direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Loerbeek, Doetinchemseweg 2-4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voornemen bestaat om op het perceel Doetinchemseweg 2-4 in Loerbeek een woning met gastenverblijf te realiseren. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt alle bebouwing, met uitzondering van de monumentale molenromp en het motorhuisje, gesloopt.

Voor de locatie gelden twee bestemmingsplannen. Het noordelijke deel van de plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied' en is bestemd als 'Agrarisch met waarden' (zonder bouwvlak). Het zuidelijke deel van de locatie is bestemd als 'Gemengd' en ligt binnen het bestemmingsplan 'Kernen'. Op basis van deze bestemmingen is de woning met gastenverblijf niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de rotonde Doetinchemseweg - Berkenlaan ten oosten van de kern van Loerbeek. Het plangebied wordt aan de overige zijden begrensd door enkele weilanden. Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van twee bestemmingsplannen, namelijk het bestemmingsplan 'Kernen' en het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat een aantal keer is herzien. Deze plannen zijn respectievelijk op 30 juni 2016 en op 29 september 2011 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld.

Buitengebied

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied' de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Verder is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1', is het perceel aangeduid met 'waardevol landschap', 'openheid', 'relief' en zend-/ontvangstinstallatie. Het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen is op basis van dit bestemmingsplan niet toegestaan. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' met globale aanduiding plangebied (rood)

Kernen

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Kernen' de bestemming 'Gemengd' en tevens een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gronden die bestemd zijn als 'Gemengd' na bedrijfsbeëindiging, onder voorwaarden, te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'. Het plan past echter niet geheel binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (zie paragraaf 3.2.4). Nieuwbouw bij hergebruik van monumentale gebouwen is volgens het beleid voor functieverandering niet mogelijk. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kernen' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0004.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kernen' met globale aanduiding plangebied (rood)

Om het intiatief mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich in het open gebied aan de oostzijde van de kern Loerbeek, op de rand van de bebouwde kom en het buitengebied. Het betreft een voormalig bedrijfsperceel met een open karakter bestaand uit grasland en enkele bomen (leilinden). Op het perceel is een oude maalderij, bestaande uit een bedrijfswoning, molenromp, maalderij met enkele silo's, motorhuisje, een aantal schuren en een schapenweide aanwezig. De molenromp en het motorhuisje zijn aangemerkt als gemeentelijk monument. De bedrijfsbebouwing is min of meer 'versnipperd' op het terrein gesitueerd en niet meer in gebruik. Het totaal bebouwd oppervlak van de aanwezige bebouwing is 1.378 m2. Het perceel heeft drie entrees, twee vanaf de Doetinchemseweg en één vanaf de Berkenlaan.

De directe omgeving van het plangebied betreft een open landschap met agrarische percelen en de bebouwde kom van Loerbeek. Het perceel grenst aan de zuidzijde aan de Berkenlaan en aan de westzijde aan de Doetinchemseweg. Ter plaatse van de Doetinchemseweg bevinden zich de toegangsweg tot het woonhuis en tot de maalderij. De achterzijde van het perceel wordt via een koepad ontsloten op de Berkenlaan. Op circa 500 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich het Bergherbos. Een oud bos op een stuwwal met hoge natuurlijke en landschappelijke waarden.

2.2 Toekomstige situatie

Onderhavig initiatief betreft de realisatie van een woning met gastenverblijf. De ontwikkeling beoogd de aanwezige ruimtelijke kwaliteit te versterken. Dit gebeurt in de eerste plaats door het behoud van cultuurhistorisch waardevolle, monumentale bebouwing en het slopen van overtollige en ontsierende bedrijfsbebouwing met inbegrip van de bedrijfswoning.

Navolgend is de situering van de nieuwe woning op het kavel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0005.png"

De woning krijgt een maximale bouwhoogte van 3,5 m, zodat de monumentale molenromp goed beleefbaar wordt. De berging en garage van de woning wordt inpandig gebouwd. In het nieuwe gebouw is ook ruimte gereserveerd voor een gastenverblijf. Dit gastenverblijf heeft een maximale oppervlakte van 400 m2.

