direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zwaluwstraat, Didam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonzwlwstrt-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zwaluwstraat te Didam zijn standplaatsen voor woonwagens aanwezig. Waar voorheen vijf woonwagenstandplaatsen waren, zijn er na een brand in 2011 nog maar vier woonwagenstandplaatsen over. De behoefte bestaat om wederom een vijfde woonwagenstandplaats toe te laten.

Op de locatie zijn volgens het vigerende bestemmingsplan vier woonwagens toegestaan. Om een vijfde woonwagen toe te staan is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. Onderhavig document voorziet in de toelichting behorend bij de bestemmingsplanwijziging.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zwaluwstraat te Didam. Op de nummers 1, 5, 7 en 9 staan reeds woonwagens. Het perceel kadastraal bekend als kadastrale gemeente Didam, sectie M, nummer 2149, is het perceel waar voorheen de woonwagen met huisnummer 3 heeft gestaan. Het gehele bestaande bestemmingsvlak 'Wonen - Woonwagenstandplaats' maakt deel uit van het plangebied. Zodoende maken, naast kadastraal nummer 2149, ook de nummers 2148, 2150, 2151 en 2152 deel uit van het plangebied. Binnen deze percelen betreft het enkel de gronden met de enkelbestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonzwlwstrt-va01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rode ster) binnen de kern Didam (bron: pdok.nl/viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonzwlwstrt-va01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied (rood kader) (bron: pdok.nl/viewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van bestemmingsplan 'Woonwijken Didam', 'Facetplan parkeren' en 'Parapluherziening Wonen en Horeca'.

1.3.1 Woonwijken Didam

Het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' is vastgesteld op 28 juni 2012 door de gemeenteraad van Montferland. Het plangebied bestaat uit het volledige bestemmingsvlak 'Wonen - Woonwagenstandplaats', daarnaast is het plangebied gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2', is het voorzien van een bouwvlak en heeft het de maatvoering van een maximale bouwhoogte van 4 meter en maximale goothoogte van 2,75 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonzwlwstrt-va01_0003.jpg"

Verbeelding van het vigerend bestemmingsplan waarbij het plangebied is weergegeven met het rode kader. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wonen - Woonwagenstandplaats

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal 4 standplaatsen voor woonwagens, een en ander met bijbehorende bebouwing, groen- en ontsluitingsvoorzieningen en (on)bebouwde terreinen.

Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld plaatsvinden dient de aanvrager een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;

Strijdigheid met het geldende bestemmingsplan

Het plaatsen van een vijfde woonwagen is niet mogelijk binnen de ter plaatse geldende bestemming. Binnen de bestemming zijn enkel vier woonwagens toegestaan. Zodoende is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend document voorziet in de toelichting behorend bij de bestemmingsplanwijziging.

1.3.2 Overige plannen

De bestemmingsplannen 'Facetplan parkeren', vastgesteld op 29 november 2018 en 'Parapluherziening Wonen en Horeca', vastgesteld op 21 november 2019, zijn eveneens geldig binnen het plangebied. De regels van deze bestemmingsplannen worden voor zover van belang toegepast op onderhavig bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 omvat de toetsing aan de planologische haalbaarheidsaspecten en milieuaspecten. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de kern van Didam in de gemeente Montferland. Het gedeelte van de Zwaluwstraat waaraan het plangebied is gelegen is bestemd voor een viertal woonwagens. In het verleden hebben er vijf woonwagens gestaan maar door brand is er een perceel niet meer in gebruik als woonwagenstandplaats.

De Zwaluwstraat maakt onderdeel uit van de woonwijk Didam-Zuid en grenst aan de zuidelijke zijde aan de spoorlijn Arnhem – Doetinchem. Het perceel waar de vijfde woonwagen geplaatst kan worden is nu in gebruik als speelveldje voor de aanwonende kinderen. Het gedeelte van de Zwaluwstraat waar de woonwagenstandplaatsen aan gelegen zijn is doodlopend en wordt enkel gebruikt door de aanwonenden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonzwlwstrt-va01_0004.jpg"

De vrije kavel waar de vijfde woonwagen geplaatst wordt. (bron: google.maps)

2.2 Toekomstige situatie

Als er met onderhavige herziening van het bestemmingsplan een vijfde woonwagenstandplaats mogelijk gemaakt is, zal kadastraal perceel 2149 beschikbaar zijn voor de plaatsing van een woonwagen.

