoor in de plaats worden op de locatie maximaal 8 nieuwe woningen gerealiseerd. In verband met het geluid afkomstig van de sportvelden, wordt aan oostzijde van het plangebied een geluidwal gerealiseerd. De geluidwal heeft een hoogte van minimaal 3 meter.

Door de realisatie van de woningen, neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe. Om deze toename te compenseren, wordt waterberging gerealiseerd. Deze waterberging in de vorm van een watergang is beoogd tussen de woningen en de geluidwal.


Het type van de woningen staat nog niet vast. Wel staat vast dat indien er rijwoningen worden gerealiseerd, de rij uit maximaal 4 woningen mag bestaan. De woningen zijn georiënteerd op de Meikamerlaan.

Het parkeren ten behoeve van de woningen vindt zoveel mogelijk op het eigen erf van de woningen plaats. De woningen hebben ten behoeve van het parkeren een lange oprit. Daarnaast is ruimte om in de openbare groenstrook(haaks)parkeerplaatsen tussen de bomen aan te leggen.


De navolgende afbeelding geeft de mogelijke inrichting van het plangebied weer. In deze uitwerking is er sprake van twee rijen van 4 woningen. De rooilijn van de woningen verspringt per twee woningen. De buitenste woningen van de rijen hebben een aan de woning vastgebouwde garage.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0006.jpg"

Mogelijke inrichting plangebied

Met de realisatie van maximaal 8 woningen in de kern Nieuw-Dijk, wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen op lokaal en regionaal niveau. Onderhavig plan versterkt de vitaliteit van de kern Nieuw-Dijk door te zorgen voor een vergroting van het draagvlak van de bestaande voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing 

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing 

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201401119/1/R1) blijkt dat woningbouwplannen met 9 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen (circa 14 woningen) wel. In voorliggend plan worden 8 nieuwe woningen mogelijk gemaakt Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.
    Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
    Dit doel betekent vooral:
    - ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
    - zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
    - een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
    - een gezonde en veilige leefomgeving.


Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

De gemeente Montferland maakt deel uit van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De Stadsregio is subregionaal onderverdeeld in Arnhem en omgeving, Nijmegen en omgeving en De Liemers. De gemeente Montferland behoort tot de subregio De Liemers.

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland heeft op 9 juni 2015 het woningbouwprogramma voor De Liemers vastgesteld. De omvang van de nieuwbouwplannen in de Liemers was aanvankelijk groter dan de verwachte woningbehoefte. De provincie Gelderland, de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de gemeenten Doesburg, Duiven, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben daarom de ambities in lijn gebracht met recente prognoses. In totaal wordt in de regio het licht op groen gezet voor de bouw van 1.940 woningen tot 2020. Van deze woningen mogen er 419 in de gemeente Montferland worden gebouwd.

Het akkoord over de plannen betekent niet dat er in de toekomst in de Liemers niets extra's meer gebouwd mag worden. Op basis van doorlopend marktonderzoek bekijken de gemeenten jaarlijks met elkaar of ontwikkelingen op de woningmarkt aanleiding geven om het meerjarige woningbouw-programma bij te stellen. Binnen het gehanteerde 'stoplichtmodel' beschikt iedere gemeente over een zogeheten 'oranje buffer' met woningbouwplannen. Indien de Liemerse woningmarkt zich als gevolg van aantrekkende economische omstandigheden of grote instroom van inwoners van buiten de regio onverwacht positief ontwikkelt, dan kan volgens het stoplichtenmodel voor een aantal 'oranje' plannen het licht alsnog op groen worden gezet.

De afspraken voorzien ook in voldoende flexibiliteit om te kunnen inspelen op vermindering van de vraag. Als een plan tegen de verwachting in niet gaat lopen, dan kan de gemeente  in plaats daarvan een plan in ontwikkeling nemen waar op dat moment wel vraag naar is.

Toetsing

Het initiatief wordt gerealiseerd binnen de bestaande kern van Nieuw-Dijk. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de subregio De Liemers en is door de gemeente op basis van het stoplichtmodel als 'groen' gecodeerd. Het initiatief voorziet in een actuele regionale behoefte aan woningen. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. In de structuurvisie noemt de gemeente de locaties die zijn aangewezen voor mogelijke woningbouw. Dit betreffen de locaties die in het Regionaal Plan zijn aangegeven als 'zoekrichting voor uitbreiding woningbouw'.

Toetsing 

In de structuurvisie was de locatie 'Bosstraat – Smallestraat' opgenomen als nieuwe woningbouwlocatie voor de kern Nieuw-Dijk. Het voornemen was om hier 28 woningen te realiseren. Dit initiatief was in overeenstemming met het regionaal plan Stadsregio 2005-2020. Door de komst van de ladder voor duurzame verstedelijking moet bij grootschalige woningbouwlocaties de behoefte worden aangetoond, daarnaast is het in eerste instantie bouwen buiten de rode contouren niet langer toegestaan. Om die reden heeft de gemeente naar een alternatieve kleinschalige woningbouwlocatie gezocht. Zoals blijkt uit voorgaande paragraaf is voorliggend initiatief in overeenstemming met het provinciale beleid. Daarnaast is woningbouw in Nieuw-Dijk essentieel voor de leefbaarheid van het dorp.

Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefteonderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015 (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte van 2010 tot en met 2020. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

Voor de kern Nieuw-Dijk geldt een ambitie van 65 nieuwe woningen voor de periode 2010-2020. Hiermee wordt de bevolking in 2020 op het niveau van 2008 gehouden (1.640 inwoners). De eigen behoefte bestaat uit 45 woningen en het aantal extra vestigers wordt geschat op 20. Deze extra vestigers komen bovenop de zich al volgens de trend van de afgelopen jaren vestigende huishoudens. De totaalcapaciteit van bouwplannen binnen de bebouwde contour van de kern Nieuw-Dijk bedraagt 0 woningen. Voor de 65 woningen dient daarom buiten de bebouwde contour gekeken te worden. Vanuit de eigen behoefte bedraagt het aantal woningen voor starters 10, voor doorstromers jonger dan 55 bedraagt het aantal woningen 5, voor doorstromers ouder dan 55 zijn er 10 woningen begroot en voor reguliere vestigers 20 woningen. Onderstaande tabel geeft het indicatieve bouwprogramma voor de kern Nieuw-Dijk weer voor de periode 2010-2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0007.png"

Indicatief bouwprogramma Nieuw-Dijk 2010-2020

Toetsing  

In onderhavig plan worden maximaal 8 woningen gerealiseerd. In de 'actualisering woningbehoefte onderzoek Montferland 2009' is opgenomen dat in kleine kernen zoals Nieuw-Dijk extra uitbreiding van de woningvoorraad gewenst is. Deze woningen zijn nodig voor de opvang van de groei van de eigen woningbehoefte en om voldoende draagvlak te houden voor voorzieningen. Voor Nieuw-Dijk geldt een ambitie van 65 nieuwe woningen voor de periode 2010-2020. Hiervan is het de verwachting dat de eigen bevolking 45 woningen nodig heeft en 20 woningen nodig zijn voor nieuwe vestigers. De realisatie van de acht woningen voorziet in die zin in een lokale en regionale vraag.

In opdracht van de Stadsregio Arnhem Nijmegen is in januari 2014 een woningmarktonderzoek voor de Stadsregio uitgevoerd1. Hieruit blijkt dat er in Montferland sprake is van een surplus in de harde planning in de koopsector, ten opzichte van de behoefte, van bij benadering 300 woningen. In navolging op dit onderzoek hebben de gemeenten in de Stadsregio in regionale en subregionale woonagenda's een akkoord bereikt op de woningbouwaantallen in de regio (zie paragraaf 3.2.3). De opdracht voor de gemeente Montferland is om 300 woningen te herprogrammeren. Dit betekent volgens het stoplichtmodel dat de woningen op 'oranje' of 'rood' worden gezet.

De totale vraag naar woningen binnen de gemeente Montferland is afgenomen. De vraag naar woningen in de kern Nieuw-Dijk is echter nog steeds aanwezig. Dit blijkt ook uit het woningmarktonderzoek dat onder de inwoners van Nieuw-Dijk is gehouden. Dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Om die reden is de voorgenomen ontwikkeling opgenomen in het woningbouwprogramma van De Liemers en op basis van het stoplichtmodel als 'groen' gecodeerd. De woningen zijn beoogd binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van het plangebied draagt bij aan de vergroting van het draagvlak voor voorzieningen in Nieuw-Dijk en wordt er voor een versterking van de vitaliteit gezorgd.

Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Nieuw-Dijk  

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Nieuw-Dijk is uniek als kleine kern op de rand van de ontginningen van de broekgebieden om de Montferlandse berg. De kern is ontstaan tussen een ontginningsas (Smallestraat) en de rand van de essen om Didam (Bosstraat). De bebouwing ligt om kleine veldjes die als gemeenschappelijke sierboomgaarden de sfeer bepalen. De rechte laan langs het bos en de rechte Smallestraat staan in contrast met de kronkelige aaneenschakeling van plekken en erven aan de Bosstraat. Eiken en hagen bepalen daar het beeld.

Voor de groenstructuur van Nieuw-Dijk is het van belang aan te sluiten bij het omliggende landschap en de bestaande karakteristiek van de kern te versterken. Navolgende kaart toont de elementen in de huidige groenstructuur die volgens het Groenstructuurplan behouden dienen te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0008.png"

Kaart Visie op de groenstructuur in Nieuw-Dijk 2010-2030

Het plangebied is op de visiekaart aangegeven als 'behoud bossen en beheer mantel- en zoomvegetaties'. Langs de laan waar het plangebied aan ligt (Meikamerlaan) is beplanting van kastanjes en linden aanwezig. Het is de overgang naar het oorspronkelijk natte bos aan de oostkant.

De navolgende afbeelding geeft de kaart 'Te behouden waardevolle groenstructuur' weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0009.png"

Kaart Te behouden waardevolle groenstructuur

Het groenstructuurplan richt zich onder andere op het behouden en versterken van de laan van de Meikamerlaan. Om nieuwe ontwikkelingen voor woningen aan te laten sluiten aan de ruimtelijke opbouw en de groenstructuur van het dorp kunnen bos, boomweide en lanen worden gebruikt.

De Meikamerlaan is zeer karakteristiek en essentieel voor de groenstructuur van het dorp. De bestaande lindes dienen behouden en goed verzorgd te worden. De laan heeft echter ook enkele 'gaten', zeker in het zuiden. Daar dienen de lindes te worden aangevuld, zo mogelijk aan beide zijden van de straat.

