direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Loil, Dorpsplan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het beleidskader welzijnsvoorzieningen van de gemeente Montferland is vastgesteld dat de huisvesting van kerngebonden welzijnsactiviteiten primair de taak is van de betrokken verenigingen. Om die reden heeft de gemeente het (gedateerde) dorpshuis 'De Zomp' overgedragen aan een private rechtspersoon, de stichting ' 't Hart van Loil'. Tegelijkertijd is besloten de dorpskerk aan de eredienst te onttrekken en is deze aangeboden aan de gemeenschap. Inmiddels heeft de stichting ' 't Hart van Loil' naast het dorpshuis 'De Zomp' het eigendom verworven van het kerkgebouw en de pastorie.

Deze factoren waren aanleiding voor de dorpsgemeenschap om na te gaan denken over een integraal plan voor de huisvesting van verenigingen, voor de ontwikkeling van de woningbouw en voor de herinrichting van de openbare ruimte.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Kernen'. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Gemengd'. Op grond van deze bestemming is het beoogde initiatief niet (geheel) toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Loil is gelegen direct ten noordoosten van de bebouwde kom van Didam. Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van de kern Loil. Het plangebied wordt begrensd door de Wehlseweg aan de noordzijde, enkele woningen en basisschool St. Jozef aan de oostzijde, een kerkhof en de sportvelden van Sportpark de Korenakker aan de zuidzijde en de Kloosterstraat aan de westzijde.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Zoals reeds is gesteld, valt het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Kernen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 30 juni 2016. In het geldend bestemmingsplan is het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik vastgelegd.

Naast het bestemmingsplan 'Kernen' geldt het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca' dat door de raad van de gemeente Montferland is vastgesteld op 21 november 2019. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de regie te houden op de huisvesting van arbeidsmigranten. Voor zover van toepassing zijn de regels uit dat bestemmingsplan opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een blauwe belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kernen'

Op grond van het bestemmingsplan 'Kernen' is aan het plangebied de bestemming 'Gemengd' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' toegekend. Volgens de regels, behorende bij de bestemming 'Gemengd', zijn de gronden, onder voorwaarden, bestemd voor verschillende functies, waaronder maatschappelijke voorzieningen zoals religieuze instellingen, cultuur en ontspanning.

Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen. Op grond van de regels is binnen het bouwvlak één woning toegestaan. De realisatie van meerdere woningen, de sporthal en de transformatie van de kerk is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Om die reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied betreft het voormalige terrein van de Gabriëlparochie en gemeenschapsgebouw de 'Zomp'. Op de locatie zijn de 'Onze Lieve Vrouwe Onbevlekt Ontvangen' kerk en de pastorie aanwezig. Naast het gemeenschapsgebouw zijn op de locatie enkele parkeerplaatsen en groenelementen aanwezig. De achterliggende terreindelen zijn deels onverhard en in gebruik als tuin behorende bij de kerk. Verspreid op het terrein staan enkele bomen.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied: pastorie (links) en kerk (rechts)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0005.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied: kerk (Kloosterstraatzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0006.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied: de 'Zomp'

2.2 Toekomstige situatie

Het initiatief voorziet in sloop van de Zomp. De activiteiten die in de Zomp plaatsvinden worden verplaatst naar een nieuw te bouwen multifunctionele sporthal in de pastorietuin. Op de plaats van de Zomp worden maximaal vier nieuwe woningen teruggebouwd. De pastorie en de aanbouw aan zuidzijde van de kerk (voormalige bibliotheek) krijgen een woonfunctie, mogelijk in de vorm van een project met begeleid wonen. De kerk krijgt een culturele invulling. Het interieur van het gebouw wordt hiervoor aangepast, zodat hier culturele activiteiten plaats kunnen vinden, zoals muziekconcerten, toneeluitvoeringen en carnavalsfeesten. In de pastorietuin wordt een nieuw gebouw gerealiseerd in de vorm van een multifunctionele sportaccommodatie. Deze nieuwbouw bestaat uit een sporthal, kleedlokalen, materiaalhokken, bestuurskamer en dorpshuis. De nieuwbouw en de kerk worden verbonden, zodat er één multifunctionele accommodatie (MFA) ontstaat. Het kerkplein blijft beschikbaar voor de jaarlijkse evenementen van onder andere de schutterij, muziekvereniging en survivalrun.

Op de navolgende afbeelding is een stedenbouwkundig plan voor het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0007.png"

Planopzet

Achter de nieuwe woningen is in een grasveld voorzien dat tevens kan worden gebruikt als activiteitenveld en speeltuin. De kerk en de multifunctionele sportaccommodatie worden verbonden door een sluis. De pastorie is en blijft verbonden met de kerk. Het terrein wordt ontsloten door een nieuwe toegangsweg die wordt begeleidt door groen en die doorloopt tot de achterliggende voetbalvelden. Parkeren vindt, net als in de bestaande situatie plaats aan de straatzijde. Ten noorden van de multifunctionele sportaccommodatie is een fietsenstalling voorzien.

Met de herontwikkeling van het plangebied wordt antwoord gegeven op de vraag naar de instandhouding van welzijnsvoorzieningen in Loil. Het plan geeft met de nieuwe multifunctionele sportaccommodatie en de functiewijziging van de kerk en pastorie een impuls aan de leefbaarheid van Loil. Met de realisatie van de woningen wordt tevens voorzien in een actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.


Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, de realisatie van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. De pastorie en de aanbouw aan zuidzijde van de kerk (voormalige bibliotheek) zijn gemeentelijke monumenten en krijgen een woonfunctie. Het geniet de voorkeur een begeleid wonen project in de pastorie te huisvesten (circa vijf) en de oude bibliotheek te verbouwen tot één levensloopbestendige woning. Hiermee ontstaat er een gevarieerd woningbouwprogramma. Met de realisatie van circa tien woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland.


Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels van het onderwerp 'wonen' en 'Molenbiotoop' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Molenbiotoop

In de verordening zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud en bescherming van molenbiotopen van windmolens met een monumentenstatus. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen deze straal wordt geen nieuwe bebouwing dan wel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

Toetsing provinciaal beleid

Met de herontwikkeling van het plangebied wordt een impuls gegeven aan het voorzieningenniveau Loil. Met de realisatie van de tien woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Loil wordt tevens voorzien in een actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied. De voorgenomen realisatie van tien woningen is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio 'De Liemers' (zie paragraaf 3.2.4). Het zuidelijk deel van het plangebied is gelegen in de molenbiotoop van de nabijgelegen molen 'De Korenbloem'. Uit paragraaf 3.5 blijkt dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de de molenbiotoop van deze molen.

Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2017-2027

Op 26 september 2017 is de Liemerse Woonagenda 2017 – 2027 vastgesteld door het college van B&W van Montferland. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 – 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de gemeente Montferland uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouw woningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Montferland verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 1.235 woningen. De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren.

Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 lager is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Uitgaande van een harde plancapaciteit van circa 350 woningen op 1 januari 2017 in de gemeente Montferland, betekent dit dat er ruimte is om tot 530 woningen aan nieuwe plannen toe te voegen in de periode tot 2027.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, de realisatie van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. De pastorie en de aanbouw aan zuidzijde van de kerk (voormalige bibliotheek) krijgen een woonfunctie voor zes (zorg)wooneenheden. Er is daarmee sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De toevoeging van tien woningen is noodzakelijk om gedeeltelijk te voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Montferland. De ontwikkeling past binnen de afgesproken provinciale en regionale kaders.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Beleidskader welzijnsvoorzieningen 2018 - 2023

Op 17 september 2018 heeft de raad van de gemeente Montferland het 'Beleidskader welzijnsvoorzieningen 2018 - 2023' vastgesteld. In dit beleidskader is in hoofdlijnen de verantwoordelijkheid vastgelegd van de gemeente versus die van de gemeenschap voor de instandhouding van welzijnsvoorzieningen. In de notitie wordt aangegeven langs welke lijnen de gemeente de komende jaren wil werken aan de instandhouding van een voorzieningenniveau dat aansluit bij de behoeften van de bevolking en waar de verantwoordelijkheid van de gemeente ook in meerjarig kader financieel is ingevuld. Daarnaast heeft de gemeenteraad met het oog op de uitvoering van een, nog op te stellen, voorzieningenplan een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld voor enkele kernen, waaronder Loil. Om te voldoen aan het beleidskader en om in aanmerking te komen voor een investeringsbijdrage dient een plan te voldoen aan de volgende criteria:

  • a. Het plan voorziet in een duurzame oplossing voor het huisvesten van -in hoofdzaak- kerngebonden welzijnsactiviteiten.
  • b. De uitvoering van het plan kan rekenen op voldoende draagvlak onder de inwoners van de kern. Dit wordt onderbouwd met intentieverklaringen, af te geven door de toekomstige gebruikers van de in het plan opgenomen voorzieningen.
  • c. De financiering van het plan is mogelijk zonder gemeentegarantie of gemeentelijke borgstelling voor de betaling van rente en aflossing van door initiatiefnemers aan te trekken geldleningen.
  • d. De exploitatiebegroting van de voorzieningen die onderdeel uitmaken van het plan is realistisch. Dit zal worden getoetst door een door de gemeente aan te wijzen instantie.
  • e. Het plan is planologisch inpasbaar.
  • f. Het plan bevat geen aspecten die moeten worden geduid als strijdig met de wet of het algemeen belang. Hieronder vallen in ieder geval voorgenomen activiteiten die leiden tot oneerlijke concurrentie met andere marktpartijen.
  • g. Een horecavoorziening maakt geen zelfstandig onderdeel uit van voorzieningen die met subsidie zijn gerealiseerd. In ieder geval worden er geen festiviteiten van persoonlijke aard gehouden.

Toetsing

Navolgend vindt een toetsing plaats aan de beleidskaders:

  • a. Een duurzame oplossing voor de huisvesting van in hoofdzaak kern-gebonden welzijnsactiviteiten;
    Het plan voorziet in de huisvesting van vrijwel alle verenigingen in Loil.
  • b. Draagvlak onder de inwoners.
    Het plan is opgesteld door een regiegroep die bestaat uit vertegenwoordigers van de verenigingen in Loil. Er zijn meerdere consultaties geweest van de bevolking.
  • c. Financiering van het plan zonder gemeentegarantie.
    Voor het plan is een investeringsbegroting opgesteld. De investeringsbegroting is zowel door de gemeente als door de provincie Gelderland getoetst. De uitgaven worden als realistisch geduid.
  • d. Realistische exploitatiebegroting
    Bij de plannen zijn exploitatiebegrotingen gevoegd van de partijen die direct bij de exploitatie van de nieuwe voorzieningen betrokken zijn. De stichting ' 't Hart van Loil' is eigenaar van het onroerend goed en verantwoordelijk voor het onderhoud en het verhuren ervan. De verenigingen is verantwoordelijk voor de exploitatie. De begroting is sluitend.
  • e. Planologisch inpasbaar
    Met het initiatief is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het plan is daarmee planologisch uitvoerbaar.
  • f. Strijd met de wet of het algemeen belang.
    In de nieuwe accommodaties worden geen activiteiten ondernomen die in strijd met de wet of het algemeen belang worden geacht.
  • g. Oneerlijke concurrentie
    In de nieuwe sportvoorziening is een sportkantine opgenomen. De horeca in deze kantine mag uitsluitend ten dienste staan van de welzijns- en sportactiviteiten die daar plaatsvinden (para-commerciële vergunning).