Per woonwagen mag, uitsluitend binnen het bouwvlak, één gebouwtje ten behoeve van sanitaire en bergingsvoorzieningen worden opgericht.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Het rijk zet in de NOVI in op sterke en gezonde steden en regio's. In een sterke en gezonde stad of regio is plaats voor diverse functies en verschillende woonvormen. Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Deze ontwikkeling past binnen de kenmerken van de omgeving. Het plan sluit hiermee aan bij de ambities uit de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur (thans NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (thans NNN) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS (thans NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het gestelde in de SVIR en het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit het Rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening. Onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Met onderhavig initiatief wordt een vijfde woonwagenstandplaats mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen of meer wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling1. Gelet op jurisprudentie en het feit dat het voorgenomen plan ruimte biedt aan het toevoegen van één woning in de vorm van een woonwagen, is voorliggende ontwikkeling niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is daarom niet nodig om de Ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.

3.1.4 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het geldende rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

In artikel 2.2. van de verordening is opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de regionale woonagenda. In paragraaf 3.2.2 is aangegeven dat het plan in overeenstemming is met de regionale woonagenda.

3.2.2 Regionale woonagenda

Gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de regio Liemers. Voor deze regio is in juli 2020 de Liemerse Woonagenda: de koers voor 2020-2025 vastgesteld.

In de Liemers wordt pragmatisch samengewerkt aan de opgaven rondom het thema 'wonen'. Op basis van lokale vraagstukken worden de samenwerking opgezocht, bijvoorbeeld door voor een thema gezamenlijk onderzoek te doen naar de situatie op de Liemerse woningmarkt en samen te bepalen wat een aanpak is die daarbij past. Op basis van die afstemming wordt de uitvoering per gemeente opgepakt, ieder met een eigen lokaal accent.

Voor de gemeente Montferland ziet het regionale behoefteonderzoek een lichte afname van sociale huur, maar deze trend wordt lokaal niet herkend. Er is hier een (beperkte) uitbreidingsbehoefte. Mogelijk heeft dat ook te maken met het bijna volledig ontbreken van particuliere huur in Montferland als alternatief. In Montferland worden de mogelijkheden voor een nieuwe woningbouwlocatie(s) bij Didam en 's-Heerenberg verkend. Montferland leverde de afgelopen jaren een belangrijk aandeel van het Liemers bouwprogramma, maar zal naar verwachting op korte termijn (komende 3 jaar) een stapje terugdoen omdat het aantal plannen kleiner is.

Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Binnen de gemeente Montferland worden locaties voor woningbouw bij Didam verkend. Het toevoegen van één extra woonwagenstandplaats is zodoende niet in strijd met de regionale woonagenda.

3.2.3 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het geldende provinciaal en regionaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie Montferland

In de 'Woonvisie Montferland 2016-2020' heeft de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen over het wonen in de gemeente voor de komende jaren vastgelegd. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

“De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.”

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Toetsing

Uit de woonvisie blijkt dat bestaande woongebieden optimaal benut dienen te worden en dat ontbrekende woonruimten toegevoegd worden. Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. De extra woonwagenstandplaats komt binnen bestaand woongebied, op de locatie waar in het verleden eerder een woonwagen gestaan heeft. Door het toevoegen van de woonwagenstandplaats wordt een ontbrekende woonruimte toegevoegd en het bestaande woongebied optimaal benut. Het initiatief is passend binnen de gemeentelijke woonvisie.