Toetsing  

De drie lindes die langs de Meikamerlaan staan, blijven in het plan behouden. Dit geldt ook voor een aantal andere bomen, zodat er geen gaten groter dan 10 m tussen de boomkronen ontstaan (dit in verband met de aanwezigheid van vleermuizen, zie paragraaf 3.6). Tegelijkertijd worden in dezelfde 'lijn' van de huidige drie lindes (aan de voorzijde van de weg) nieuwe lindes aangeplant. De exacte positie van de haaksparkeerplekken en de nieuwe bomen worden tijdens de definitieve bouwplannen bepaald, zodat tevens met de posities van de inritten van de woningen rekening kan worden gehouden. De groenstructuur van de Meikamerlaan wordt door het plan niet aangetast.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in oktober 2015 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2. Het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de strategie voor een 'onverdachte locatie'. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Er zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die wijzen op een mogelijke bodemverontreiniging. Daarnaast zijn op en onder het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek genuanceerd aanvaard. In de bovengrond is in één mengmonster voor PAK10 een overschrijding van de achtergrondwaarde gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehaltes gemeten (< achtergrondwaarde).

In het grondwater is voor barium een gehalte boven de streefwaarde gemeten. De verhoogde gehalte aan barium kan als (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde worden beschouwd.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan en de beoogde nieuwbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie.

In het plangebied wordt een grondwal aangelegd die als geluidwal dient. De grondwal zal zoveel mogelijk worden aangelegd met grond dat afkomstig is uit het plangebied zelf. Onder andere zal de afgegraven grond ten behoeve van de waterberging worden gebruikt. Uit paragraaf 3.3.3 blijkt dat door de aanleg van de geluidwal een overschrijding van de geluidsnormen op de begane grond (dagperiode) van de nieuwe woningen, als gevolg van het geluid afkomstig van het voetbalveld, wordt voorkomen. Er is daarmee sprake van een 'nuttige' toepassing, in de zin van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk), van de grond afkomstig van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing
Voor het initiatief is door De Milieuadviseur in september 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd3. In de omgeving van de nieuwe woningen aan de Meikamerlaan bevinden zich alleen wegen. Spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen zijn nabij deze locatie niet aanwezig. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidhinder afkomstig van de snelweg A18, Meikamerlaan en de Smallestraat.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

Snelweg A18

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 52 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 2 dB, afkomstig van snelweg A18 op de rand van het bouwvlak. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB wordt niet overschreden.

Smallestraat

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 37 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 0 dB, afkomstig van de Smallestraat op de rand van het bouwvlak. De Smallestraat betreft een 30 km-weg. 30 Km-wegen hebben op basis van de Wgh geen onderzoekszone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh niet overschreden.

Meikamerlaan

De hoogste geluidsbelasting bedraagt 50 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 0 dB, afkomstig van de Meikamerlaan op de rand van het bouwvlak. De Meikamerlaan betreft een 30 km-weg. 30 Km-wegen hebben op basis van de Wgh geen onderzoekszone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op snelweg A18, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van acht woningen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

In de Wgh ligt de nadruk op het voorkomen van geluidshinder. De verlening van hogere waarden is echter mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel wanneer overwegende bezwaren bestaan van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om de geluidsbelasting bij de acht woningen terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op basis van de Wgh kan de gemeente Montferland een hogere waarde van 52 dB voor acht woningen verlenen afkomstig van snelweg A18. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient bij woningen een akoestische binnenwaarde van 33 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai en industrielawaai (sportvereniging Sprinkhanen) te worden gegarandeerd. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering per nieuwe woning om een akoestische binnenwaarde van 33 dB te bereiken, zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0010.png"

Cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Echter, door de hogere eisen voor de thermische isolatie voor nieuwe woningen is ook de geluidsisolatie van nieuwe woningen verbeterd. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 25 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 33 dB in de nieuwe woningen gehaald.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.3 Milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zelf zijn wel milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied  

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Hieronder wordt daarop ingegaan.

V.V. Sprinkhanen

De woningen worden op een deel van de voetbalvelden van v.v. Sprinkhanen gerealiseerd. Het veld waar de woningen op komen te liggen wordt verplaatst naar één van de overige velden. De toekomstige veldindeling wordt in overleg met v.v. Sprinkhanen bepaald.

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen de voetbalvelden worden gecategoriseerd als 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
Veldsportcomplex (met verlichting)   0   0   50   0   0   30  

Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk.


De werkelijke afstand tussen de voetbalvelden en de woningen is kleiner dan de richtafstand voor sportvelden die is opgenomen in de VNG-brochure. De richtafstanden uit de VNG-publicatie zijn echter indicatief en kunnen als leidraad fungeren bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De grootste richtafstand voor de voetbalvelden komt voort uit het aspect 'geluid'. Om de daadwerkelijke geluidshinder op de woningen als gevolg van de voetbalvelden in beeld te brengen, is door De Milieuadviseur in september 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd4.


De geluidsbelasting van de nieuwe woningen is getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'.

Langtijdgemiddelde geluidsbelastingen5 

Tussen de voetbalvereniging en de nieuwe woningen wordt een geluidwal gerealiseerd. Door de geluidwal daalt de geluidsbelasting voornamelijk op de begane grond. Door de aanleg van deze grondwal wordt een overschrijding van de normen op de begane grond (dagperiode) bij de nieuwe woningen voorkomen.