Het initiatief voldoet aan alle hierboven vermelde uitgangspunten, waardoor er voor het uitvoeren een investeringsbijdrage kan worden verleend.

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland "Ideeën voor een plek" vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0008.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.


Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.


Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, de realisatie van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. Met het vaststellen van de Liemerse Woonagenda 2017-2027 (zie paragraaf 3.2.4) is de kwantitatieve woningbouwopgave uit gemeentelijke woonvisie komen te vervallen. Voor de komende tien jaar bestaat er een woningbouwopgave van 880 woningen in de gemeente Montferland. Op de plaats van de 'oude' Zomp is ruimte voor de ontwikkeling van vier twee-onder-een-kap woningen (koop). De pastorie en de aanbouw aan zuidzijde van de kerk (voormalige bibliotheek) zijn gemeentelijke monumenten en krijgen een woonfunctie. Het geniet de voorkeur een begeleid wonen project in de pastorie te huisvesten (circa vijf) en de oude bibliotheek te verbouwen tot één levensloopbestendige woning. Hiermee ontstaat er een gevarieerd woningbouwprogramma. De geprognosticeerde woningbehoefte voor Loil bedraagt tot 2030 circa 25 woningen op basis van de recent vastgestelde 'Notitie woningbouwbehoefte 2019 – 2030'. Daarbij ligt de focus op huishoudens voor ouderen en een- en tweepersoonshuishoudens tot 55 jaar. Met de realisatie van de gebiedsvisie 't Hart van Loil wordt daarin voorzien.

Geconcludeerd wordt dat de toevoeging van circa tien woningen noodzakelijk is om te voorzien in de vraag naar woningen Loil en tevens past binnen de afgesproken provinciale en regionale kaders.

Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Loil

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. Loil is bijzonder als kleine kern op de rand van het zandgebied tussen de Montferlandse berg en het rivierengebied. Karakteristiek is de open structuur van het dorp. De noordrand van Loil wordt gekenmerkt door de lagere (voorheen) natte gronden. De zuidrand wordt gekenmerkt door de hogere drogere esgronden. Het doel is om deze verschillen in het landschap, waar mogelijk, de groenstructuur te laten bepalen. Dit houdt in behoud en herplant van typerende erfbeplanting en lage meidoornhagen om de randen van de es. Specifiek voor dit plan is de ligging langs de Wehlseweg van belang. Deze maakt namelijk onderdeel uit van het snoer van wegen dat om het essencomlex van Didam loopt. Het plangebied is gelegen in het dorpshart van Loil waarbinnen beeldbepalende beplantingen en openbare groenvoorzieningen aanwezig zijn.Het koesteren hiervan is van belang.

Op de kaart met de visie voor de groenstructuur in het werkboek 'Groen in de kern Loil!' is het plangebied aangeduid als 'Het groene hart van Loil'. Aandachtspunt bij herinrichting van de Wehlseweg is het betrekken de weg bij het plein behorende bij de kerk. Verder is het van belang om de aanwezige beeldbepalende beplantingen aan te sluiten op de openbare groenvoorzieningen.

Toetsing

Met de ontwikkeling van het plangebied wordt de bestaande groenstructuur binnen het plangebied grotendeels behouden. De herontwikkeling biedt mogelijkheden om deze bestaande groenstructuur te versterken. Aan de voorzijde van de woningen kan bijvoorbeeld de bestaande bomenrij worden doorgezet om de laanstructuur langs de Wehlseweg door te trekken tot in het dorpshart. Verder kan er een hagenstructuur van noord naar zuid in het plangebied worden gerealiseerd. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de uitgangspunten uit het groenstructuurplan.

Cultuurhistorisch beleid voor Montferland 2012

Op 20 december 2012 heeft de raad van de gemeente Montferland het 'Cultuurhistorisch beleid voor Montferland 2012' vastgesteld. In de cultuurhistorie nota is door de gemeente hun ambitie aangegeven om het erfgoed in Montferland te versterken. De ambitie uit zich in doelstellingen:

  • Montferland werkt aan haar identiteit en het cultureel erfgoed heeft daar een rol in;
  • Montferland zorgt voor samenhang in het cultuurhistorisch beleid en;
  • Montferland maakt haar cultureel erfgoed beleefbaar en zichtbaar.

In het stuk zijn de ambities specifiek voor de (kleine) kernen opgenomen. De gemeente erkent hierin de cultuurhistorische waarde van Loil, in het bijzonder bij de pastorie, de kerk en het kerkhof. Hier en langs de Wehlseweg bevinden zich enkele karakteristieke panden die een belangrijke rol spelen bij de ondersteuning van de aanwezige monumentale waarden. In het bestemmingsplan 'Kernen' zijn bijvoorbeeld de kerk en de pastorie dan ook aangeduid met een specifieke 'bouwaanduiding - monument'. Hierin is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding'- monument' het betreffende gebouw of object primair bestemd is voor het behoud en/ of herstel van cultuurhistorische en/ of monumentale waarden.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, de realisatie van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. Tevens voorziet het plan in vijf (zorg)woningen in de pastorie en één (zorg)woning in het zuidelijke deel van de kerk. Met het initiatief krijgen de kerk en de pastorie een nieuwe toekomstbestendige functie en economisch drager in de vorm van cultuur, ontspanning en wonen. Hiermee wordt een impuls gegeven aan de leefbaarheid van Loil. Uit paragraaf 3.6.2 blijkt dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden van Loil.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in december 2019 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd1. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Tijdens het onderzoek zijn zintuiglijk in de grond lokaal sporen van baksteen waargenomen. Op het maaiveld, het opgeboorde en gegraven materiaal en in de puinfundatie zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

In de grond zijn analytisch uitsluitend licht verhoogde gehalten PAK, lood en/of kobalt aangetoond. Het grondwater bevat geen verhoogde concentraties van de onderzochte parameters. In de onderzochte grond is analytisch geen asbest aangetoond.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing
Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in juni 2020 een akoestisch onderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.