3.3.2 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het geldende gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Algemeen

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

4.1.2 Toetsing

Jurisprudentie wijst uit dat met name de aard en omvang van een project bepalen of gesproken moet worden van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Deze ontwikkeling is daarmee kleinschalig te noemen en het ruimtebeslag van de toekomstige ontwikkeling is beperkt. Gelet op de aard en omvang van deze ontwikkeling is er daarom geen sprake van een activiteit zoals genoemd in het Besluit m.e.r.

4.1.3 Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Algemeen

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Met deze ontwikkeling vinden wijzigingen plaats in de verkeers- en parkeersituatie. De gemeente Montferland heeft in het 'facetplan parkeren' aangegeven dat de CROW-publicatie 'Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie' wordt aangehouden voor het aspect parkeren. Tevens wordt vermeld dat er uitgegaan moet worden van de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Voor het aspect verkeer wordt eveneens de CROW-publicatie aangehouden.

In de CROW-publicatie wordt een woonwagen niet als aparte categorie weergegeven. Hoewel een woonwagen vrijstaand is en in principe eigendom is van de bewoner is de categorie 'vrijstaande koop woning' niet passend bij een woonwagen. Gekeken naar de grote van het perceel lijkt de categorie 'koop appartement midden' het best passend bij onderhavig initiatief.

4.2.2 Parkeren

In de CROW-publicatie zijn de normen opgenomen voor de benodigde parkeergelegenheid. Zoals aangegeven wordt uitgegaan van een koop appartement in het middensegment in weinig stedelijk en rest bebouwde kom.

  • koop appartement midden --> 2,0 pp / woning = 1 x 2,0 = 2,0

Er dient voor 2 auto's parkeergelegenheid te zijn. In de Zwaluwstraat zijn openbare parkeerplekken naast de straat en op het eigen terrein kan parkeervoorziening gerealiseerd worden.

4.2.3 Verkeer

In de CROW-publicatie zijn eveneens de normen opgenomen voor de verkeersgeneratie. Zoals aangegeven wordt uitgegaan van een koop appartement in het middensegment in weinig stedelijk en rest bebouwde kom. De norm wordt voor de verkeersgeneratie weergegeven als verkeersbewegingen per etmaal.

  • koop appartement midden --> 6,4 pp / woning = 1 x 6,4 = 6,4

Er zullen afgerond 7 verkeersbewegingen per etmaal plaatsvinden met onderhavig initiatief. De Zwaluwstraat en de omliggende wegen waarop het plangebied aan is ontsloten, is berekend op de hoeveelheid verkeersbewegingen.

4.2.4 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.

4.3.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Om de geschiktheid van het grondwater en bodem vast te stellen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2.

Verkennend bodemonderzoek

Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.

Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen zintuiglijke afwijkingen in de bodem waargenomen;
  • vanwege het aantreffen van een matig verhoogd gehalte koper is bovengrondmengmonster MMBG01 uitgesplitst. Na de uitsplitsing blijkt dat in bovengrondmonster 03-2 een gehalte aan koper is aangetoond boven de achtergrondwaarde (68,1 mg/kg d.s.). In bovengrondmonster PB01-1 is een gehalte koper aangetoond boven de interventiewaarde (831,9 mg/kg d.s.);
  • in de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen;
  • in het grondwater is een verhoogd gehalte aan barium aangetroffen boven de streefwaarde.

Doordat ter plaatse van bovengrondmonster PB01, gesitueerd aan de zuidzijde van de onderzoekslocatie, een verhoogd gehalte aan koper is aangetroffen boven de interventiewaarde, wordt geadviseerd om nader onderzoek ter verrichten naar de omvang van de verontreiniging met koper ter plaatse en na te gaan of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Nader bodemonderzoek

Naar aanleiding van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is aansluitend een nader bodemonderzoek volgens NTA 5755 uitgevoerd3. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de omvang van de aanwezige bodemverontreiniging en na te gaan of er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Uit de resultaten blijkt dat een sterk verhoogd gehalte koper is aangetroffen ter plaatse van boring 06 (in zowel bodemlaag 0,0-0,5 m-mv als in bodemlaag 0,5-0,9 m-mv). In de overige grondmonsters zijn geen verhoogde gehalten koper boven de achtergrondwaarde aangetroffen.