Bij de nieuwe woningen bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 50 dB(A). Hiermee worden de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarde van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' niet overschreden. Bij de omliggende bestaande woningen bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 58 dB(A). Deze waarde wordt gevonden bij de woning Sportstraat 13. Bij de omliggende woningen wordt daarmee de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarde van 50 dB(A) uit VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' overschreden. In de huidige situatie is de afstand van de woningen (Smallestraat 39 t/m 41, Meikamerlaan 2 t/m 10 en Meikamerlaan 1 en 3) tot de sportvelden kleiner, waardoor hogere geluidsbelastingen optreden bij de omliggende woningen. Door de realisatie van het plan zullen de geluidsbelastingen op de omliggende woningen afnemen.

Maximale geluidsbelastingen

Tussen de voetbalvereniging en de nieuwe woningen wordt een geluidwal gerealiseerd. Door de geluidwal daalt de geluidsbelasting voornamelijk op de begane grond. Door de aanleg van deze grondwal wordt een overschrijding van de normen op de begane grond (dagperiode) bij de nieuwe woningen voorkomen.


Bij de nieuwe woningen bedraagt de maximale geluidsbelasting maximaal 67 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode. Hiermee worden de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarde uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' niet overschreden. Bij de omliggende bestaande woningen bedraagt de maximale geluidsbelasting maximaal 78 dB(A) in de dagperiode en 73 dB(A) in de avondperiode. De hoogste maximale geluidsbelastingen worden gevonden bij de woning Smallestraat 45. Bij de omliggende woningen worden daarmee de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden uit VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' overschreden. In de huidige situatie is de afstand van de woningen (Smallestraat 39 t/m 41, Meikamerlaan 2 t/m 10 en Meikamerlaan 1 en 3) tot de sportvelden kleiner, waardoor hogere maximale geluidsbelastingen optreden bij de omliggende woningen. Door de realisatie van het plan zullen de geluidsbelastingen op deze omliggende woningen afnemen.

Indirecte hinder

Het rijden van auto's en vrachtwagen naar en van de voetbalvereniging zorgt mogelijk voor enige geluidshinder bij de nieuwe woningen. Deze geluidshinder wordt indirecte hinder genoemd. Voor de realisatie van de nieuwe woningen is akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie paragraaf 3.3.2). In dit onderzoek zijn de geluidsbelastingen van het wegverkeer op de Smallestraat en de Meikamerlaan bepaald. In de verkeersgegevens van dit onderzoek is het verkeer van en naar de voetbalvereniging opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek wegverkeer blijkt dat de geluidsbelastingen afkomstig van de Smallestraat en de Meikamerlaan binnen de normen uit de Wet geluidhinder liggen. De geluidsbelastingen zijn daarmee acceptabel. De indirecte hinder is daarmee ook acceptabel.

Lichthinder

Naast het aspect geluid, is het aspect lichthinder bij een sportveld ook van belang. Lichthinder treedt op bij inschijnend licht. In het vigerend bestemmingsplan is voor de sportvelden opgenomen dat de velden voorzien mogen zijn van verlichting, waarbij een masthoogte van 15 meter is toegestaan. Vanwege de korte afstand tussen de sportvelden en de beoogde woningen is voor de ruimtelijke afweging een onderzoek nodig voor het aspect lichthinder.

In januari 2016 is door DGMR een lichthinderonderzoek uitgevoerd6. Het doel van het onderzoek is aantonen of met een masthoogte van vijftien meter sprake is van een acceptabel leefklimaat bij de nieuw te bouwen woningen.

De optredende verticale verlichtingssterkte en lichtsterkte per armatuur zijn bepaald. De optredende waarden zijn getoetst aan de normen uit de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (2014). Uit het onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan deze normen. Geconstateerd wordt dat bij de nieuwe woningen voor het aspect licht sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De rekenresultaten bij de beoogde en de nabij het sportpark gelegen woningen zijn weergegeven in onderstaande tabel. Het betreft de resultaten van zowel de verticale verlichtingssterkte, als de lichtsterkte per armatuur. Voor de lichtsterkte per armatuur is de hoogst optredende waarde weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0011.jpg"

De berekende niveaus voldoen, zowel bij de bestaande, als bij de beoogde woningen, aan de normen van de NSVV. De verticale verlichtingssterkte overschrijdt de 10 lux niet en de lichtsterkte per armatuur is niet hoger dan 10.000 cd voor stedelijk gebied. Er wordt bij de nieuwe woningen ook voldaan aan de strengere eisen voor landelijk gebied (5 lux / 7500 cd).

Antoniusschool

Aan de De Pontilaan 2 bevindt zich de Antoniusschool. De school kan op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' worden gecategoriseerd als 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs'. De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   0   0   30   0   30   35  

Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk. Er wordt voldaan aan de aanbevolen afstanden.

Verenigingsgebouw de Meikever

Aan de Smallestraat 42 bevindt zich het verenigingsgebouw de Meikever. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan het verenigingsgebouw worden gecategoriseerd als 'Buurt- en clubhuizen'. De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
'Buurt- en clubhuizen'   0   0   30   0   30   60  

Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk. Er wordt voldaan aan de aanbevolen afstanden.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Met het plan is sprake van de realisatie van geurgevoelige objecten in de vorm van acht woningen. De dichtstbijzijnde veehouderij, betreft een melkveehouderij aan de Tolweg 11. Voor melkveehouderijen is in het kader van de Wgv geen geuremissie vastgesteld. Voor bedrijven met melkvee gelden dan ook vaste afstandsnormen. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen.

De afstand van de geprojecteerde woningen in het plangebied tot de rundveehouderijen in de omgeving bedraagt circa 400 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv. Omdat de geplande woningen in het plangebied voldoen aan de afstandseis die is bepaald in de Wgv zorgt het plan eveneens niet voor een (verdere) beperking van de bedrijfsvoering van de omliggende veehouderijen.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.