In de omgeving van de nieuwe woningen liggen geen spoorlijnen en gezoneerde bedrijven zijn niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van spoorlijnen en gezoneerde bedrijven. Akoestisch onderzoek naar spoorlijnen en gezoneerde bedrijven is dan ook niet nodig.

De wegen rondom het plangebied hebben een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Wehlseweg en de Kloosterstraat zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze omliggende 30 km-wegen.

Toetsing Wet geluidhinder


Wehlseweg

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Wehlseweg bedraagt 48 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.


Kloosterstraat

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Kloosterstraat bedraagt 52 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.


Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij nieuwe woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB.


Bij transformatie van gebouwen in woningen, zoals de woning in het bijgebouw en de woningen in de pastorie, moet op basis van het Bouwbesluit 2012 worden voldaan aan het rechtens verkregen niveau worden voldaan. De kerk en de pastorie zijn gebouwd in 1910. Ten tijde van de bouw waren er geen geluidsnormen voor het binnenniveau. Door te anticiperen op de nieuwe omgevingswet kan worden aangesloten op de binnenwaarde van 41 dB, welke gaat gelden voor transformatie in de nieuwe Omgevingswet.


De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering per nieuwe woning zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0009.jpg"

Cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Als de gevels van de nieuwe woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dan worden de binnenwaarden van 33 dB (nieuwe woningen) en 41 dB (transformatie) ook gehaald.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

De locatie ligt in een gebied dat zich kenmerkt door de woonfunctie. Daarnaast komen er voorzieningen voor die aan de woonfunctie gekoppeld zijn. Het gaat hierbij om dorpsvoorzieningen zoals sportvelden, een basisschool, een begraafplaats en sport- en culturele voorzieningen.

In het plangebied worden milieuhindergevoelige functies in de vorm van (zorg)woningen gerealiseerd. Ook in de omgeving van het plangebied zijn milieuhindergevoelige functies in de vorm van woningen aanwezig.

In de omgeving van het plangebied zijn hinderveroorzakende functies aanwezig. De functies met de grootste richtafstand betreffen de sportvelden en de basisschool. Voor deze functies geldt een richtafstand van 50 m. Omdat sprake is van een gemengd gebied, kan de richtafstand met één stap worden verminderd tot 30 m. Binnen 30 m van de genoemde functies worden geen nieuwe hindergevoelige functies mogelijk gemaakt.

De hinderveroorzakende functies die in de toekomstige situatie in het plangebied aanwezig zullen zijn, de MFA en de culturele activiteiten in de kerk, zijn in de huidige situatie reeds aanwezig. Feitelijk is er sprake van een verplaatsing van deze functies binnen het plangebied. De activiteiten zijn van kleinschalige aard en op het dorp gericht. In de kerk zullen kleinschalige culturele activiteiten plaatsvinden, zoals muziekconcerten, toneeluitvoeringen en carnavalsfeesten. Deze activiteiten vinden slechts enkele keren per jaar plaats en zijn van lokale aard. Voor de MFA geldt hetzelfde. De sporthal is in de huidige situatie situatie in 'De Zomp' aanwezig. De MFA komt ten opzichte van de huidige locatie van de 'De Zomp' verder van woningen van derden af te staan.

Voor de hinder afkomstig van de genoemde functies ten opzichte van de (zorg)woningen in het bijgebouw en de pastorie geldt dat de woningen bouwkundig zijn afgescheiden van de ruimten in het kerkgebouw waar de culturele activiteiten zullen plaatsvinden. Gezien de kleinschaligheid en beperkte frequentie van de activiteiten is er geen hinder op de te realiseren (zorg)woningen te verwachten.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging, ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming, worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2020 een geuronderzoek uitgevoerd3. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Uit het onderzoek komt naar voren dat alle veehouderijen in de omgeving van het plangebied, behalve de veehouderij Bosslagstraat 2, melkrundvee houden. Melkrundvee zijn dieren zonder vastgestelde geuremissie. De geurafstand van een dierenverblijf (stal) tot woningen binnen de bebouwde kom bedraagt 100 meter. De afstand van het agrarische bouwvlak van de dichtstbijzijnde melkrundveehouderij (Wehlseweg 68) tot de ontwikkeling bedraagt minimaal 180 meter, daarmee wordt ruim voldaan aan de geurafstand van 100 meter uit de Wgv.

De veehouderij Bosslagstraat 2 is een geitenhouderij met een vergunde geuremissie van 14.680 ouE/s. De ontwikkeling ligt op 220 meter van het agrarische bouwvlak van de geitenhouderij. Tussen de geitenhouderij en de ontwikkeling liggen diverse woningen, welke maatgevend zijn voor de geitenhouderij. Voor de ontwikkeling van de nieuwe woningen is de voorgrondbelasting op de nieuwe woningen afkomstig van de geuremissies van de geitenhouderij Bosslagstraat 2 van belang.

Bij de berekening is uitgegaan van de omgekeerde werking, daarbij wordt het emissiepunt verplaatst naar de rand van het agrarische bouwvlak. Uit deze berekening blijkt dat de voorgrondbelasting bij de nieuwe woningen maximaal 1,9 ouE/m3 bedraagt. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de geurnorm van 3 ouE/m3.

Bij de maatgevende woningen (woningen tussen de ontwikkeling en de veehouderij) zijn de geurbelastingen hoger dan bij de nieuwe woningen. De reeds bestaande woningen zijn dan ook maatgevend voor de geitenhouderij. De nieuwe woningen zorgen dan ook niet voor een beperking van de bedrijfsvoering van de geitenhouderij.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.


Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.


Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.


Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, het vervangen van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. Tevens voorziet het plan in vijf (zorg)woningen in de pastorie en één (zorg)woning in het zuidelijke deel van de kerk. Met het initiatief wordt geen significante toename in het aantal verkeersbewegingen bewerkstelligd ten opzichte van de oude situatie.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool4 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2018 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2018, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Vanwege de afstand tot de meest nabijgelegen provinciale wegen en rijkswegen is een toetsing aan de grenswaarden niet noodzakelijk.


Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, de realisatie van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. Tevens voorziet het plan in vijf (zorg)woningen in de pastorie en één (zorg)woning in het zuidelijke deel van de kerk. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk woningen.

Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw ovaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0010.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire bronnen

In de omgeving van het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen aanwezig.

Mobiele bronnen

Buisleidingen

Op basis van de risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 180 m een hogedrukaardgasleiding is liggen. Deze leiding heeft de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisisco  
N-566-01   12,76 inch   40 bar   144  

De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leiding. Het invloedsgebied van het groepsrisico voor de leiding ligt niet over het plangebied. De ontwikkeling in het plangebied zorgt niet voor een toename van het groepsrisico.

Wegen

Ten zuidoosten van het plangebied ligt de rijksweg A18. De rijksweg A18 is een doorgaande transportroute voor gevaarlijke stoffen die hiervoor is aangewezen in de Regeling Basisnet. Conform bijlage 1 van deze Regeling heeft de rijksweg geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied en bedraagt het invloedsgebied 355 meter. Uit de meest recente tellingen (digitale tellingen 2013, bron Rijkswaterstaat.nl) blijkt dat een gering aantal transporten met giftige vloeistoffen plaatsvindt over A18. De planlocatie ligt op circa 2,7 km van de A18 en is gelegen buiten het invloedsgebied van de rijksweg.

De locatie van de planontwikkeling is wel gelegen gelegen binnen het invloedsgebied van de de A12 (= 4.000 meter). Over de transportroute worden hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd (bron tellingen Rijskwaterstaat.nl en bijlage 2 regeling Basisnet) zodat ten aanzien van deze risicobron een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld dient te worden.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Gelet op de afstand (3.5 km t.o.v. de rijksweg A12) kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.

Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4 Water

3.4.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
3.4.2 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).


Thema  
Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

In de huidige situatie is het noordelijke deel van het plangebied grotendeels verhard. Het plangebied bestaat uit bebouwing, verkeersruimte zoals parkeerplaatsen en inritten en gazon. Met de sloop van de Zomp en het voorliggende plein verdwijnt circa 2.000 m² aan verharding. Ter plaatse komen vier woningen terug met een gezamenlijk oppervlak van circa 240 m². Het de toekomstige multifunctionele sportaccommodatie, aan de zuidzijde van het plangebied, krijgt een oppervlakte van circa 825 m². Verder wordt er ongeveer evenveel verharding aangelegd als dat er aan gazon bij komt. Per saldo zorgt het plan voor een afname in het verhard oppervlak. De afname van verhard oppervlak zorgt voor een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.

 

Het beleid van de gemeente Montferland is er op gericht dat hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein wordt verwerkt. Dit heeft veel voordelen:

  • Het plaatselijk infiltreren van regenwater voorkomt verdere verdroging;
  • piekafvoeren en lozingen van water op oppervlaktewater nemen niet toe, omdat er geen of minder nieuw verharde oppervlakken worden aangesloten op de riolering;
  • lokale gevolgen van klimaatverandering zijn kleiner.

Uit gegevens afkomstig van het verkennend bodemonderzoek Bijlage 1) blijkt dat vanwege de grondwaterstanden (> 2,0 m -mv), de bodemopbouw (matig fijn tot matig grof zand) en de geldende grondwatertrap (VIII met een GHG van > 0.8 m -mv), de bodem geschikt is voor hemelwaterinfiltratie.

Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen bebouwing wordt, mede vanwege de beschikbare ruimte, in het plangebied geïnfiltreerd. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat een bui T=10 +10% (40 mm) geborgen moet kunnen worden. Om de waterkwaliteit op peil te houden, zal bij de bouw van de woningen uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen worden toegepast.

3.4.3 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap en er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd hoeft te worden. Om die reden is geen overleg met het waterschap gevoerd.

3.4.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5 Molenbiotoop

3.5.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

3.5.2 Toetsing

Ten zuiden van Loil is een molen aanwezig. Het betreft de 'Korenbloem' aan de Kloosterstraat 8A in Didam. De nieuw te bouwen sporthal ligt binnen de molenbiotoop van deze molen. De Korenbloem is een in 1855 gebouwde beltmolen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0011.jpg"

Korenbloem


Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl; Biotooprapport 49) heeft de molen een askophoogte van 15,5 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is 17,2 m +NAP. De locatie waar de multifunctionele sportaccommodatie in het plangebied wordt gerealiseerd ligt op een maaiveldhoogte van circa 12,0 m +NAP. Tussen de molen en het plangebied is dus sprake van hoogteverschil.


Verder geeft het rapport weer dat binnen de straal van 400 meter in de huidige situatie reeds 476 windhinderobjecten, zoals bebouwing en bomen, aanwezig zijn, die de hoogte van de biotoopnorm overschrijden. Navolgende kaartbeelden geven dit weer. Het linker kaartbeeld is een overzichtskaart van de hoogtemetingen, geclassificeerd in categorieën afhankelijk van de mate van overschrijding van de biotoopnorm. Het rechter kaartbeeld bevat gestandaardiseerde sectorscores, geclassificeerd aan de hand van de mate van overschrijding van de biotoopnorm in een sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0012.jpg"

Overschrijdingen maximale hoogte (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl)


De sectorscores zijn vervolgens toegekend aan de acht hoofdwindrichtingen. De resultaten zijn in bijgaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0013.jpg"

Uit deze tabel valt op te maken dat in de huidige situatie de mate van overschrijding van de biotoopnorm bij de noordoostelijke hoofdwindrichting het grootst is, namelijk 44.