Boring 06 is gelegen buiten de perceelsgrenzen. Hiermee kan worden gesteld dat de verontreiniging binnen de perceelsgrenzen is afgeperkt.

Omdat er in de afperkende boringen op het perceel géén verhoogde gehalten zijn aangetroffen, lijkt het om een beperkte spot te gaan. Waarschijnlijk zijn er enkele kuubs grond verontreinigd met koper. Omdat er minder dan 25 m3 grond sterk is verontreinigd, is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Op het moment dat er grondwerkzaamheden nodig zijn ter plaatse van boring 09 (peilbuis 01 uit het verkennend onderzoek) dient hiervoor een plan van aanpak ingediend te worden bij de gemeente Montferland. Na de goedkeuring op het plan kunnen de werkzaamheden worden opgestart.

Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond op een locatie buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).

De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten. Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere gevoelige functies mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woonwagen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur zijn formeel uitgesloten van akoestisch onderzoek.

4.4.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Om inzicht te krijgen in het akoestisch klimaat van de nieuwe geluidsgevoelige bestemming is een akoestisch onderzoek (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd4.

Op basis van onderhavig onderzoek, waarbij is getoetst op de randen van het bouwvlak vanuit de verbeelding, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De geluidbelasting vanwege de spoorlijn Zevenaar - Doetinchem bedraagt maximaal 58 dB. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar niet hoger dan de maximaal te ontheffen geluidsbelasting. Maatregelen zijn derhalve onderzocht.
  • De geluidbelasting vanwege de gezoneerde Hengelderweg is lager dan de voorkeursgrenswaarde. Vanwege deze weg wordt voldaan aan de Wgh.
  • De geluidbelasting vanwege de niet-gezoneerde wegen is lager dan de voorkeursgrenswaarde. Vanwege deze wegen wordt voldaan aan de Wgh.
  • Onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregelen wijst uit dat deze financieel niet doelmatig zijn en stedenbouwkundig onwenselijk. Er dienen derhalve maatregelen aan de ontvanger zijde te worden getroffen.
  • Op grond van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan de akoestische binnenwaarde bij woningen. Afhankelijk van de maatgevende geluidbelasting wordt de minimaal benodigde karakteristieke gevelwering bepaald. Ten gevolge van wegverkeerslawaai dient voldaan te worden aan een binnenwaarde van 33 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek dienen de eventueel benodigde gevelmaatregelen bij de ontvanger te worden bepaald.
  • Voor het plan, het plaatsen van 1 woonwagen, dienen hogere grenswaarden van ten minste 58 dB te worden aangevraagd naar aanleiding van de spoorlijn Zevenaar – Doetinchem. Deze dienen vóór vaststelling van het plan te zijn verkregen.
4.4.3 Conclusie

Rekening houdend met het verlenen van hogere waarden vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De derogatiebeschikking van de EU is in 2015 verlopen. De NSL is na 2015 tweemaal verlengd en betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Doordat de derogatiebeschikking van de EU na 2015 niet is verlengd, dient Nederland overigens op dit moment te voldoen aan de Europese luchtkwaliteitsnormen.

Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.5.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Er is geen sprake van een gevoelige functie zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Daarnaast is bij de realisatie van een woonwagenstandplaats sprake van een NIBM-project en het project hoeft daarom niet getoetst te worden aan de Europese grenswaarden.

Verder blijkt uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten van het RIVM en de kaarten Luchtkwaliteit uit de Atlas Leefomgeving dat de luchtkwaliteit ter plaatse goed is; er worden geen grenswaarden overschreden (PM10, PM2,5 of NO2).

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

4.6.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. De extra woonwagenstandplaats wordt mogelijk gemaakt binnen de bestaande enkelbestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats'. De aanwezige enkelbestemming wordt niet vergroot en is al reeds getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering bij het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan.