Toetsing
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van acht nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool7 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.


Conclusie
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0012.png"

Uitsnede risicokaart Nederland

Op de uitsnede van de risicokaart Nederland is te zien dat in het plangebied zelf geen risicovolle inrichtingen of transportroutes liggen. Ten zuidoosten van het plangebied ligt de Rijksweg A18. Over deze autosnelweg vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De weg bevindt zich op circa 300 m afstand van het plangebied. De PR-10-6 contour van deze weg bedraagt 0 m. In het algemeen wordt voor autosnelwegen een invloedsgebied van 200 m aangehouden. Het plangebied ligt met een afstand van circa 300 m op voldoende afstand, een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

3.4 Water

3.4.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
3.4.2 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).


Thema  
Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee


Nee  


2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee

Nee

Nee  

2

1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Ja

Nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Ja  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  


Ja

Ja  


1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Wateroverlast (oppervlaktewater) 

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. Het plangebied bestaat uit een voetbalveld dat is ingezaaid met gras en bosschages. De bosschages zijn gelegen aan de westzijde van het plangebied.

Door de realisatie van de woningen zal het verhard oppervlak toenemen. De verharding bestaat uit verharding in verband met de bebouwing en erfverharding. Voor de toekomstige verhardingen binnen het plangebied zijn de volgende uitgangspunten gebruikt:

  • bestemming 'Groen': 0 % verhard;
  • bestemming 'Tuin': 50 % verhard;
  • bestemming 'Wonen':
    • 1. bouwvlakken: 100 % verhard;
    • 2. gronden buiten bouwvlak: 50 % verhard.

In de navolgende tabel is globaal de verhouding van verharde/onverharde oppervlaktes in de toekomstige situatie binnen het plangebied opgenomen.

  Oppervlakte (in m2)   Percentages (%)  
Bebouwing en erfverharding   2.493   53  
Onverhard   2.197   47  
Totaal   4.690   100  

Ten opzichte van de huidige situatie zal het verhard oppervlak globaal gezien met 2.493 m2 toenemen.

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld.

Er is sprake van een inbreidingslocatie waarbij de toename van het verhard oppervlak meer dan 500 m2 toeneemt. Het waterschap hanteert als uitgangspunt bij een dergelijke toename van verhard oppervlak dat een bui T=10+10% (40 mm) vertraagd wordt afgevoerd richting het watersysteem. In extreme situaties zou bui T=100+10% (101 mm) tot aan maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. Er wordt uitgegaan dat deze bui in 48 uur valt. De afvoer via het oppervlaktewater zou in dat tijdsbestek 28 mm bedragen. Het restant (74 mm) dient tot aan maaiveld geborgen te kunnen worden.

De benodigde te realiseren waterberging bedraagt daarmee (2.493 * 0,074 =) 184 m3 .

Naar aanleiding van de monitoring van de grondwaterstanden in het plangebied (zie paragraaf 3.4.3) en overleg met het Waterschap wordt de waterberging beoogd in de vorm van een watergang. De watergang wordt aan de oostzijde van het plangebied gerealiseerd, tussen de tuinen van de woningen en de geluidwal. De aanleg van de watergang valt samen met het voornemen van het Waterschap om een duiker aan de Meikamerlaan te verwijderen / verplaatsen (zie verderop in deze paragraaf).

Bij een maatgevende buisituatie T100+10% zou de nieuwe watergang een waterdiepte van circa 0,5 m kunnen bergen. Ten opzichte van het huidige hydraulische profiel (van de duiker) wordt de nieuwe watergang gemiddeld 6 m verbreed. De watergang wordt over een lengte van circa 70 m gerealiseerd. De toename van het natoppervlak is op een waterdiepte van 0,5 m dan (6 m*0,50 m=) 3 m2. De waterberging die mogelijk wordt gemaakt door het verbreden van de watergang bedraagt (3,0 m2*70 m=) 210 m3 .

Met de realisatie van de nieuwe waterbergingsvoorziening in de vorm van een watergang wordt ruim voorzien in de benodigde waterberging.

Naast de watergang dient ook een onderhoudsstrook van 4 m te worden vrijgehouden. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de watergang te realiseren en een onderhoudsstrook vrij te houden. De locatie van de waterberging is op de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding aangeduid met de aanduiding 'waterberging'.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Het schone hemelwater afkomstig van de nieuwe woningen zal worden afgevoerd op de nieuw aan te leggen watergang. Om de waterkwaliteit op peil te houden, zal bij de bouw van de woningen uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen worden toegepast.

Inrichting en beheer

De aanleg van de watergang valt samen met het voornemen van het Waterschap om een duiker aan de Meikamerlaan te verplaatsen. Om de navolgende afbeelding wordt de verplaatsing weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0013.jpg"

Huidige en toekomstige ligging duikers en watergangen in en in de omgeving van het plangebied

In de huidige situatie ligt aan de oostzijde van het plangebied een duiker. Deze wordt op verzoek van het Waterschap omgelegd. Ter hoogte van het huidige voetpad zal de huidige sloot aftakken op een duiker die onder het voetpad aan de noordzijde van het plangebied wordt gerealiseerd. Deze duiker zal worden aangesloten op de nieuw te realiseren watergang aan de oostzijde van het plangebied. Verderop zal de watergang weer overgaan in de bestaande duiker ten zuidoosten van het plangebied.

