direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Didam, Rekkenweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van zes woningen op het perceel Rekkenweg 2 in het dorp Didam. De bestaande boerderij met bijgebouw zal hiervoor worden gesloopt. Het totale terrein zal worden heringericht.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het voor de locatie geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk.

De planregels bestaan uit een verwijzing naar de regels van het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'. Het bestemmingsplan bestaat verder uit een verbeelding en de toelichting. Bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht die volledigheidshalve als bijlage in dit plan zijn opgenomen. De resultaten van deze onderzoeken worden in deze toelichting kort verklaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0001.png"

Afb. ligging van de planlocatie in de kern Didam

1.2 Plangebied

Het perceel Rekkenweg 2 Didam is kadastraal bekend als gemeente Didam, sectie M, nummers 882, 883, 1387 (ged.) en 1729 (ged.), perceelnummer 654 en ligt ten westen van de Rekkenweg en ten zuiden van de Ludgerusstraat.

Op de volgende luchtfoto is de globale begrenzing van het plangebied aan de Rekkenweg 2 Didam weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0002.png"

Afb. globale begrenzing van de planlocatie

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de gronden van het perceel Rekkenweg 2 Didam geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam', zoals dat op 28 juni 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Montferland vastgesteld is en vervat is in het GML-bestand NL.IMRO.1955.bpsgddmwwk-va01'.

In dit bestemmingsplan hebben de gronden van het nieuwe plangebied de bestemming 'Wonen' en 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 2'. Op het perceel zijn vrijstaande woningen toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 8 meter. Het voorliggende initiatief om zes woningen (vier aaneengebouwde woningen en twee twee-aaneengebouwde woningen) te bouwen past niet binnen de regels van het bestemmingsplan omdat er uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan. Voorts is er sprake van strijd met het bestemmingsplan omdat de voorgevel van de geplande woningen niet georiënteerd is op de Rekkenweg. Een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan is daarom nodig om het initiatief uit te kunnen voeren.

De navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen met de ligging van het nieuwe plangebied (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0003.png"

Afb. uitsnede verbeelding bestemmingsplan Woonwijken Didam met rood omlijnd het plangebied

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de planologische en juridische (beleids)kaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op bestaande en in hoofdstuk 4 op toekomstige situatie. Hoofdstuk 5 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan, alsmede de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 6 volgen de juridische planaspecten. Het zevende en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Planologisch en juridisch kader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante beleidskaders en wettelijke kaders voor dit bestemmingsplan. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid en regelgeving op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten van beleid en regelgeving, evenals de consequenties voor het voorliggende plan.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Sinds 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van kracht. In de SVIR, die de opvolger is van de Nota Ruimte (2006), schetst het Rijk de ruimtelijke ambities tot 2040 en de ruimtelijke belangen en opgaven tot 2028. De SVIR maakt duidelijk dat het Rijk zich beleidsmatig en financieel concentreert op de ontwikkeling en bescherming van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Daartoe behoort de verkeers- en energie- infrastructuur van nationale en internationale betekenis (bijvoorbeeld de haven van Rotterdam) en de 'groenblauwe' ruimtelijke hoofdstructuur, waaronder het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde natuurgebieden, waaronder de zogenaamde ´Natura 2000´-gebieden.

In de SVIR wordt verder onder andere aangegeven dat het economisch draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden onder druk staan. Om daarin verlichting te brengen wil het kabinet de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied verruimen. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming, een bedrijfsbestemming ten behoeve van kleinschalige bedrijvigheid of een recreatiebestemming. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijk ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de 'oude' ontwerp AMvB Ruimte die in 2009 al aan inspraak is onderworpen, en deels uit nieuwe onderwerpen.

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het betreft alleen die regels uit het eerdere ontwerp van de AMvB Ruimte (d.d. 2 juni 2009), die als nationaal belang in de nog vast te stellen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) worden herbevestigd: 2) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, 3) Kustfundament, 4) Grote Rivieren (exclusief Maas), 5) Waddenzee en waddengebied, 6) Defensie en 13) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. In de nabijheid van het plangebied spelen de volgende nationale belangen een rol:

  • Rijksvaarwegen;
  • Grote Rivieren;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Bij de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Volgens dit Besluit wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor een stedelijke ontwikkeling.