Op de navolgende afbeelding wordt een impressie van de nieuwe bebouwing weergegeven. Hierop is tevens de monumentale molenromp en het motorhuisje te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0006.png"

Impressie nieuwe bebouwing

Door de ervenconsulent van het Gelders Genootschap is een advies met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling opgesteld. Dit advies is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. In het advies wordt het volgende geadviseerd:

  • Groene hoofdstructuren (boomgaard en hagen) volgen de hoofdrichting van de wegen en de oriëntatie van de oude gebouwen.
  • Meer variatie en gelaagdheid in beplanting. Boomgaard, groepen struiken/bomen, geschoren ligusterhagen (formeel) en ongeschoren meidoornhagen (landschap) en solitair.
  • Oriëntatie inrichting op de Doetinchemseweg en dorpsentree met meer formele inrichting. De achterzijde richting de enk en landschap meer transparant, informeel en gevarieerd.
  • Behoud leilindes.
  • De open ruimte langs de Berkenlaan draagt bij aan het ervaren van de openheid en zicht op de Montferlandse berg. De hagen dichter bij de bebouwing maakt de locatie compacter en geeft de bebouwing in groene plint.

Met een op het landschap en de cultuurhistorie geïnspireerde landschappelijke inrichting wordt de nieuwe bebouwing verankerd in het landschap en worden de kernkwaliteiten van het landschap versterkt.

In de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen een landschappelijk inpassingsplan moet worden ingediend, die in lijn is met het advies van de ervenconsulent. De landschappelijke inpassing moet vervolgens conform het landschappelijk inpasingsplan worden aangelegd en in stand worden gehouden.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Onderhavig initiatief betreft de realisatie van een woning met gastenverblijf. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt alle bebouwing, met uitzondering van de monumentale molenromp en het motorhuisje, gesloopt. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Met de realisatie van de woning wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland. Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.
    Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
    Dit doel betekent vooral:
    - ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
    - zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
    - een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
    - een gezonde en veilige leefomgeving.


Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Toetsing

Met de ontwikkeling van het plangebied wordt invulling gegeven aan de bouwmogelijkheid ter plaatse van een in onbruik geraakt terrein met landschapsontsierende bebouwing. Met de realisatie van de woning aan de rand van de bebouwde kom van Loerbeek wordt voorzien in een economische drager voor de restauratie van cultuurhistorische bebouwing en behoud in de toekomst. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing

Onderhavig initiatief betreft de realisatie van een woning met gastenverblijf. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt alle bebouwing, met uitzondering van de monumentale molenromp en het motorhuisje, gesloopt. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.

3.2.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2017-2027

Op 26 september 2017 is de Liemerse Woonagenda 2017 – 2027 vastgesteld door het college van B&W van Montferland. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 – 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de gemeente Montferland uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouw woningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Montferland verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 1.235 woningen. De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren.

Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 lager is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Uitgaande van een harde plancapaciteit van circa 350 woningen op 1 januari 2017 in de gemeente Montferland, betekent dit dat er ruimte is om tot 530 woningen aan nieuwe plannen toe te voegen in de periode tot 2027.

Toetsing

Onderhavig initiatief betreft de realisatie van een woning met gastenverblijf. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt alle bebouwing, met uitzondering van de monumentale molenromp en het motorhuisje, gesloopt. De ontwikkeling past binnen de afgesproken provinciale en regionale kaders.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Toetsing

De structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart 'Structuurvisie Montferland'. Het plangebied ligt in het gebied dat wordt aangeduid als landbouw met behoud van openheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0007.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied binnen blauwe cirkel)

Het plan voorziet met de functieverandering naar wonen in een opwaardering van de locatie voor de toekomst. Hoewel met dit plan vanwege zijn stedenbouwkundige opzet sprake is van een beperkte aantasting van de openheid, blijven de kernkwaliteiten van het gebied in stand. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie.

Landschapsontwikkelingsplan (LOP+)

Om richting te geven aan ontwikkelingen in het landschap heeft de gemeente samen met de gemeenten Doetinchem en Oude IJsselstreek in 2008 een landschapsontwikkelingsplan (LOP+) opgesteld. In het landschapsontwikkelingsplan valt het plangebied in het 'ensemble van de Montferlandse berg'. Hierbinnen valt het plangebied binnen het deelgebied 3 'de kring van dorpen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0008.png"

Uitsnede deelgebiedenkaart LOP

In het LOP staan de belangrijkste karakteristieken van het landschap omschreven. Verder worden voor een aantal plekken in het gebied specifieke doelen aangeduid. Het plangebied ligt aan de voet van de berg binnen de kring van dorpen met lintbebouwing. Hier dreigt het Bergherbos en haar akkers afgesloten te worden het omringende landschap. Het gebruik van hekwerken rond weitjes versterkt dit effect.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0009.png"

Hoofdpunten van het beleid rondom de Montferlandsche Berg.