4.6.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen verschillende bronnen. Dit zijn stationaire bronnen (bijv. een chemische fabriek of een LPG-tankstation), mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen) en relevante buisleidingen (bijv. hoge druk aardgasleidingen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans om slachtoffer te worden op een bepaalde plaats (plaatsgebonden risico) en de kans op een groot ongeval met meerdere slachtoffers binnen een groot invloedsgebied (groepsrisico). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

In het Bevi, Bevb en het Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen (Bevi), hogedrukaardgasleidingen (Bevb) en transportrouten (Bevt - Basisnet) wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.7.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. De woonwagen die geplaatst kan worden door het toekennen van een extra woonwagenstandplaats kan gezien worden als een beperkt kwetsbaar object. Om te inventariseren of er stationaire en mobiele bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de Risicokaart Nederland geraadpleegd. De toetsing is verwerkt in de memo 'Quick scan Externe Veiligheid'5.

Binnen 1000 meter van het plangebied ligt de transportroute de A12, deze is gelegen op 725 meter afstand. Het plangebied ligt zodoende binnen het invloedsgebied van de A12 en zodoende is een beperkte verantwoording van het groepsrisico benodigd.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van een risicobron waarvan een toxische wolk het maatgevende scenario is, dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de gemeentelijke beleidsdocumenten en besluiten met betrekking tot externe veiligheid en de daarin gemaakte keuzes.

Scenario('s)

Het relevante scenario voor het plangebied in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen is het overdrijven van een toxische wolk. Door bijvoorbeeld een incident tijdens de verlading of door een mechanische impact op de tank ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind mee wordt verspreidt. De kans op een dergelijk ongeval is bijzonder klein. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd aan de stof.

Beheersbaarheid / bestrijdbaarheid

Allereerst is het voor de bestrijdbaarheid van een ramp of zwaar ongeval van belang om de aanrijdtijden van de brandweer voor het plangebied te inventariseren. Vanuit de brandweerkazerne Didam is de locatie binnen 5 minuten te bereiken, vanuit de brandweerkazerne Zevenaar binnen 15 minuten. Geconcludeerd wordt dat het plangebied en diens directe omgeving goed bereikbaar is voor de brandweer.

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron, door te proberen de toxische wolk neer te slaan. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid bij het toxische scenario worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Ten aanzien van het brandbare scenario, zet de brandweer eveneens in op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron, door de brand onder controle te brengen. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied.

Bluswatervoorzieningen

Wel is het van belang dat zich in het plangebied voldoende bluswatervoorzieningen bevinden. Het is te veronderstellen dat gezien het gegeven dat de locatie onderdeel is van een straat met lintbebouwing, voldoende voorzieningen hiervoor aanwezig zijn.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Alarmering

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen en/of er een explosie plaatsvindt, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert.

Schuilen

Bij het genoemde toxische incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Immers, schuilen binnen de afgesloten bebouwing zal in beginsel de beste manier zijn om de calamiteit te overleven. Schuilen binnen de locatie is mogelijk binnen de bebouwing, zeker gezien het feit dat de bebouwing als gevolg van de hedendaagse energieprestatie-eisen goed geïsoleerd wordt en derhalve voldoet aan de nodige veiligheidseisen. Dit advies is ook van toepassing op het brandbare scenario.

Vluchten

Mocht vluchten noodzakelijk zijn, dan is het plangebied naar meerdere zijden te ontvluchten. Bestaande (vlucht)wegen van de risicobron af, in dit geval richting noordoosten naar het centrum van Didam, behoren tot de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten.

Conclusie

In de toetsing aan het aspect externe veiligheid zijn aan de hand van het wettelijk kader alle mogelijke risicobronnen in de nabijheid van het plangebied in beeld gebracht en daar waar vereist nader onderzocht. Uitgaande van de hiervoor opgenomen verantwoording van het groepsrisico bestaat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling afgewogen.

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid - Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar.