Per molen is de omgeving geïnventariseerd en beoordeeld als slecht, bedenkelijk, matig, aanvaardbaar of goed. De totaalscore van 134 houdt in dat de molenbiotoop van de 'Korenbloem' in de huidige situatie als goed wordt beoordeeld.

Formule molenbiotoop

Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Ruimtelijke verordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.


De formule luidt als volgt:

Hx=X/n + (c*z)


waarin:

Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;

n = de ruwheidcoefficient volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied;

c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%);

z = askophoogte van de molen.


Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:

H(x) = 375/50 + 0,2 * 15,5 = 10,6 m.


De maximale bouwhoogte in het plangebied, gelegen op circa 375 meter afstand van de molen, mag volgens de formule 10,6 meter bedragen. Daar moet het verschil in maaiveldniveau bij worden opgeteld. In onderhavig plan bedraagt dit (17,2,4-11,5=) 5,7 meter. De bouwhoogte in het plangebied mag daarom (10,6+5,7=) 16,3 meter bedragen, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de nieuwbouwlocatie. In de bovenstaande berekening is uitgegaan van de ruwheidsklasse 50, omdat het gebied tussen het plangebied en de molen voor een deel de bebouwde kom van Loil betreft.

De maximale bouwhoogte van de nieuw te bouwen sporthal op basis van het plan bedraagt 16,5 (15 m plus 10 % bij eventuele toepassing van afwijkingsmogelijkheid van de maximale bouwhoogte. Deze bouwhoogte komt overeen met de toelaatbare bouwhoogte uit de formule.

Het plan zorgt niet voor een verslechtering van de molenbiotoop van 'Korenbloem'.

3.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect molenbiotoop geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.6 Cultuurhistorie en archeologie

3.6.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Door Hamaland Advies is in januari 2020 een archeologisch onderzoek uitgevoerd5. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Bureauonderzoek

Het plangebied lijkt op een overgangszone te liggen tussen de hoger gelegen dekzandrug en de lager gelegen dekzandvlakten. Vanaf de IJzertijd kan bewoning op kleine schaal op deze transitiezones plaats hebben gevonden. Vanaf de Volle Middeleeuwen worden deze delen in het landschap als kampen ontgonnen. Op de kadastrale minuut uit 1811-1832 is binnen het noordwestelijk deel van het plangebied bebouwing waargenomen. Deze bebouwing is rond 1920 afgebroken. Resten van deze historische bebouwing kunnen nog steeds in de ondergrond aanwezig zijn. Voor de IJzertijd tot de Late Middeleeuwen geldt een middelhoge archeologische verwachting. Vanaf de Late Middeleeuwen geldt door de aanwezigheid van historische bebouwing binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting. Binnen het plangebied worden archeologische waarden, direct onder het maaiveld, verwacht. Ter plaatse van de huidige bebouwing is de bodem door de aangelegde fundering reeds tot in de archeologisch relevante niveaus verstoord. Binnen het onbebouwde deel van het plangebied kunnen nog wel intacte archeologische relevante niveaus aanwezig zijn.

Booronderzoek

Tijdens het booronderzoek is geen beekeerdgrond aangetroffen, maar in de drie zuidelijk gelegen boringen is wel een intacte hoge bruine enkeerdgrond aangetroffen. Voor het plangebied gold een middelhoge archeologische verwachting voor archeologische vindplaatsen vanaf de IJzertijd en een hoge verwachting op vondsten vanaf de Late Middeleeuwen. Archeologisch vondstmateriaal is niet aangetroffen in de boringen. Het verkennend booronderzoek heeft echter niet het doel vindplaatsen vast te stellen, maar om de intactheid van de bodem te onderzoeken. De resultaten uit het bureauonderzoek komen niet geheel overeen met de aangetroffen situatie tijdens het booronderzoek. De archeologische verwachting is naar aanleiding van het booronderzoek bijgesteld naar hoog voor de periode vanaf de IJzertijd door de aanwezigheid van een afdekkende eerdlaag.

Karterend booronderzoek

Naar aanleiding van het bureau- en verkennend booronderzoek is een karterend onderzoek uitgevoerd ter plaatse van daar waar de bodem ongestoord is. Tijdens dit onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied. De kans dat met de geplande bodemingrepen archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht. Vervolgonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Selectieadvies

De gemeente Montferland heeft de resultaten van de onderzoeken op 9 maart 2020 getoetst. De gemeente is akkoord met het selectieadvies. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De gronden ter plaatse van het onderzoeksgebied zijn archeologisch vrijgegeven. Daar waar geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd omdat er geen bodemingrepen zijn beoogd, is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Hiermee worden mogelijke archeologische waarden beschermd tegen eventuele toekomstige bodemingrepen.


Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.6.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen of verlenen van omgevingsvergunningen.


Toetsing

In het plangebied bevinden zich twee als gemeentelijk monument aangewezen gebouwen. Het betreft de 'R.K. Kerk Onze Lieve Vrouwe' en de 'Pastorie R.K. Kerk Onze Lieve Vrouwe'. De pastorie, de kerk met het kerkhof, en de langs de Wehlseweg aanwezige karakteristieke panden spelen een belangrijke rol bij de ondersteuning van de aanwezige monumentale waarden in Loil.

Volgens de 'Cultuurhistorische waarderingskaart' van de gemeente Montferland is de locatie deels, gemiddels (zuidelijk deel), zeer laag (midden terrein) en deels niet gewaardeerd (overige delen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0014.jpg"

Uitsnede 'Cultuurhistorische waarderingskaart' (plangebied in rode ovaal).