De vele verschillende erven in het gebied bieden nu soms een rommelig beeld. Versterking met streekeigen beplanting is het streven in de vorm van hagen en bomen (eik, beuk, berk, lijsterbes), in plaats van coniferen en naaldbomen. Nabij de dorpskernen is behoefte aan uitloopmogelijkheden in de vorm van recreatieve paden. Vooral de verbinding met bijzondere plekken, zoals cultuurhistorische monumenten bieden aantrekkelijke mogelijkheden. Een doorlopende lindenlaan die alle dorpen in het parelsnoer verbindt, kan het snoer zijn dat de parels aaneenrijgt.

Toetsing

Door het gebruik van streekeigen (erf)beplanting in de vorm van hagen, boomgaard, struiken en bomen als hoofdstructuur voor de tuin wordt de locatie meer onderdeel van het landschap en draagt het bij aan de kenmerken en kwaliteiten van het landschap. Om dit te bewerkstelligen, wordt een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Het landschappelijk inrichtingsplan is tevens als een voorwaardelijke verplichting in de bestemmingsplanregels opgenomen.

Beleid ten aanzien van functieverandering en vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing:

'Notitie Herijking 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied'

Op 27 september 2012 heeft de gemeente Montferland de Notitie Herijking 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' vastgesteld waarmee het gemeentelijk beleid voor functieverandering is vastgelegd. De notitie voorziet in een herijking van het functieveranderingsbeleid of VAB-beleid zoals dat is weergegeven in de notitie 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' van 18 maart 2008.

In de notitie zijn de volgende doelstellingen voor functieverandering geformuleerd;

  • 1. functieverandering leidt tot een toename van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. functieverandering leidt tot een impuls aan de leefbaarheid, vitaliteit en sociale kwaliteit van het buitengebied;
  • 3. Functieverandering leidt tot gezonde (goede leefkwaliteit) nieuwe situaties in het buitengebied.

Het beleid ten aanzien van functieverandering naar wonen is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In het bestemmingsplan 'Buitengebied' en het bestemmingsplan 'Kernen' zijn derhalve wijzigingsregels vastgelegd ten behoeve van functieverandering naar wonen. Aan de wijzigingsbevoegdheden zijn onafhankelijk van functieverandering naar wonen of werken de volgende algemene randvoorwaarden gekoppeld:

  • 1. door functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven in de omgeving niet belemmerd;
  • 2. functieverandering mag niet leiden tot belemmering van (gevoelige) functies in de omgeving. Sprake dient te zijn van een goede ruimtelijke ordening;
  • 3. behoudens hergebruik van monumentale bebouwing dan wel hergebruik van een eventueel aanwezige ‘deel’ is functieverandering naar wonen eerst aan de orde indien op een perceel (exclusief eventuele ‘deel’) ten minste 600 m² aan gebouwen aanwezig is en deze oppervlakte in de nieuwe situatie met 50% is gereduceerd;
  • 4. functieverandering mag de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in het gebied voor de grondgebonden landbouw en het landbouwontwikkelingsgebied niet nadelig beïnvloeden (voor zover sprake is van een initiatief tot functieverandering in of aan de rand van het landbouwontwikkelingsgebied, dient te worden onderzocht of hierdoor geen potentiële vestigingslocatie voor een intensieve veehouderij verloren gaat, dan wel bestaande agrarische bedrijven in de uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt);
  • 5. functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een t.o.v. de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking;
  • 6. functieverandering dient bij te dragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door een goede beeldkwaliteit in de nieuwe situatie (erfindeling en bebouwing), sloop van beeldkwaliteit verlagende bebouwing, behoud en verbetering van monumentale gebouwen, en een goede landschappelijke inpassing;

Daarnaast geldt dat geen negatieve effecten mogen worden veroorzaakt aan natuur, archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en dat het plan past binnen het beleid en de randvoorwaarden zoals gesteld zijn voor geur-, geluid-, bodem-, lucht-, waterkwaliteit en kwantiteit en externe veiligheid.

De gemeente Montferland heeft verder specifiek beleid opgenomen voor de realisatie van grote woningen in het buitengebied. Grotere woningen zijn toegestaan, echter hiervoor moet een groter oppervlak aan gebouwen worden gesloopt. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende gradatie:

  • 1.000 m² sloop = zelfstandige woning 800 m³ (880 m³ na afwijking);
  • 1.500 m² sloop = zelfstandige woning 1.200 m³ (geen 10% van toepassing);
  • 2.000 m² sloop = zelfstandige woning 1.600 m³ (geen 10% van toepassing).