De verdere uitwerking van de aanpassing van de duikers en aanleg van de nieuwe watergang zal plaatsvinden in overleg met Waterschap Rijn en IJssel.

Voor het beheer en onderhoud van de nieuwe watergang wordt een onderhoudsstrook van 4 m vrijgehouden.

Grondwateroverlast

Bij de gemeente Montferland is bekend dat in Nieuw-Dijk plaatselijk grondwateroverlast voorkomt. Plaatselijk bestaan er verschillen in grondwaterstanden. Om grondwateroverlast te voorkomen dient de afstand tussen het grondwater en de beoogde functies voldoende groot te zijn. De ontwateringdiepte (afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) van bebouwing hangt af van de functie en type van gebouwen.

Het waterschap hanteert voor woningen met kruipruimte een ontwateringsdiepte van 0,70 m onder vloerpeil en 0,30 m onder vloerpeil voor woningen zonder kruipruimte. Tuinen en openbare groenvoorzieningen dienen een ontwateringsdiepe van 0,50 m beneden het maaiveld van groenvoorzieningen te hebben. Voor secundaire wegen en woonstraten geldt een ontwateringsdiepte van respectievelijk 0,70 m beneden straatpeil.

Op de locatie is tijdens de monitoring van de grondwaterstanden een hoogste grondwaterstand van 0,48 m -mv gemeten. Om die reden zullen de gronden de gronden ter plaatse van het plangebied worden opgehoogd, dan wel zullen de woningen kruipruimteloos worden uitgevoerd.

3.4.3 Geohydrologisch onderzoek

In oktober 2015 is door Buro Ontwerp en Omgeving een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd naar het plangebied in verband met de grondwaterstanden en de waterdoorlatendheid van de bodem8. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 5. De resultaten uit het onderzoek worden hierna behandeld.

De bodem ter plaatse van het onderzoeksgebied bestaat in het algemeen tot 0,5 m –mv uit matig fijn zand dat zwak tot matig siltig en zwak tot matig humeus is. Daaronder komt tot op een diepte van circa 3 m –mv zeer fijn tot matig fijn zand voor dat zwak tot matig siltig is.

De doorlatendheid van de bovengrond (traject circa 0 -1,0 m –mv) ligt tussen de 0,5 en 1,5 m/dag. De doorlatendheid in het traject van 1,0 tot 2,0 m-mv, waar de bodem uit matig fijn, matig siltig zand bestaat en brokken leem voorkomen, bedraagt 2,6 m/dag. De doorlatendheid in het traject van 2,0 tot 3,0 m-mv, waar de bodem uit matig fijn, zwak siltig zand bestaat, bedraagt gemiddeld 7,9 m/dag.

Op basis van deze metingen is de grond ter plaatse van het onderzoeksgebied geschikt voor de infiltratie van hemelwater. Voor de bovengrond kan eventueel bodemverbetering worden toegepast. Opgemerkt dient te worden dat ter plaatse van het onderzoeksgebied drains aanwezig zijn. De drains zullen van invloed zijn op de wegzijging van hemelwater in de bodem.

Het uitgangspunt voor de ontwikkeling was om watercompensatie in de vorm van wadi's toe te passen. Voor wadi's dient de doorlatendheid van de bodem te liggen tussen de 0,4 en 1,5 m/dag. De doorlatendheid van de grond ter plaatse van het plangebied voldoet hier aan. Daarnaast dient de afstand tussen de onderzijde wadi en de GHG minimaal 0,5 m te bedragen.

De grondwaterstanden in het onderzoeksgebied zijn in de periode van oktober 2015 - februari 2016 gemonitord. In januari is daarbij de hoogste grondwaterstand van 0,48 m -mv gemeten. Om die reden lijkt watercompensatie in de vorm van een wadi niet voor de hand te liggen. In overleg met het Waterschap wordt daarom watercompensatie in de vorm van de aanleg van een watergang beoogd.

3.4.4 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan Waterschap Rijn en IJssel. Naar aanleiding van opmerkingen van het Waterschap is de vorm van watercompensatie bepaald. Het Waterschap heeft in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aangegeven verder geen op- en/of aanmerkingen op het plan en de hierin opgenomen waterparagraaf te hebben. De relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt.

Bij de verdere uitwerking van het plan zal overleg worden gevoerd met het Waterschap.

3.4.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

3.5.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Op 7 april 2015 is door het College van B&W van de gemeente Montferland de geactualiseerde gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaarten en cultuurhistorische waardenkaart, inclusief de hieraan gekoppelde rapportage (onderbouwing), beleidskader en uitvoering hiervan, vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0014.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Montferland

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied voor circa 80% in een zone met een lage archeologische verwachting (AWV 8). Volgens het archeologische beleid van de gemeente Montferland moet ter plaatse van deze zone bij ingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Het overige deel van het plangebied (circa 20%) bevindt zich in een zone met een middelmatige verwachting (AWV7). Voor deze zone geldt een ondergrens van 1.000 m2.

De bodemingrepen ter plaatse van beide onderzoekszones blijven onder de ondergrens voor archeologisch onderzoek. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.5.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.


Toetsing

De historische groei van Nieuw-Dijk begint met de bouw van hoeven langs de Bosstraat en bij de Klauwenhof, die de overgang markeert van de bouwlanden ten westen van de Bosstraat naar de bosmarken en woeste heidegronden ten oosten van de Bosstraat. Westelijk van de Bosstraat liggen meer kronkelende wegen waaraan oude huiskampen te vinden zijn.