Aanpassing Ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking. De belangrijkste wijzigingen betreffen:

  • een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en,
  • het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door: 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
  • het doorschuiven van de toepassing van de Ladder naar het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Dat wil zeggen dat in aanvulling op de algemene vereisten van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro, onderbouwd moet worden waarom niet in het bestaand stedelijk gebied in de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen.

Uit de jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van elf woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling voor de bouw van zes woningen ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dus niet getoetst behoeft te worden aan de ladder. De behoefte aan deze nieuwe woningen dient echter wel aangetoond te worden.

2.1.3 Toetsing rijksbeleid

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Ook de provincie kent, evenals het rijk, een ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • 1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • 2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 2.1.2 wordt nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Eén en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

Wonen

Met betrekking tot Wonen wordt in artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties vermeld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma opeenvolgend de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

De afspraken over de groei van de woningvoorraad worden vastgelegd in de 'kwantitatieve opgave t/m 2024'. Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. Zolang er in een regio geen afspraken over de 'kwantitatieve opgave t/m 2024' zijn, blijft het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP3) van kracht.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, opeenvolgend de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De gemeente Montferland behoort tot de subregio De Liemers.

2.2.3 Toetsing provinciaal beleid

Het initiatief wordt gerealiseerd binnen de bestaande kern van Didam. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de subregio De Liemers. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf Regionaal beleid.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Liemerse Woonagenda

De Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de Liemerse Woonagenda voor de periode 2017-2027 ondertekend. Via deze regionale agenda hebben ze afspraken gemaakt over wat voor soort woningen, de aantallen woningen die er de komende 10 jaar in de regio gebouwd worden en waar deze nieuwbouw zou moeten plaatsvinden.

Inzet op kwaliteit

Via zeven basisafspraken geven de Liemerse gemeenten samen richting aan de ontwikkeling van de woningmarkt in de regio. Zo zal er speciale aandacht zijn voor transformatie van bestaande gebouwen en locaties tot woningen. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats binnen de bestaande woonkernen.

Kleinschalige plannen vormen daarbij het uitgangspunt. Ook wordt ruimte geboden voor maatwerk in de verschillende dorpskernen. De gemeenten willen dat oude woningbouwplannen, die niet van de grond komen, goede nieuwe woningbouwplannen niet in de weg zitten. Bovendien zal extra aandacht worden geschonken aan verduurzaming en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad.

Evenwicht van vraag en aanbod

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers. Op basis van nieuwe cijfers kunnen in de Liemers de komende 10 jaar ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden.

Deze regionale woonagenda vormt het nieuwe toetsingskader voor bouwinitiatieven. Bij het voorliggende initiatief is sprake van:

  • Een inbreidingslocatie;
  • Vraaggericht bouwen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Een kleinschalige invulling;
  • Het voorzien in een kwalitatieve invulling.
2.3.2 Toetsing regionaal beleid

Een inbreidingslocatie.

De bouw van de nieuwe woningen vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied op gronden die bestemd zijn voor wonen. Deze locatie wordt daarom aangemerkt als een inbreidingslocatie.

Vraaggericht bouwen.  

Met de bouw van de woningen wordt voorzien in een behoefte, omdat de geplande woningen zijn gelegen in de nabijheid van kernwinkelgebied en andere voorzieningen. Voor alle geplande woningen is al een optie verleend.

Duurzaam bouwen.  

De woningen worden met een EPC-waarde 0 gebouwd. Dit wordt behaald door het plaatsen van een energiezuinige ketel, de aanleg van een laagtemperatuur vloerverwarming en het plaatsen van zonnepanelen.

Kleinschalige invulling.  

Het aantal nieuwe woningen bedraagt zes. Het aantal woningen neemt toe met vijf omdat er ook één woning wordt gesloopt.

Het voorzien in een kwalitatieve invulling.  