Woningen met een inhoud > 880 m³ zijn niet mogelijk in combinatie met functieverandering naar wooneenheden. Woningen met een inhoud > 1.000 m³ die tot stand komen als gevolg van functieverandering kunnen niet worden gesplitst nu de splitsingsmogelijkheid uitsluitend voorziet op ‘bestaande woningen’. Daaronder worden die woningen verstaan die ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (19 januari 2012) beschikten over een inhoud > 1.000 m³.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in hergebruik van monumentale gebouwen en de realisatie van een woning met gastenverblijf. In paragraaf 1.3 is benoemd dat het plan niet in overeenstemming is met het bovengenoemde kader, omdat nieuwbouw bij hergebruik van monumentale gebouwen niet mogelijk is. Daarnaast dient bij functieverandering het bebouwd oppervlak met ten minste 50% af te nemen. In voorliggend plan blijft het bebouwd oppervlak nagenoeg gelijk.

Het gemeentelijk beleid richt zich op behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (inclusief monumenten) en sloop is niet toegestaan. Een monument kan niet zonder een functie, het gebruik van een monument met in achtneming van de monumentale waarden geeft toekomstwaarde. Voor het behoud van de molenromp en motorhuisje is het noodzakelijk de gebruikswaarde te vergroten en in dit geval nieuwbouw ten behoeve van wonen mogelijk te maken.

De ontwikkeling zet in op maatwerk door in de gewenste restauratie en behoud van de monumenten te voorzien en te investeren in landschappelijke inpassing. De keuze donkere nieuwbouw met een beperkte hoogte van circa 3,5 meter maakt de molenromp weer beter zichtbaar. Het contrast tussen oud en nieuw is daarmee ook goed beleefbaar.

Herontwikkeling en hergebruik levert een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het plan is in overeenstemming met de gemeentelijke ambities en doelstellingen van het functieverandering en hergebruikbeleid.

Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.


Toetsing

Met het vaststellen van de Liemerse Woonagenda 2017-2027 (zie paragraaf 3.2.4) is de kwantitatieve woningbouwopgave uit gemeentelijke woonvisie komen te vervallen. Voor de komende tien jaar bestaat er een woningbouwopgave van 880 woningen in de gemeente Montferland. Het plan voorziet in de realisatie van één woning. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de actuele woningbehoefte in de gemeente Montferland in het algemeen en Loerbeek in het bijzonder.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Econsultancy is in januari 2015 een verkennend en actualiserend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in puin uitgevoerd1. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten alsmede de voorgenomen herontwikkeling ten behoeve van woningbouw. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Op de locatie hebben diverse potentieel bodembedreigende activiteiten en calamiteiten plaatsgevonden. In het verleden zijn reeds eerder bodemonderzoeken uitgevoerd. Tijdens het verkennend bodemonderzoek in 2015 zijn een aantal verdachte deellocaties aangemerkt en onderzocht.

Over het algemeen is er slechts sprake van een lichte verontreiniging van de grond en het grondwater. Echter ter plaatse van waar in het verleden een huisbrandolietank en een dieselolietank hebben gestaan (ten noorden van de huidige woning) is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met minerale olie die niet met spoed hoeft te worden gesaneerd.

Vanwege de minerale olieverontreiniging wordt in de omgevingsvergunning een voorwaarde opgenomen dat niet eerder met de bouw van de woning mag worden gestart dan nadat de minerale olieverontreiniging is gesaneerd door een gecertificeerde aannemer conform een door de provincie Gelderland goedgekeurd Plan van Aanpak/BUS-melding.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing
Woningen worden aangeduid als geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wgh. Het plangebied ligt in de geluidszone van de Doetinchemseweg, Berkenlaan en Sint Jansgildestraat. In het plangebied wordt een woning mogelijk gemaakt, waarvoor in het kader van de Wgh een een voorkeurswaarde van 48 dB geldt. Voor het plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Sound Force One2. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woning als gevolg van de onderzochte wegen wordt voldaan aan de 48 dB voorkeurswaarde en geen hogere waarde nodig is.

De Didamseweg heeft een 30 km/u regime. Om die reden is akoestische onderzoek naar deze weg niet verplicht vanuit de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze weg in het akoestische onderzoek wel onderzocht. Uit het onderzoek komt naar vorren dat deze weg eveneens geen geen overschrijding van de voorkeurswaarde veroorzaakt. Een goede ruimtelijke ordening is mede daarom niet het geding.