Omstreeks 1900 was de voormalige gemeente Didam een uitgestrekt gebied, waarvan het dorp Didam het centrum was. Daar stond ook de enige Rooms Katholieke kerk. Er was één kerkparochie in de gehele gemeente Didam. Omdat het aantal parochianen groeide, werd de kerk te klein en zocht men naar een passende oplossing. Deze nieuwe parochie werd in 1910/1911 gesticht in het buurtschap Den Bosch, dat toen hernoemd werd tot Nieuw-Dijk.

Aanvankelijk zou de kerk gebouwd worden aan de Beekseweg omdat dit de enige verharde weg op dat moment was (hoek Beekseweg- Bosstraat). Door een grondschenking werd de kerk uiteindelijk aan de Smallestraat gebouwd. Met de bouw van een kerk en de school (1915) groeit het buurtschap langzaam uit tot dorp. Daarmee ontstond behoefte aan (meer) voorzieningen. De Smallestraat werd in de loop van de jaren steeds meer het dorpscentrum.

In de navolgende figuren zijn fragmenten van de topografische kaarten uit 1931, 1957 en 1977 opgenomen. Uit de historische kaart van 1931 blijkt dat er ter plekke van het plangebied bos aanwezig was. Op de historische kaart van 1957 is te zien dat een deel van het bos is gekapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonmeikmrln-on01_0015.png"

Uitsnede topografische kaart 1931, 1957, 1977, huidige situatie

Tot de jaren vijftig verandert er in Nieuw-Dijk weinig. Vanaf dan begint het kerkdorp zich aanmerkelijk uit te breiden. Op het kaartfragment uit 1977 is te zien dat het dorp zich voornamelijk vanuit de Smallestraat in noordelijke richting heeft uitgebreid tot aan het verlengde van de Bosstraat. Ook de infrastructuur in de omgeving is verder ontwikkeld met onder andere de realisatie van de autosnelweg A18. Ook het belang van de Bosstraat en Smallestraat als ontsluitingswegen in de kern Nieuw-Dijk is duidelijk te zien.

De ontwikkeling van het acht woningen vindt plaats aan een historische laan. In het verleden heeft ter plekke van het plangebied geen bebouwing gestaan. De drie lindes die langs de historische laan staan, blijven in het plan behouden. Tegelijkertijd worden in dezelfde 'lijn' van de huidige drie lindes nieuwe lindes aangeplant. De structuur van de historische laan wordt daarmee door het plan versterkt.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.6 Flora en fauna

3.6.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.2 Toetsing

In het kader van onderhavig plan is door Staring Advies in juni 2015 een quick scan natuurtoets uitgevoerd9.

Gebiedsbescherming

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. Op enige afstand van het plangebied (vanaf circa 1.300 meter) bevinden zich een aantal bos- en natuurgebieden welke zijn aangewezen als bestaande natuur binnen de GNN. Het betreft onder andere het Bergherbos, landgoed de Bijvanck, het Stille Wald, de Nevelhorst en de Rijnstrangen. Ook enkele houtwallen bij Loerbeek zijn aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Tussen een aantal van deze bos- en natuurgebieden ligt een GO als verbindend element.

Er vindt in het plan geen ruimtebeslag op bestaande natuur of groene ontwikkelzones plaats. Bij het toetsingskader van het GNN is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het GNN en de GO zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van de bestaande natuurgebieden en ontwikkelzones. De kernkwaliteiten van het GNN worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.

Natura 2000

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000 gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op enige afstand (ruim 4,5 km) van het plangebied.

Door de ruime afstand tot het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' en overige Natura 2000 gebieden en de geplande ontwikkelingen in het plangebied zijn nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000 gebieden niet te verwachten. Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Uit de quick scan komt naar voren dat de bomenrij tussen het sportveld en de Meikamerlaan zeer geschikt is als foerageergebied voor diverse vleermuizen, waaronder de verspreid voorkomende gewone dwergvleermuis en laatvlieger, en vormt bovendien een mogelijke vliegroute. Nader onderzoek naar foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen is dan ook noodzakelijk wanneer de boomlaag en/of een groot deel van de struiklaag van deze groenstructuur verwijderd wordt.

Verstoring van overige beschermde flora en fauna niet wordt op basis van de quick scan niet verwacht.

Nader onderzoek

Door Staring Advies is in de zomer van 2015 een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd10 omdat de struiklaag van de groenstructuur aan de Meikamerlaan als gevolg van de ontwikkeling zal worden verwijderd.

De bomenrij langs de Meikamerlaan is een essentiële vliegroute en foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Om de vliegroute en het foerageergebied niet aan te tasten dienen de forse bomen langs de Meikamerlaan behouden te blijven. Er mogen in ieder geval geen gaten groter dan 10 m tussen de boomkronen ontstaan. Wanneer het kappen van de gehele bomenrij langs de Meikamerlaan toch noodzakelijk is, dan dient ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Hiervoor is het opstellen van een compensatieplan een vereiste.

De drie lindes die langs de Meikamerlaan staan, blijven in het plan behouden. Dit geldt ook voor een aantal andere bomen, zodat er geen gaten groter dan 10 m tussen de boomkronen ontstaan. Tegelijkertijd worden in dezelfde 'lijn' van de huidige drie lindes (aan de voorzijde van de weg) nieuwe lindes aangeplant. De exacte positie van de haaksparkeerplekken en de nieuwe bomen worden tijdens de definitieve bouwplannen bepaald, zodat tevens met de posities van de inritten van de woningen rekening kan worden gehouden.