De nieuwe woningen worden duurzaam gebouwd en zijn energieneutraal. De gebruikte grondstoffen kunnen ook in de toekomst worden hergebruikt. De woningen zijn flexibel (qua indeling en aan- en uitbouwmogelijkheden) en voor meerdere doelgroepen geschikt zijn. De woningen hebben een goede prijs-kwaliteitsverhouding waardoor de uitvoering van het plan haalbaar is. De kleinschaligheid van het initiatief past bij de maat en schaal van het dorp Didam en versterkt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

2.4 Gemeentelijk beleid

In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

2.4.1 Structuurvisie en beeldkwaliteitplan Didam

De nota Structuurvisie en Beeldkwaliteitplan Didam is op 25 juni 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft een antwoord op de vraag op welke wijze de potenties van Didam het best tot hun recht komen, en welke ruimtelijke ingrepen daarvoor nodig zijn, rekening houdend met de huidige beperkingen daarvan. De kernpunten in de structuurvisie die van belang zijn voor de voorgestane ontwikkeling zijn:

Behoud en versterken dorps karakter

De kwaliteiten van het dorpse karakter zijn:

  • de maat en schaal van de bestaande bebouwing: overwegend twee verdiepingen met kap;
  • een duidelijk herkenbaar dorpscentrum, met daar de concentratie van voorzieningen;
  • ruimte voor lucht en groen.

Versterken groen en openbare ruimte

Het gewaardeerde dorpse karakter van Didam wordt voor een deel bepaald door het aanwezige groen. Met name de verschillende parken spelen hierin een belangrijke rol. In de structuurvisie wordt ingezet op:

  • een kwalitatieve verbetering;
  • verbeterde toegankelijkheid van het groen;
  • verbeteren van de zichtbaarheid van het aanwezige groen;
  • verbeteren van de onderlinge relaties en verbindingen tussen de groene elementen.
  • De parken en het groen langs de verschillende wegen vormen de basis voor verdere ontwikkeling.

Gedifferentieerd woningaanbod

Bouwen voor de lokale behoefte (betaalbare woningen voor starters en senioren) is de centrale opgave die de gemeente Montferland stelt voor alle kernen binnen de gemeente, zo ook voor Didam. Voor Didam ligt een grote woningbouwopgave in Kerkwijk en Loilseveld.

Daar zullen vooral eengezinswoningen worden gerealiseerd. Appartementen kunnen juist in het centrum of nabij de secundaire voorzieningencentra een plaats krijgen. Hierbij dient wel weer het dorpse karakter in ogenschouw te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0004.png"

Afbeelding Structuurvisie

Deelprojecten

De deelprojecten omvatten de gebieden binnen Didam waar de grootste functionele en ruimtelijke opgaven liggen. Deze projecten zijn of zullen worden uitgewerkt in separate plannen. De zes deelgebieden sluiten aan of hebben een overlap met de hoofdstructuur en versterken deze.

  • De zes gebieden zijn:
  • De buitencontour van Didam;
  • Ontsluitingswegen;
  • Bredeschool Noord en omgeving;
  • Meulenvelden / Lockhorstpark en omgeving;
  • Didam centrum, Raadhuisstraat / Lieve Vrouwenplein/ Wilhelminastraat;
  • Spoorstraat / Willibrordusweg / stationsgebied en omgeving.
2.4.2 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Didam

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. Een van de speerpunten uit het werkboek, evenals uit het Groenstructuurplan, is dat de eigenheid van iedere wijk moet worden versterkt. In de loop van de afgelopen 75 jaar is Didam flink uitgebreid met een reeks nieuwbouwwijken.

De opbouw en de eigen karakteristiek dienen leidend te blijven voor de toekomst van de groenstructuur van die wijken, maar moeten wel afgestemd worden op huidige inzichten en functionaliteit.

Het plangebied ligt in het deelgebied De Kom van het Groenstructuurplan. De Kom bestaat uit drie delen. In het noorden liggen verschillende weitjes die nog een historische sfeer uitademen. Het tweede deel van de Kom stamt uit het eind van de vijftiger jaren en bestaat uit een aantal noord-zuid straten waaronder de locatie Rekkenweg 2. De Kardinaal de Jonglaan is de groene oase in deze wijk. Daar dient het grote gazon met de grote bomen gehandhaafd te blijven. Deze bomen zijn vaak bijzondere soorten. Ook in de toekomst kunnen hier als accenten dergelijke bijzondere cultivars geplant worden. Men dient wel op te passen dat de heldere groenstructuur niet verrommeld door het aanbrengen van kleine hees- terplantsoenen en te veel extra boompjes. De overige straten zijn te krap voor openbaar groen. De voortuinen maken hier de straten groen. Overhoeken inplanten met sneeuwbes. Het derde deel van de Kom, de vogelbuurt, is het jongste deel. Hierin is ook veelal weinig ruimte voor openbaar groen. Kleinere plantsoentjes meer eenduidige beplanting geven: blokhagen van Acer campestre met hier en daar een accent. Waar bomen in het straatbeeld kunnen, deze handhaven.