Er is tevens geen sprake van geluidhinder als gevolg van (gezoneerde) industrieterreinen of een spoorwegen, omdat deze niet aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.3 Milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de directe ligging aan de hoofdinfrastructuur en de aanwezigheid van verschillende functies deel uit van een 'gemengd gebied'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woning wordt aangeduid als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied  

Hinderaspecten kunnen zijn geur, stof, geluid en gevaar, waarbij geldt dat de grootste afstand maatgevend is. Relevant in het kader van milieuzonering is het dichtbij gelegen agrarische perceel Doetinchemseweg 1. Voor de aspecten geluid en stof wordt in de brochure een richtafstand van 30 m aangehouden. Voor het aspect geur geldt in principe de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij. Hieraan is getoetst in paragraaf 3.3.4. De nieuwbouw wordt op circa 50 m van het agrarisch bouwvlak gesitueerd. De nieuwbouw levert dan ook geen belemmeringen op voor de uitvoering van het agrarisch bedrijf. Omgekeerd is de nieuwbouw op voldoende afstand gesitueerd zodat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In de omgeving van het plangebied liggen binnen een afstand van 150 meter verder geen bedrijven die hinder zouden kunnen veroorzaken binnen het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In onderhavig plan wordt feitelijk de bestaande woning verplaatst. Hiermee is sprake van de realisatie van één nieuw geurgevoelige object. Om aan te tonen of er in het plangebied voor wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, is de geurbelasting van de meest nabij gelegen veehouderij beoordeeld. Deze is gelegen aan de Doetinchemseweg 1 en betreft een melkveehouderij. Voor melkvee zijn in het kader van de Wgv geen geuremissies maar vaste afstandsnormen vastgesteld. De Wgv maakt onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie.

Het plangebied wordt door de Doetinchemseweg ruimtelijk gezien afgescheiden van de bebouwde kom van Loerbeek. Hoewel in stedenbouwkundig opzicht het plangebied tegen de bebouwde kom ligt, wordt door de scheiding het plangebied aangemerkt als woonperceel in agrarisch gebied. Om die redenen is het in het kader van de Wgv ruimtelijk acceptabel dat de afstand van het nieuwe geurgevoelige object (de woning) tot het emissiepunt (stal) ten minste 50 meter moet bedragen.

De afstand van de geprojecteerde nieuwbouw in het plangebied tot het agrarische bouwblok van de melkveehouderij bedraagt circa 50 m. Hiermee wordt voldaan aan de afstandsnorm uit de Wgv. De afstand tot de stal is bovendien groter (meer dan 100 m). Onderhavig plan zorgt daardoor niet voor een beperking in de bedrijfsvoering van de veehouderij. Omgekeerd is ter plaatse van het woonperceel sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkeling.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Voorliggend initiatief maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2017 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2017, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van één nieuw kwetsbaar object, namelijk een woning. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglbkwondtwg2en4-va01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland

Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het deelgebied geen stationaire of mobiele bronnen aanwezig.

Mobiele bronnen op grotere afstand

Ten noordwesten van het plangebied ligt de rijksweg A18. De rijksweg A18 is een doorgaande transportroute voor gevaarlijke stoffen die hiervoor is aangewezen in de Regeling Basisnet. Conform bijlage 1 van deze Regeling heeft de rijksweg geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied en bedraagt het invloedsgebied 355 meter. Uit de meest recente tellingen (digitale tellingen 2013, bron Rijkswaterstaat.nl) blijkt dat een gering aantal transporten met giftige vloeistoffen plaatsvindt over A18. De planlocatie ligt op circa 2.300 meter van de A18 en is daarmee gelegen buiten het invloedsgebied van de rijksweg.

De locatie van de planontwikkeling is gelegen gelegen binnen het invloedsgebied van de A12 (= 4.000 meter). Over deze transportroute worden hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd (bron tellingen Rijskwaterstaat.nl en bijlage 2 regeling Basisnet) zodat ten aanzien van deze risicobron een verantwoording van het groepsrisico opgesteld dient te worden.

Gelet op de afstand van 3.200 meter ten opzichte van de rijksweg A12 kan volstaan worden me een beperkte verantwoording.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van een kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de rijksweg A12 en geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4 Water

3.4.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
3.4.2 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).


Thema  
Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Ja

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

ja


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

Met de sloop van overtollige bebouwing en de nieuwbouw van de woning met gastenverblijf neemt het verhard oppervlakte in het plangebied per saldo niet of nauwelijks toe.