Op de 'Cultuurhistorische kenmerkenkaart' van de gemeente Montferland is de locatie gelegen binnen de zone 'historische dorpskern' en 'droge kampontginning'. De pastorie en kerk zijn beide aangemerkt als gemeentelijk monument en als 'niet-beschermde bouwkunst' vanuit het 'Monumenten Inventarisatieproject' (MIP). De pastorie is vanuit historische stedenbouw aangemerkt als 'boerderij of woonhuis'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglolalgdorpspla-on01_0015.jpg"

Uitsnede cultuurhistorische kenmerkenkaart (plangebied in blauwe ovaal).

Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, de realisatie van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. Tevens voorziet het plan in vijf (zorg)woningen in de pastorie en één (zorg)woning in het zuidelijke deel van de kerk. Met het initiatief is zowel voor de kerk als voor de pastorie een nieuwe functie gevonden waardoor de historische bebouwing voor de toekomst blijft behouden.

Ter bescherming van het monument de pastorie is in onderhavig bestemmingsplan deze aangeduid met een specifieke 'bouwaanduiding - monument'. Hierin is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding'- monument' is het betreffende gebouw of object primair bestemd voor het behoud en/ of herstel van cultuurhistorische en/ of monumentale waarden.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.7 Flora en fauna

3.7.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

3.7.2 Toetsing

Quickscan natuuronderzoek

In het kader van onderhavig plan is door Foreest Groen Consult in december 2019 een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd6. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op enige afstand tot deze gebieden. Om de toename van stikstofdepositie als gevolg van onderhavig initiatief op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen is in april 2020 door Buro Ontwerp & Omgeving een effectenbeoordeling stikstofdepositie uitgevoerd7. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Uit de berekeningen blijkt dat zowel tijdens de realisatiefase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr plaatsvindt als gevolg van voorgenomen initiatief.

Het plangebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.

Soortenbescherming

Flora

Tijdens de veldinspectie zijn geen beschermde plantsoorten aangetroffen. Eventuele in (de buurt van) het plangebied voorkomende beschermde plantsoorten zijn niet te verwachten.

Zoogdieren

Tijdens de veldinspectie zijn geen (sporen van) beschermde zoogdieren aangetroffen. Verder is het plangebied niet geschikt voor in (de buurt van) het plangebied voorkomende beschermde zoogdieren. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep zoogdieren niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Amfibieën

Voortplantingswater voor amfibieën ontbreekt. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep amfibieën niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Reptielen

Het plangebied is voor reptielen van geen enkel belang. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep reptielen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Ongewervelden

Binnen het plangebied zijn geen waardplanten open water en beschermde ongewervelden aangetroffen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep overige ongewervelden niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Broedvogels

Veel van de aanwezige bebouwing is niet geschikt voor broedvogels. Wel is één van de uitbouwen aan de zuidzijde van de kerk geschikt voor de huismus en gierzwaluw. Indien het dak van deze bebouwing wordt vervangen of ontoegankelijk gemaakt dan is nader onderzoek naar deze soorten noodzakelijk. Tevens zijn enkele delen van het dak van de kerk geschikt voor grotere vogels als de kerkuil en mogelijk de slechtvalk. Vanwege de voorgenomen ingreep, waarbij de zolderverdieping intact blijft is nader onderzoek niet noodzakelijk. Verder dient bij het verwijderen van beplanting rekening gehouden te worden met aanwezige vogels. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels mogelijk overtreden. Nader onderzoek is enkel noodzakelijk indien niet aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan.

Vissen

De soortgroep is niet aanwezig

Vleermuizen

Uit de quickscan komt naar voren dat enkele gebouwen geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Vanwege de ingrepen is het plan mogelijk van invloed op het foerageergebied van eventuele vleermuizen. Verder kan enkel de beplanting tussen de pastorie en het dorpshuis onderdeel uitmaken van een vliegroute voor vleermuizen. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft vaste rust- en verblijfplaatsen, fourageergebied en vliegroutes van vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk.

Nader onderzoek

P.M nader onderzoek vleermuizen

3.7.3 Conclusie

P.M. nader onderzoek vleermuizen

3.8 Verkeer en parkeren

3.8.1 Verkeer

Voorliggend plan voorziet in de functieverandering van een kerkgebouw en pastorie, de realisatie van een multifunctionele sportaccommodatie en de sloop van een gemeenschapsgebouw, waarvoor in de plaats vier nieuwe woningen worden gebouwd. Tevens voorziet het plan in vijf (zorg)woningen in de pastorie en één (zorg)woning in het zuidelijke deel van de kerk.

Met uitzondering van de nieuwe (zorg)woningen, zijn de genoemde functies in de huidige situatie reeds aanwezig in het plangebied. Feitelijk is er sprake van een verplaatsing van deze functies binnen het plangebied. Dit houdt in dat met het initiatief het aantal verkeersbewegingen per saldo toeneemt als gevolg van de tien nieuwe woningen. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW8 die gelden voor de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'centrum'. Uitgaande van 'twee-onder-één-kap' is het aantal verkeersbewegingen gemiddeld 7,6 per woning, per dag. Dit betekent dat met de realisatie van de vier woningen 30,4 verkeersbewegingen per dag tot stand komen. Voor wat betreft de vijf (zorg)woningen in de pastorie wordt uitgegaan van een worst-case scenario van 'koop, etage, midden'. Hiervoor geldt een maximum aantal verkeersbewegingen van 6,2 per woning wat in totaal neerkomt op in totaal 31 verkeersbewegingen. Voor wat betreft de levensloop bestendige woning wordt uitgegaan van een worst-case scenario van 'koop, tussen/hoek'. Hiervoor geldt een maximum aantal verkeersbewegingen van 7,6 voor de woning. In totaal is de verkeersaantrekkende beweging van het initiatief 69. De Wehlseweg en de Kloosterstraat hebben voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe woningen te kunnen verwerken.