In de meeste straten van Didam bepalen evenwel de particuliere voortuinen de groenstructuur. Wellicht dat door de bewoners gezamenlijk afspraken gemaakt kunnen worden over bijvoorbeeld het soort hagen die men gebruikt. Dan gaan de tuinen/erven elkaar in schoonheid ondersteunen en wordt de onderlinge samenhang van de woonpercelen in de straat als geheel mooier en prettiger om in te wonen.

2.4.3 Welstandsbeleid

Bij raadsbesluit van donderdag 26 november 2015 is de 3e wijziging welstandsnota gemeente Montferland vastgesteld. In dit besluit is het gehele grondgebied van de gemeente Montferland aangewezen als welstandsvrij gebied met uitzondering van de historische kern van 's-Heerenberg.

De 3e wijziging welstandsnota gemeente Montferland is officieel in werking sinds 1 januari 2016. De locatie ligt niet in de historische kern van 's-Heerenberg en is dus welstandsvrij.

2.4.4 Toetsing gemeentelijk beleid

In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage moeten leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland. Voor de wijken in Didam geldt dat de eigenheid versterkt moet worden en dat de bestaande karakteristieken behouden moeten blijven. In dit geval wordt er bij de realisatie van de woningen voor gezorgd dat er wordt aangesloten bij de omliggende bebouwing en (groen)structuur. De meest bepalende bomen in het plangebied blijven behouden.

De bovenstaande randvoorwaarden voor het ontwerp van de nieuwbouw, de situering van de nieuwbouw ten opzichte van de bestaande gebouwen in de omgeving en de inrichting van de openbare ruimte hebben als leidraad gediend bij de herontwikkeling van het perceel Rekkenweg 2 Didam.

Met de bouw van de woningen wordt voorzien in een behoefte: alle woningen zijn verkocht. Het is een kleinschalige, duurzame en kwalitatieve invulling dichtbij het centrum van Didam en levert hierdoor een meerwaarde op voor het lokale woningaanbod.

Het plan past hiermee binnen het beleid van de gemeente Montferland.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

Het plangebied gelegen op de hoek van de Rekkenweg en de Ludgerusstraat, aan de zijde van de Ludgerusstraat grenst het perceel niet direct aan de openbare weg, daar vormt een royale groenstrook met enkele bomen de overgang tussen perceel en de straat, de bestaande haag op de overgang van perceel naar groenstrook blijft gehandhaafd. Aan de zijde van de Rekkenweg grenst het perceel wel direct aan de openbare weg.

De huidige ontsluiting van het perceel is aan de zijde van de Rekkenweg, met nog een secundaire inrit aan de zijde van de Ludgerusstraat. Het perceel heeft een oppervlak van circa 2.030 m2 en de bestaande bebouwing bestaat uit een groot woonhuis (voormalige boerderij) enkele bijgebouwen en een zwembad. Het perceel is van alle zijden omgeven door hagen en op het perceel staan enkele grotere bomen, voor de rest is het perceel als tuin bij de woning in gebruik.

De belendende bebouwing bestaat uit grondgebonden woningen, voornamelijk rijwoningen, twee-onder-één-kappers en een enkele vrijstaande woning op middelgrote kavels.

Op navolgende afbeelding zijn de woning, de schuur en het zwembad met een arcering aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0005.png"

Afb. bestaande situatie

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Stedenbouwkundige opzet

In de bestaande situatie is het plangebied, mede door zijn afmeting, afwijkende bebouwing en groen heel duidelijk als een zelfstandig gebied herkenbaar. Het erf van de bestaande woning en bijgebouwen heeft zijn oprit aan de zijde van de Rekkenweg en een secundaire inrit aan de zijde van de Ludgerusstraat. Deze opzet wordt in het nieuwe plan gehandhaafd, de in- uitrit naar het nieuwe woonerf wordt ook weer aan de zijde van de Rekkenweg gesitueerd, aan de zijde van de Ludgerusstraat komt ter plaatse van de huidige secundaire inrit een fiets-voetgangers verbinding met het erf waaraan de geplande woningen liggen.

