Plan: | Zinderberg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bpsgkldwonzndrbrg-ON01 |
Algemeen
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
Plangebied
Voor het bepalen van de archeologische waarden in het plangebied is gebruik gemaakt van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zoals deze door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) en de provincie Gelderland is opgesteld. Op deze kaart staan alle op dit moment bekende archeologisch waardevolle terreinen. Volgens de Archeologische Monumentenkaart zijn in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig.
Naast de AMK geeft de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) voor het plangebied een hoge verwachtingswaarde aan. In dit gebied kunnen archeologische sporen worden verwacht.
Door onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf is archeologische onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn weergegeven in het rapport "Inventariserend Veldonderzoek en Definitief Archeologisch Onderzoek aan de Zinderberg te Kilder", CIS-code: 14557), zie bijlage 1.
Doel van dit onderzoek was het opsporen van eventueel aanwezige archeologische resten en om een eerste indruk te geven van de kwaliteit, aard, datering omvang en diepteligging daarvan.
Tijdens het veldonderzoek is een archeologische vindplaats uit de periode IJzertijd t/m de Late Middeleeuwen aangetroffen. Archeologische indicatoren zijn waargenomen onder een pakket humeus zand op circa 0,40-1,30 m onder maaiveld.
De vindplaats betreft het gehele plangebied en strekt zich waarschijnlijk tot buiten het plangebied uit. De archeologische resten kunnen wijzen op een nederzettingsterrein uit de periode IJzertijd t/m de Late Middeleeuwen. In het plangebied zijn geen bodemverstoringen dieper dan de bouwvoor waargenomen; bovendien is de vindplaats afgedekt met een esdek. De gaafheid en de conservering van de vindplaats lijken dan ook goed te zijn.
Behoud van de vindplaats en uitvoering van de woningbouwplannen zijn niet verenigbaar. Besloten is dat de woningbouwplannen doorgang zullen vinden, met als gevolg dat de vindplaats niet behouden kan worden. Er is een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd om in een vroeg stadium over voldoende gegevens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd gezag (de provincie) een besluit kan nemen over het al dan niet (geheel) opgraven van de vindplaats.
Dit proefsleuvenonderzoek heeft plaatsgevonden en is uitgevoerd door het adviesbureau Becker & Van de graaf (CIS-code 14557, d.d. 10-01-2006). Aanvullend is door het archeologisch adviesbureau Becker & Van de Graaf een definitief archeologisch onderzoek (opgraving) uitgevoerd (CIS-code 15447, d.d. juni 2006). Tijdens het archeologisch onderzoek werden sporen uit de Bronstijd, de IJzertijd en de Vroege-Middeleeuwen vastgesteld.
De sporen uit de Bronstijd betreffen een kringgreppel van een vermoedelijk grafmonument en enkele grote rechthoekige kuilen die als mogelijke inhumatiegraven kunnen worden geïnterpreteerd. De kringgreppel werd ingericht op een natuurlijke verhoging van het terrein die wordt gevormd door een stuifzandrug, zodat het mogelijk is dat er nauwelijks een heuvel boven het centrale graf gemaakt hoefde te worden. Op basis van de vorm en het voorkomen van na-bijzettingen in en naast de kringgreppel kan deze vermoedelijk in de Midden-Bronstijd worden gedateerd met een voorkeur voor de Midden-Bronstijd A. In geen van de sporen werden evenwel vondsten aangetroffen die deze datering kunnen bevestigen. Een waterput (spoor 150) in het zuidoosten van het onderzoeksgebied kan op grond van een 14C-datering gedateerd worden in de Late-Bronstijd. De aardewerkvormen uit de waterput deden weliswaar ook een dergelijke datering vermoeden, de daarbij gebruikte magering die uit pyriet bestaat, wees eerder op een vroeg-middeleeuwse datering.
Verscheidene vondsten van besmeten en gepolijst aardewerk met potgruismagering duidden op menselijke aanwezigheid tijdens de ijzertijd in de omgeving van het plangebied. Slechts een beperkt aantal sporen kon evenwel aan deze periode worden toegewezen. In de westelijke punt van het onderzoeksgebied werd een vierpalige spieker gevonden die met grote waarschijnlijkheid uit de ijzertijd dateert. Daarnaast werd in een langwerpige kuil een randfragment van een besmeten schaal gevonden, die dit spoor met zekerheid in de ijzertijd plaatst. De meerderheid van de sporen maakt vermoedelijk deel uit van een nederzetting uit de Vroege-Middeleeuwen, die tussen de 6e en de 9e eeuw na Chr. gedateerd kan worden. Het betreft hier enerzijds een langwerpige structuur die de nederzetting in het westen lijkt af te sluiten. Bij deze omheining werden bovendien verschillende stookkuilen en/of houtskoolmijlers vastgesteld, naast een langwerpige greppelachtige kuil die zich net buiten de omheining bevond. Binnen en net buiten het terrein dat door deze structuur wordt omsloten werden op verschillende plaatsen palenclusters van gebouwen en/of bijgebouwen vastgesteld. Ten westen van de omheining werd een waterput zonder constructie aangetroffen.
Opvallend tijdens het onderzoek was verder ook de aanwezigheid van talrijke metaalslakken in de cultuurlaag. Het betreft hier smeltslakken die wijzen op ijzerproductie in de omgeving. Mogelijk gaat het hier om verspreid materiaal, waarvan de herkomst enkele honderden meter ten noorden van het onderzoeksgebied gezocht dient te worden. De locaties waar de archeologische graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden zijn na het veldonderzoek afgedekt. De aangetroffen vondsten zijn van de locatie weggehaald. Dit betekent dat voor wat betreft het aspect archeologie er geen belemmeringen meer aanwezig zijn voor de geplande ontwikkeling.