3.8.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Behoudens de realisatie van de nieuwe (zorg)woningen voorziet het plan enkel in het verplaatsen van functies. Er is daarbij geen sprake van een vermindering van het aantal parkeerplaatsen in en in de omgeving van het plangebied. Om die reden dient alleen aangetoond te worden dat er sprake is van voldoende parkeergelegenheid als gevolg van de nieuwe woningen.

Om deze toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de eerder genoemde kengetallen. De parkeerbehoefte van een invulling met vier woningen in de categorie 'twee-onder-één-kap' bedraagt maximaal 1,7 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte van een invulling met vijf (zorg)woningen in de categorie 'koop, etage, midden' bedraagt maximaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte van een invulling met de levensloopbestendige woning in de categorie 'koop, tussen/hoek' bedraagt maximaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. De totale parkeerbehoefte komt daarmee uit op 17,7 (6,8 + 9 + 1,9) parkeerplaatsen.

Op basis van het stedenbouwkundige plan, zoals weergegeven in paragraaf 2.2, beschikken de vier nieuwe twee-onder-één-kapwoningen over een lange oprit met garage. In theorie biedt dit de ruimte om drie auto's op eigen terrein te parkeren. Voor de berekening wordt, op basis van de CROW publicatie, echter uitgegaan dat deze situatie gelijk staat aan 1,3 parkeerplaatsen. Op eigen terrein wordt daarmee voorzien in (1,3 x 4 =) 5,2 parkeerplaatsen. Naast de parkeerplaatsen op eigen terrein worden aan de voorzijde van de woningen twee langsparkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Het totaal aantal parkeerplaatsen komt daarmee op 7,2 parkeerplaatsen. Voor de overige (zorg)woningen is er binnen het plangebied sprake van ruim voldoende parkeerplaatsen. Vanwege de verschillende functies (bestemming Gemengd) wordt opgemerkt dat er sprake is van gecombineerd gebruik van de (openbare) parkeerplaatsen.

Er is daarmee aangetoond dat er in het plangebied voldoende ruimte is om te voorzien in de parkeerbehoefte voor deze woningen.

3.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.9 Economische haalbaarheid

In artikel 6.12 van de Wro is opgenomen dat een gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Uitzondering daarop vormt de situatie waarin het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd.

Voor het initiatief is een exploitatiebegroting opgesteld door de partijen die direct bij de exploitatie van de nieuwe voorzieningen zijn betrokken. De gronden ter plaatse van de nieuwbouwwoningen en de pastorie worden na vaststelling van het bestemmingsplan uitgegeven. De kosten voor de planontwikkeling worden deels gedekt met de opbrengst van de verkoop van de bouwrijpe kavels. De kosten voor wat betreft de ruimtelijke procedure worden betaald uit algemene middelen. Uit de exploitatieopzet blijkt dat de ontwikkeling financieel haalbaar.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Gemengd', 'Tuin' en 'Wonen' en dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen.

'Gemengd'

De openbare ruimte ten westen van, rondom, en ter plaatse van de kerk hebben de bestemming 'Gemengd'. Deze gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, dienstverlening, ondersteunende horeca, sportvoorzieningen, kantoren en detailhandel en met bijbehorende werkplaatsen, ateliers, magazijnruimten en bergingen. Verder zijn de gronden hoofdzakelijk bedoeld voor parkeervoorzieningen, wegen, paden en groenvoorzieningen. In de pastorie en de voormalige bibliotheek zijn de beoogde woningen, dan wel zorgwoningen toegestaan.

Gebouwen zijn, onder voorwaarden, toegestaan binnen het bouwvlak. Hierbij is aangesloten bij de bestaande situatie. Naast de bebouwing van de kerk en de nieuwe multifunctionele sportaccommodatie zijn bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan. De maatvoeringseisen zijn opgenomen in de regels.

De ruimte voor de multifunctionele sportaccommodatie en de verbinding met de kerk is aangeduid met een bouwvlak. Deze is wat ruimer opgenomen, echter is er voorzien in een maximum bebouwingspercentage. Deze bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voor de sporthal (en de verbinding met de kerk) is op de verbeelding een maximum bouwhoogte en bebouwingspercentage opgenomen. De maatvoeringseisen van de overige bouwwerken zijn opgenomen in de regels.

'Tuin'

De gronden aan de voorzijde van de nieuw te bouwen woningen zijn bestemd als 'Tuin'.

Op en in de gronden van deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd.

In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van de toegestane bouwwerken opgenomen.

'Wonen'

De gronden ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen zijn bestemd als 'Wonen'. Hiermee zijn de gronden bestemd voor woningen, beroepen aan huis, tuinen en erven.

Van de gebouwen binnen deze bestemming mag, onder voorwaarden, 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.

Binnen de bestemming mogen woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen, één ter plaatse van de pastorie en één ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woningen mogen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde vorm worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3

De gronden in het plangebied zijn deels tevens bestemd als 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Deze betreffende gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

4.2.2 Algemene regels

Specifieke bouwaanduiding - monument

Ter plaatse van de kerk en de pastorie is een 'specifieke bouwaanduiding - monument' opgenomen ter behoud en/ of herstel van de cultuurhistorische en/ of monumentale waarden van deze bebouwing. Dit is geregeld in de algemene bouwregels.

Voorwaardelijke verplichting

In de algemene gebruiksregels (artikel 10.4) is opgenomen dat de activiteiten in het plangebied niet eerder mogen plaatsvinden dan nadat uit onderzoek is gebleken dat bij de realisatie van de plannen geen nadelige effecten op beschermde plant- en diersoorten ontstaan. Als uit het nader onderzoek blijkt dat overtreding van de Wet natuurbescherming niet kan worden voorkomen, dan mogen de activiteiten alleen plaatsvinden als een ontheffing van de wet is verleend.


Overige bepalingen

Naast de bestemmingen, de aanduiding in verband met het monument en de voorwaardelijke verplichting bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de uitkomsten van de procedure verwerkt.