Aan de zijde van de Rekkenweg zullen de twee aangrenzende tuinen voorzien worden van een haag, in combinatie met de bestaande haag aan de zijde van de Ludgerusstraat vormen deze hagen de groene rand van het plangebied. In combinatie met de keuze voor een meer eigentijdse architectuur zal het voormalige kavel met zijn geheel eigen uitstraling in het nieuwe plan wederom als een eigen plek in de buurt herkenbaar blijven.

Alle bebouwing zal voor de uitvoering van het initiatief wordt gesloopt en de bosschages zullen worden verwijderd. De bestaande boom linksonder aangeduid op de navolgende afbeelding blijft gehandhaafd evenals de bomen in de groenstrook.

Het ontwerp voorziet in de bouw van twee clusters van twee patiowoningen en vier geschakelde patiowoningen. De noordelijk gelegen woningen worden in één cluster uitgevoerd in één bouwlaag. De woningen in het zuidelijk deel van het perceel hebben deels één bouwlaag en worden deels in twee bouwlagen uitgevoerd. De bestaande in- en uitrit die aantakt op de Ludgerusstraat blijft gehandhaafd en zal in de toekomst uitsluitend gebruikt gaan worden voor fietsers en voetgangers.

Qua volume zijn de vier patiowoningen niet grotere dan de belendende woningen en door de opbouw zijn de woningen qua hoogte gelijk aan de bestaande woningen, de twee geschakelde woningen hebben een iets ruimer kavel, maar geen opbouw waardoor ze duidelijk minder hoog zijn dan de bestaande bebouwing, door hun geringere hoogte vormen deze twee woningen een goede overgang naar de groenzone aan de Ludgerusstraat.

De woningen zullen worden uitgevoerd in baksteen, kleuren af te stemmen op het kleurgebruik van de belendende bebouwing. Qua architectuur is er voor gekozen om een meer eigentijdse stijl neer te zetten waardoor het plangebied ook echt als een eenheid herkenbaar zal zijn.

4.2 Duurzaamheid

De noord-zuidgerichte verkaveling maakt de woningen uitermate geschikt voor het plaatsen van zonnecollectoren/zonnepanelen. Bij de bouw van de woningen wordt gebruikt gemaakt van duurzame materialen.

Hemelwater wordt binnen het plangebied afgevoerd en geïnfiltreerd in IT-kratten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0006.png"

Afb. nieuwe situatie

Navolgend zijn enkele impressietekeningen opgenomen van de geplande nieuwbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0007.png"

Afb. vogelvluchtperspectief nieuwbouw vanuit noordelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0008.png"

Afb. vogelvluchtperspectief nieuwbouw vanuit westelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0009.png"

Afb. nieuwbouw in één en twee bouwlagen

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0010.png"

Afb. nieuwbouw in één bouwlaag

4.3 Inrichtingsplan

Het perceel wordt ontsloten aan de Rekkenweg. De aan te leggen toegangsweg verdeelt het perceel in een noordelijk en zuidelijk deel. In het noordelijk deel wordt een cluster van twee woningen gebouwd en in het zuiden een cluster van vier aaneengesloten woningen, elk met een eigen sfeer.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. De boom in het zuidwestelijk deel van het plangebied blijft behouden. Aan de noordzijde wordt het woongebied begrensd door een openbare groenstrook met enkele bomen.

De terreinafscheidingen van de kavels worden voorzien van beukenhagen. De bestrating van het binnenterrein wordt voorzien van straatverlichting. Het binnenterrein komt in eigendom van de gemeente, die ook voor het onderhoud gaat zorgen.

Het inrichtingsplan is weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0011.png"

Afb. inrichtingsplan Rekkenweg 2

Het inrichtingsplan is als Inrichtingsplan bij de toelichting opgenomen.

4.4 Verkeer en parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. In de nieuwe situatie wordt het perceel ontsloten op de Rekkenweg. De nieuwe woningen zullen worden ontsloten middels een nieuw aan te leggen in- en uitrit voor het overige verkeer. De bestaande in- en uitrit aan de Ludgerusstraat zal uitsluitend nog worden gebruik voor fietsers en voetgangers.

Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor bezoekers, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de (geldende) CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' bij de ter inzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan. Voor de nieuwe woningen worden binnen en aansluitend op het plangebied elf parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte. Twee parkeerplaatsen zijn in de openbare ruimte van de Rekkenweg gelegen. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de gemeente Montferland.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

Algemeen

Voor de vaststelling van een bestemmingsplan dient in verband met de uitvoering van het project een reëel beeld aanwezig te zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit voor de gronden waarop de uitbreiding wordt gerealiseerd. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde uitbreiding.

Toetsing

Op 18 januari 2018 heeft op de locatie een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Het bijbehorende rapport is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. De resultaten kunnen als volgt worden samengevat.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot uiterst siltig, uiterst fijn tot matig grof zand. De bodem is verder plaatselijk zwak tot sterk humeus, zwak gleyhoudend en/of zwak grindig. Ter plaatse van één boring zijn bovendien brokken kalksteen in de bodem waargenomen. Ter plaatse van twee andere boringen zijn in de bovengrond zwakke bijmengingen met puin waargenomen.

De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met lood en PAK. De zintuiglijk schone bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De dakbedekking van de opstal bestaat zeer waarschijnlijk uit asbestvrije golfplaten. Of deze en voormalige opstallen binnen de locatiegrenzen in het verleden voorzien zijn geweest van asbesthoudende materialen is echter niet bekend. Ondanks het feit dat zéér plaatselijk lichte bijmengingen met puin zijn waargenomen, wordt een verontreiniging met asbest in de bodem op de onderzoekslocatie niet aannemelijk geacht. Een aanvullend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de herontwikkeling van de onderzoekslocatie.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.2 Geluid

Algemeen

Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. Volgens het gestelde in artikel 74, lid 1 sub. A2 van de Wet Geluidhinder dient de invloed van alle wegen in een buitenstedelijk gebied met een of twee rijstroken gelegen binnen 250 meter van de woningen in het plangebied op de betreffende gevels te worden onderzocht. Dit op basis van het Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai” uit 2006 (RMV '06). De voorkeursgrenswaarde voor een geluidsbelasting op een gevel van woningen is 48 dB. Wordt aan die voorkeurswaarde voldaan, dan is er in de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ligt de geluidsbelasting hoger dan kan er een hogere waarde worden vastgesteld. Voor woningen in een buitenstedelijk gebied (buiten de bebouwde kom) is dit ten hoogste 53 dB (Wgh art. 83). In het kader van functieverandering moet worden voldaan aan de richtwaarde van 48 dB voor conform het gemeentelijk geluidsbeleid.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Het plangebied is een binnenstedelijke situatie. Het plangebied is gelegen aan de Rekkenweg 2 Didam. De geplande woningen zijn niet gelegen binnen de geluidszones van de spoorweg (spoorlijn Arnhem- Doetinchem) en wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de nabijgelegen 30 km/uur weg (Ludgerusstraat, Kerkeveldstraat. Zuivelstraat en Rekkenweg) wel in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op woningen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader. Uit de eindresultaten van de berekeningen opgenomen in de volgende tabel blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0012.png"

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben geleid tot een aanpassing van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteitseisen. Daarnaast zijn het Besluit en de Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdragen” op 15 november 2007 in werking is getreden.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. In Nederland zijn meer dan 5.000 ruimtelijke projecten. Slechts zo'n 150 daarvan verslechteren de luchtkwaliteit 'in betekenende mate'.

Kleine projecten zijn projecten die de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor de realisering van het project, óók niet in overschrijdingsgebieden (gebieden met te veel luchtvervuiling). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. De 3%-norm betekent concreet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg, 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie).

Toetsing

Het initiatief betreft de sloop van alle bebouwing en het realiseren van nieuwbouw (zes woningen). Geconcludeerd wordt dat wat betreft de luchtkwaliteit er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het bouwproject. Het bouwproject wordt aangemerkt als een 'klein' project, dat geen wezenlijke invloed heeft op de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.1.4 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

In verband met het voorgaande is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd (zie navolgende afbeelding) en daaruit volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle functies (inrichtingen, buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen) aanwezig zijn die een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. De Risicokaart van de provincie Gelderland vermeldt de ligging van een bedrijf in kunststoftechniek ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 250 m. Het betreft geen risicovol bedrijf en het bedrijf valt in de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0013.png"

Afb. uitsnede Risicokaart met globale ligging plangebied en bedrijf

Er zijn in directe omgeving van het plangebied geen andere veiligheidsrisico's aanwezig.