De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap heeft de zorg voor de waterkeringen, is verantwoordelijk voor het grond- en oppervlaktewater in het landelijke gebied en in het stedelijk gebied voor het oppervlaktewater. Daarnaast heeft het waterschap als taak het zuiveren van het afvalwater. In de Keur geeft het waterschap regels ten aanzien van waterkeringen en oppervlaktewateren. In de Legger geeft het waterschap de gewenste staat van de watergangen en waterkeringen aan.

Het voorliggende plangebied is gelegen binnen het beheergebied van waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 geeft het waterschap haar doelen aan. Voor het bestemmingsplan is van belang dat nieuwe ontwikkelingen en de benodigde ruimte voor waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Gemeentelijk Rioleringsplan Montferland

Gemeente Montferland heeft het gemeentelijk rioleringsplan opgesteld. Hierin is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met het inzamelen van afvalwater, maar ook hoe wateroverlast en vervuiling van oppervlaktewateren zo veel mogelijk wordt voorkomen, bewuster om te gaan met hemelwater en rekening te houden met verwachte klimaatveranderingen.

Bij nieuwbouw moeten bewoners/eigenaren hemelwater verwerken op eigen terrein, tenzij de gemeente het hemelwater inzamelt. Voorzieningen om hemelwater te infiltreren moeten in overleg met de gemeente worden ontworpen of aangelegd. Als de gemeente het hemelwater inzamelt, moet het afval- en hemelwater tot de erfgrens gescheiden worden aangeleverd.

4.8.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Met het toevoegen van een extra woonwagen zal het verhard oppervlak toenemen met maximaal 140 m2.

De woonwagen zal aangesloten worden op het gemeentelijk riool en het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem op eigen terrein. In het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is geconstateerd dat de bodemopbouw bestaat uit matig tot fijn zand tot 1,5 meter beneden maaiveld en matig tot grof zand van 1,5 meter tot 2 meter beneden maaiveld.

De grondwaterstand is op 9 december 2021 gemeten op 2,15 meter beneden maaiveld. Vanwege de bodemsamenstelling en de lage grondwaterstand is er sprake van een bodem waar hemelwater goed in infiltreert. Het hemelwater dat neer komt op de zeer beperkte toename van verharding kan zodoende goed op eigen terrein geïnfiltreerd worden.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.9 Natuur

4.9.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

4.9.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. De locatie is al reeds bestemd als 'Wonen - Woonwagenstandplaats'. Het perceel waar ruimte is voor een extra woonwagen is intensief in gebruik als speelweide voor aanwonende kinderen. De aanwezigheid van beschermde soorten is vrijwel uitgesloten. In de directe omgeving zijn tevens geen beschermde gebieden aanwezig. Voorliggend plan heeft zodoende geen invloed op beschermde soorten of gebieden.

4.9.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.10 Archeologie

4.10.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.10.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Bij de plaatsing van een woonwagen mag er een gebouw voor sanitaire en gebruiksvoorzieningen worden opgericht van maximaal 25 m2. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' dient er archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij de realisatie van bouwwerken groter dan 100 m2 en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld plaatsvinden. Dit is in onderhavig initiatief niet het geval.

4.10.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.11 Cultuurhistorie

4.11.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

4.11.2 Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in een extra woonmogelijkheid in de vorm van een woonwagenstandplaats. Na toetsing aan de Cultuurhistorisch Waarden kaart van de provincie Gelderland blijkt dat binnen het plangebied geen cultuurhistorisch waarden aanwezig zijn.

4.11.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Bestemmingsplan

5.2.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.2 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Wonen - Woonwagenstandplaats

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal 5 standplaatsen voor woonwagens, een en ander met bijbehorende bebouwing, groen- en ontsluitingsvoorzieningen en (on)bebouwde terreinen.

Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld plaatsvinden dient de aanvrager een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;

5.2.3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

Het project zelf wordt door de gemeente Montferland gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkeling van de locatie zijn dan ook voor rekening van de gemeente.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Zwaluwstraat, Didam' heeft met ingang van 13 december 2022 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.