Het beleid van de gemeente Montferland is er op gericht dat hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein wordt verwerkt. Dit heeft veel voordelen:

  • Het plaatselijk infiltreren van regenwater voorkomt verdere verdroging;
  • piekafvoeren en lozingen van water op oppervlaktewater nemen niet toe, omdat er geen of minder nieuw verharde oppervlakken worden aangesloten op de riolering;
  • lokale gevolgen van klimaatverandering zijn kleiner.

Hemelwater afkomstig van de te handhaven bebouwing en de nieuw te bouwen woning en gastenverblijf met bijbehorende verhardingen wordt in het plangebied geïnfiltreerd. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat een bui T=10 +10% (40 mm) geborgen moet kunnen worden. Om de waterkwaliteit op peil te houden, zal bij de bouw van de woning uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen worden toegepast.

Riolering en afvalwaterketen

Binnen het plangebied ligt een persleiding (drukleiding) van het waterschap. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in (bodem) ingrepen ter plaatse van de persleiding.

Vanwege de persleiding is in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Rioolpersleiding' opgenomen ter plaatse van de loop van de persleiding. De gronden ter plaatse van de loop van de persleiding en een zone van 4 m. aan weerszijden van de leiding zijn mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding. Er mogen binnen deze bestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Het is enkel, onder voorwaarden, mogelijk een specifiek aantal werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

Huishoudelijk afvalwater van de bestaande woning en bijgebouwen is aangesloten op het gemeentelijk vrijvervalrioleringssysteem. Afvalwater afkomstig van de nieuwe gebouwen zal op dit rioleringssysteem worden aangesloten. De capaciteit van het systeem om het vuilwater in de toekomstige situatie op te vangen is voldoende.

Op basis van de watertoets zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding in het gebied.

3.4.3 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

In verband met de aanwezigheid van een persleiding van het waterschap in het plangebied, heeft op 13 maart 2017 heeft er een overleg plaatsvonden met het Waterschap Rijn en IJssel en is de herontwikkeling van de oude maalderij besproken.

3.4.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

3.5.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Montferland ligt het plangebied grotendeels binnen een archeologisch waardevol gebied categorie 3 (loopgraaf WO II) en deels binnen een archeologisch waardevol verwachtingsgebied categorie 5 (hoog en afgedekt). Voor categorie 3 geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm en voor categorie 5 bij bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm. Aangezien de genoemde ondergrenzen van de archeologische beleidskaart met de nieuwbouwplannen worden overschreden, is door Archeodienst in juli 2018 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd4. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

In het onderzoek wordt gesteld dat wanneer in het plangebied bodemingrepen plaatsvinden die dieper reiken dan 70 cm beneden maaiveld, het archeologische bodemarchief uit de prehistorie en de Middeleeuwen kan worden verstoord. Sporen en vondsten uit de Tweede Wereldoorlog kunnen vanaf het maaiveld worden verwacht, met name in het noordelijke deel van het plangebied.

Door de gemeente is in een advies van 25 februari 2019 echter beoordeeld dat het onderzoek niet toerijkend is om het plangebied voor archeologie vrij te geven. De genoemde 70 cm is namelijk zonder buffer van 20 cm. Daardoor is de feitelijk maximale toelaatbare verstoringsdiepte 50 cm. Daarnaast worden loopgraven ook als archeologie/erfgoed gezien. Gelet op de huidige situatie en toekomstige ontwikkeling zal een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd moeten worden. De proefsleuven zullen daarbij zoveel mogelijk ter plaatse van de beoogde bebouwing, infrastructuur en over een loopgraaf moeten worden gesitueerd.

Voor het hele plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld. In dit geval betekent dat dat in eerste instantie een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd, waaruit moet blijken dat er geen sprake is van verstoring van archeologische waarden. Indien wel sprake is van verstoring van archeologische waarden, dan regelt de dubbelbestemming tevens dat deze waarden moeten worden veiliggesteld.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

Toetsing

De molen en het motorhuisje zijn karakteristiek en van historische waarde. Deze gebouwen hebben een status van gemeentelijk monument. Met de sloop van overige, ontsierende bebouwing en het mogelijk maken van bewoning wordt een zekere versterking van de karakteristiek en behoud van de gebouwen gerealiseerd. Voor de ontwikkeling is een schetsontwerp opgesteld waarin de karakteristieke waarden zijn vastgelegd en beschermd.