Conclusie

Het extern veiligheidsaspect vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.

5.1.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Woonfuncties zijn hindergevoelige bestemmingen. Daarom moet gekeken worden of in de omgeving geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de nieuwe woonfunctie. Eveneens moet duidelijk zijn of bestaande bedrijven in de omgeving de woonfuncties kunnen belemmeren.

De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse gemeenten bevat een overzicht van minimale afstanden (richtafstanden) die tussen bepaalde bedrijfstypen en Hindergevoelige functies, waaronder 'wonen', bewaard moeten worden om de bovenbeschreven belemmeringen te voorkomen.

Toetsing

In de directe omgeving zijn geen milieubelastende functies aanwezig die een belemmering vormen de nieuwe woonfunctie. Ook levert deze nieuwe woonfunctie geen beperkingen of belemmeringen op voor andere functies in de omgeving. Het perceel had overigens al een woonbestemming.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmeringen op voor het voorliggende initiatief en voor de in de omgeving aanwezige functies.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Voor de uitvoering van ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met het aspect water. Om dit te kunnen waarborgen is een watertoets verplicht geworden voor diverse ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan. Dit betekent dat een ruimtelijke onderbouwing een waterparagraaf dient te bevatten waarin de waterhuishoudkundige situatie wordt beschreven en de effecten van de ruimtelijke veranderingen op de waterhuishouding worden verwoord.

5.2.2 Waterbeleid

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het 'Waterbeheersplan 2016-2021' van het Waterschap Rijn en IJssel, het 'Nationaal Waterplan', WB21, het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' en de 'Europese Kaderrichtlijn Water'. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads-)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

De achterliggende gedachte hierbij is dat afwenteling zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat de problemen zoveel mogelijk aan de bron moeten worden aangepakt.

De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro.

5.2.3 Beschrijving van het watersysteem in het plangebied

Bodem

Volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland (ahn.nl), bevindt het maaiveld zich op een hoogte van circa 13,0 m +NAP. De bodem blijkt voornamelijk te bestaan uit matig tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot sterk humeus, vanaf circa 2,5 m -mv wordt zwak grindig, zwak siltig, matig grof zand aangetroffen. Het grondwater stond in de peilbuis op 2,35 m -mv.

De onderzoekslocatie ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied.

Ten behoeve van de afvoer van het huishoudelijke afvalwater van de huidige woning, wordt gebruik gemaakt van de bestaande aansluiting op het bestaande rioolstelsel. In de nieuwe situatie wijzigt de afvoer van het huishoudelijke afvalwater niet. De nieuwe woningen zullen voor de afvoer van het huishoudelijke afvalwater ook aangesloten worden op het bestaande gescheiden rioolstelsel.

Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd in de bodem.

5.2.4 De watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's

Op basis van het schema uit de 'Standaard Waterparagraaf voor bestemmingsplannen' van het Waterschap Rijn en IJssel is een overzicht gemaakt van de verschillende waterhuishoudkundige aandachtspunten die een rol spelen bij dit initiatief.


Thema  
Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)?
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee


Nee  


2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee

Nee

Nee  

2

1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Ja

Ja


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  


Nee

Nee  


1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?  
Nee  

1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  


Nee  



2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Huishoudelijk afvalwater

De nieuwbouw zal voor de afvoer van afvalwater aangesloten worden op het bestaande rioolstelsel. Het betreft hier een gescheiden rioolstelsel. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer ( DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.

Hemelwater

Hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt door te infiltreren. Omdat er een drukrioolsysteem aanwezig is, mag ook onder geen beding hemelwater op de bestaande riolering worden geloosd. Op basis van het toekomstig verhard oppervlak en de uitgangspunten van de gemeente Montferland bedraagt de waterbergingsopgave voor de planlocatie in totaal circa 51 m3 (1.400 m2 x 0,036 m).

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten, maar separaat binnen de planlocatie worden verwerkt. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. De wateropgave ten aanzien van het plan bedraagt 51 m3. Binnen de planlocatie (2.100 m2) is voldoende ruimte aanwezig om de waterbergingsopgave te verwerken. Het regenwater van de platte daken zal worden geïnfiltreerd middels infiltratiekratten op eigen terrein met een bergingseis van 36 mm. De afwatering van de bestrating wordt uitgevoerd middels straatkolken welke lozen op een infiltratieriool.