In het onderzoek wordt tevens aangegeven dat vleermuizen gevoelig zijn voor licht. In het onderzoek worden enkele maatregelen genoemd om het plangebied tijdens de bouwwerkzaamheden en daarna vleermuisvriendelijk te verlichten.

3.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van acht woningen in de kern Nieuw-Dijk. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW11. Uitgaande van 'koop, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning maximaal 8,6 per dag. Dit betekent dat met de realisatie van voorliggend project maximaal (8 x 8,6 =) 68,8 verkeersbewegingen per dag extra tot stand komen.

De realisatie van acht woningen zal niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De bestaande ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied (de Meikamerlaan en de Smallestraat) hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

3.7.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de eerder genoemde kengetallen van het CROW. De parkeerbehoefte bedraagt bij vrijstaande wonignen minimaal 1,9 parkeerplaatsen per woning. Daarvan zal 1 op eigen terrein worden gerealiseerd en 0,9 in het openbaar gebied in de groenstrook tussen de woningen en de Meikamerlaan. In het geval van twee-onder-een-kapwoningen geldt een parkeernorm van minimaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. Daarvan zal 1 op eigen terrein worden gerealiseerd en 0,8 in het openbaar gebied. In het geval van tussen-/hoekwoningen (koop) geldt een minimale parkeernorm van 1,6 per woning. In dat geval bedraagt de totale parkeervraag 13 (12,8). Bij twee rijen van vier woningen, zullen 4 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en de overige 9 parkeerplaatsen in het openbaar gebied.

3.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.8 Economische haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De gemeente heeft de gronden in het plangebied in eigendom. De kosten die verband houden met het bestemmingsplan, komen voor rekening van de gemeente. De gronden worden na vaststelling van het bestemmingsplan uitgegeven.

De kosten voor de plantontwikkeling worden verrekend in de kostprijs voor de uit te geven bouwrijpe kavels. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht aangetoond te zijn.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

  • Antidubbeltelbepaling
    Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
  • Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening
    In dit artikel is bepaald dat de bouwverordening buiten toepassing blijft met uitzondering van de met name genoemde bepalingen. Hiermee kan bijvoorbeeld worden bereikt dat bij het stellen van parkeernormen en dergelijke de bouwverordening kan worden toegepast.
  • Algemene bouwregels
    In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
  • Algemene gebruiksregels
    Deze gebruiksregel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURP-standaarden 2012. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.

4.2 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit 1 kaartblad en is getekend op schaal 1:500. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.

4.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

  • De regels zijn onderverdeeld in een viertal hoofdstukken, te weten:
  • Inleidende regels.
  • Bestemmingsregels.
  • Algemene regels.
  • Overgangs- en slotregels.

4.4 Bestemmingsbepalingen

4.4.1 Groen

De bestaande groenstrook aan de westzijde van het plangebied wordt bestemd als 'Groen'. Ook de geluidwal heeft deze bestemming gekregen. De gronden met deze bestemmingen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, kunstwerken, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

De locatie van de geluidwal heeft is aangeduid met de aanduiding 'geluidwal'. De geluidwal moet minimaal 3 m hoog zijn en mag maximaal 3,5 hoog zijn. Omdat de geluidwal mogelijk als sta 'tribune' voor de naastgelegen sportvelden kan dienen is in de regels opgenomen dat ook een gebruik ten behoeve van sportvoorzieningen ter plaatse van deze aanduiding mogelijk is.

De beoogde locatie van de nieuw te realiseren watergang is aangeduid als 'waterberging'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn tevens voorzieningen ten behoeve van waterberging toegestaan.

Gebouwen zijn niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn mogelijk. De maatvoeringseisen van dergelijke bouwwerken zijn in de bouwregels opgenomen.

4.4.2 Tuin

De beoogde woningen zijn gericht op de Meikamerlaan. De voortuinen van de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, wegen en paden en parkeervoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen erkers en ingangspartijen aan een woning, bij de bestemming behorende overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd. In de bouwregels zijn maatvoeringseisen opgenomen voor de toegestane bouwwerken.

4.4.3 Wonen

De beoogde woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis, tuinen en erven, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en parkeervoorzieningen. Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor aan huis verbonden beroepen.

Binnen de bestemming mogen woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er mogen maximaal 8 woningen worden gebouwd. Dit maximum aantal is op de verbeelding aangegeven. De woningen mogen in de typen vrijstaand, twee-aan-een gebouwd en aaneengebouwd worden gerealiseerd. Voor de laatste categorie geldt dat er maximaal 4 woningen aaneen mogen worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.


Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.


In verband met het geluid afkomstig van voetbalvelden van de naastgelegen voetbalvereniging, wordt binnen de bestemming 'Groen' een geluidwal gerealiseerd. Deze geluidwal is van invloed op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek (zie paragraaf 3.3.3). Om te waarborgen dat de geluidwal wordt gerealiseerd, en daarmee een acceptabel akoestisch klimaat ontstaat ter plaatse van de woningen, is in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaling regelt dat woningen niet langer dan gedurende twee jaar mogen worden bewoond, tenzij de geluidwal is aangelegd.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Vooroverleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel verstuurd. Beide overlegpartners hebben aangegeven geen op- en/of aanmerkingen op het plan te hebben.

5.2 Zienswijzen

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de zienswijzen verwerkt.