Het schetsontwerp is op 18 februari 2019 door de Monumentencommissie behandeld. De commissie kan met het plan voor de nieuwbouw instemmen. Het restauratieplan voor de molenromp en motorhuisje wordt separaat getoetst.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.6 Flora en fauna

3.6.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

3.6.2 Toetsing

Op de locatie zijn in het verleden diverse natuur onderzoeken verricht waarvan de laatste in oktober 2018 door Miecon5 is uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De conclusies van het onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op ruime afstand tot deze gebieden. Van een externe werking zal geen sprake zijn, indien de locatie als wonen owordt bestemd. Het plangebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. De resultaten hiervan worden hierna kort beschreven.

Zoogdieren 

Tijden eerder onderzoek is een verblijfplaats van een steenmarter vastgesteld. Voor het verwijderen van de destijds vastgestelde verblijfplaats is een ontheffing aangevraagd.

Broedvogels

Het voorgenomen initiatief heeft een negatief effect op jaarrond beschermde vogelsoorten. Met het initiatief zal namelijk een roestplaats van een kerkuil en een vaste rust- of verblijfplaats van een steenuil worden aangetast. Door het nemen van mitigerende maatregelen worden de effecten echter teniet gedaan. Voor het aantasten van de vaste rust- of verblijfplaatsen is een ontheffing aangevraagd.

Vleermuizen

Er zijn geen negatieve effecten op vaste rust- of verblijfplaatsen van boombewonende of gebouwbewonende vleermuissoorten te verwachten. In het plangebied bevinden zich geen elementen die als vliegroute kunnen worden gebruikt. Negatieve effecten op essentiële foerageergebieden van vleermuizen zijn ook uit te sluiten.

Overige beschermde soorten

De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroepen amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden niet overtreden. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze beschermde soorten is niet nodig.

3.6.3 Conclusie

Na verlening van ontheffing voor de soorten steenmarter, steenuil en kerkuil vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Verkeer

Voorliggend initiatief maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW6. Uitgaande van een invulling met een maximale verkeersgeneratie voor een vrijstaande woning, te weten woningen in de categorie 'koop, vrijstaand' in de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied', is het aantal verkeersbewegingen maximaal 8,6 per dag.

De realisatie van de woning zal niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De Doetinchemseweg heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

3.7.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de eerder genoemde kengetallen. De parkeerbehoefte van een invulling met een woningtype in de categorie 'koop, vrijstaand' bedraagt minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in deze parkeerbehoefte.

3.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.8 Economische haalbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met de bestemmingsplanherziening en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het besluitgebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op initiatiefnemer worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen Leiding - Rioolpersleiding en Waarde - Archeologie opgenomen.

Tuin

De gronden rondom de woning zijn bestemd als 'Tuin. Deze gronden zijn enkel bestemd voor tuinen en erven, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen en de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. In deze bestemming zijn uitsluitend overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels. Dit betekent dat bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen niet zijn toegestaan.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, beroep aan huis, tuinen en erven. Tevens is een gastenverblijf toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 400 m2. In deze bestemming is tevens de landschappelijke inpassing van het initiatief toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd.

Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woning moet binnen dit bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van de woning bedraagt 3,5 m. De bijbehorende bouwwerken, bijvoorbeeld (inpandige) bijgebouwen zijn eveneens uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. De maximale bouwhoogte van deze bouwwerken bedraagt eveneens 3,5 m. Ter plaatse van het monumentale moterhuisje mag de bouwhoogte 4 m bedragen.

Overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

In deze bestemming is een regeling opgenomen die de landschappelijke inpassing van het initiatief waarborgt. Bij de aanvraag voor een omgevingvergunning voor het bouwen van bouwwerken moet een landschappelijk inpassingsplan worden overlegd (4.2.2 onder a en b). Deze moet voldoen aan het advies van de ervenconsulent van het Gelders Genootschap. Dit advies is als Bijlage 3 bij de regels opgenomen. Artikel 4.3.1 regelt vervolgens dat gebouwen niet mogen worden gebruikt, indien binnen twee jaar na verlening van de omgevingsvergunning de landschappelijke inpassing niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Leiding - Rioolpersleiding

De voor 'Leiding - Rioolpersleiding aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Het is enkel, onder voorwaarden, mogelijk een specifiek aantal werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

Waarde - Archeologie

De gronden in het plangebied zijn tevens bestemd als Waarde - Archeologie. De gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

4.2.2 Algemene regels

Voorwaardelijke verplichtingen

In de algemene bouwregels (Artikel 8.1) is opgenomen dat de bouwactiviteiten niet eerder mogen plaatsvinden dan nadat uit onderzoek is gebleken dat bij de realisatie van de plannen geen vaste rust- of verblijfplaats van kerkuil, steenuil en steenmarter verloren gaat. Als uit het nader onderzoek blijkt dat overtreding van de Wet natuurbescherming niet kan worden voorkomen, dan mogen de bouwactiviteiten alleen plaatsvinden als een ontheffing van de wet is verleend.

Gemeentelijke monumenten

De monumentale molenromp en het motorhuisje zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - monument'. In de algemene bouwregels (Artikel 8.5) is opgenomen dat deze bouwwerken primair bestemd zijn voor het behoud en herstel van cultuurhistorische en monumentale waarden.

Overige algemene regels

Naast de bestemmingen en de hiervoor genoemde voorwaardelijke verplichtingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 maart 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is ambtshalve op enkele onderdelen gewijzigd.

Toelichting

  • Voor de ontwikkeling is door de ervenconsulent van het Gelders Genootschap een advies met betrekking tot landschappelijke inpassing opgesteld. Het advies is als Bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd. Daarnaast is paragraaf 2.2 aangepast.
  • Het akoestisch onderzoek is geactualiseerd. Om die reden is Bijlage 2 vervangen door het geactualiseerde akoestische onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn verwerkt in een aangepaste paragraaf 3.3.2.
  • Paragraaf 3.5.1 is aangepast omdat het benodigde proefsleuvenonderzoek nog niet is uitgevoerd. In de paragraaf is opgenomen dat in de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' een beschermde regeling is opgenomen voor de eventueel aanwezige archeologische waarden. Het proefsleuvenonderzoek moet voorafgaand aan de (bouw)werkzaamheden worden uitgevoerd. Daaruit moet blijken dat er geen sprake is van verstoring van archeologische waarden. Indien wel sprake is van verstoring van archeologische waarden, dan regelt de dubbelbestemming tevens dat deze waarden moeten worden veiliggesteld.
  • Naar aanleiding van de aanpassing van de regels (zie volgende paragraaf), is paragraaf 4.2 aangepast.

Regels

  • In de bestemming Tuin is artikel 3.1 onder c aangepast van "landschappelijke beplanting welke kenmerkend is voor het gebied" naar "landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals bedoeld in artikel 4.2.2 onder a".
  • In de bestemming Tuin is in artikel 3.2.2 de maximale bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat verlaagt van 2 m naar 1 m.
  • In de bestemming Wonen is aan de bestemmingsomschrijving eveneens de doeleinde "landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals bedoeld in artikel 4.2.2 onder a" toegevoegd (artikel 4.1 onder e).
  • Voor de ontwikkeling is door de ervenconsulent van het Gelders Genootschap een advies met betrekking tot landschappelijke inpassing opgesteld. In de bouwregels (artikel 4.2.2) van de besteming Wonen zijn daarom de volgende bepalingen toegevoegd:
    "a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een landschappelijk inpassingsplan te overleggen;
    b. het bevoegd gezag verleent de vergunning niet eerder dan indien naar haar oordeel het landschappelijk inpassingsplan als bedoeld onder a. voldoet aan het advies overeenkomstig Bijlage 3."
  • Om de landschappelijke inpassing goed te borgen zijn artikel 4.3 en 4.3.1 toegevoegd:
    "Voorwaardelijke verplichting
    a. het gebruik van gebouwen overeenkomstig de in artikel 4.1 bedoelde functies is in strijd met het bestemmingplan indien de landschappelijke inpassing niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig het opgestelde landschappelijk inpassingsplan als bedoeld in artikel 4.2.2 onder a;
    b. het in a bepaalde is van toepassing twee jaar na de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van de betreffende gebouwen."
  • Vanwege het toevoegen van artikel 4.3 is de bepaling in artikel 9.2 onder e geschrapt, omdat deze overbodig is geworden.
  • Omdat het benodigde proefsleuvenonderzoek nog niet is uitgevoerd (zie aanpassing toelichting paragraaf 3.5.1), is in artikel 6.2.1 de zinsnede "rapport te overleggen" vervangen door "proefsleuvenonderzoek te overleggen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen".
  • Om te borgen dat de bestaande monumentale bebouwing wordt hersteld zijn in artikel 8.5 de woorden "en/of" vervangen door 'en'.
  • als gevolg van de voorgenoemde aanpassingen zijn een aantal bepalingen vernummerd.