De Watertoets is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In een toelichting van een bestemmingsplan moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden weergegeven hoe er wordt omgegaan met het aspect archeologie (op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro). De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

5.3.2 Toetsing

Archeologie

In januari 2018 heeft op de locatie een verkennend archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Het bijbehorende rapport is als Bijlage 5 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De inhoud van het rapport en de conclusies kunnen als volgt worden samengevat.

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting (AWV 5). Zie navolgende afbeelding. Hier is een inventariserend veldonderzoek vereist bij bodemingrepen die dieper reiken dan dertig centimeter en die meer dan honderd vierkante meter beslaan. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0014.png"

Afb. uitsnede archeologische verwachtingswaardekaart

Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen. Het is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied en het inventariseren van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen.

Op basis van het bureauonderzoek gold een hoge archeologische verwachting voor alle periodes vanaf het Laat-Paleolithicum. De resultaten van het veldonderzoek bevestigen de hoge verwachting voor de periodes Bronstijd - IJzertijd en Middeleeuwen.

De bodemopbouw komt grotendeels overeen met de verwachting op basis van het bureauonderzoek. De aangetroffen indicatoren bevestigen bovendien de hoge verwachting voor de periode 1100 - 500 v. Chr. en 700 - 1200 n. Chr. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek blijft de hoge verwachting voor de periodes Bronstijd - IJzertijd en de Middeleeuwen gehandhaafd. Voor de overige periodes kan de verwachting worden bijgesteld tot een lage verwachting.

Binnen het plangebied worden vindplaatsen uit de periode Bronstijd - IJzertijd en de Middeleeuwen verwacht. Op basis van de aangetroffen bodemopbouw worden geen grootschalige verstoringen van deze vindplaats verwacht. Nadere gegevens omtrent de omvang, aard en fysieke kwaliteit zijn vooralsnog niet bekend.

In het onderzoek wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Het archeologisch onderzoek is inmiddels goedgekeurd door de gemeente en de gemeente heeft het advies uit het onderzoek overgenomen. Het archeologisch vervolgonderzoek is nog niet opgestart.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld.

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

5.3.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor voorliggend initiatief.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

5.4.2 Toetsing

De initiatiefnemer heeft het voornemen de bestaande boerderij te slopen en zes nieuwe woningen te bouwen op dezelfde locatie.

In januari 2018 is een quickscan Flora en fauna verricht. In het kader hiervan is het onderzoeksgebied op 10 januari 2018 tijdens de daglichtperiode (middag) bezocht. Het terrein is te voet onderzocht op de aanwezigheid en potentiële aanwezigheid van beschermde flora- en faunawaarden. Het gebied is visueel en auditief onderzocht. Het bijbehorende rapport is als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, de Rijnstrangen, bevindt zich op circa 3,5 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 1,7 kilometer ten oosten en 3 kilometer ten noorden van de onderzoekslocatie.

Soortenbescherming

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er een beschermde soorten zijn aangetroffen. De locatie is potentieel geschikt als nestlocatie voor huismus, gierzwaluw en ransuil en potentieel geschikt als verblijfplaats voor de vleermuis. Voorts geldt de zorgplicht voor egel, rosse woelmuis en mol, alsmede voor de groene kikker, bastaard kikker, bruine kikker en gewone pad.

De navolgende tabel geeft een samenvatting van de soortgroepen, wat er is aangetroffen, wettelijke verbodsbepalingen en aandachtspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonrekkenwe-va01_0015.png"

Om vast te stellen of en voor welke soorten ontheffing op verbodsbepalingen uit de Wet natuurberscherming noodzakelijk zijn, is aanvullend veldonderzoek benodigd. Dit houdt in dat in de periode maart tot en met september op verschillende momenten soortgericht onderzoek noodzakelijk is.

Het aanvullend onderzoek ecologie is opgestart en de komende maanden zullen de (veld)werkzaamheden worden uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek zal eind oktober / begin november 2018 worden opgeleverd.

In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 8.3) die bepaald dat voordat de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt mag worden, nader onderzoek naar de soorten heeft plaatsgevonden, om te bepalen of de soorten al dan niet voorkomen. Als de soorten niet voorkomen, kan er gesloopt worden. Indien ze wel voorkomen dan mogen de gebouwen pas gesloopt worden, nadat ontheffing van de Wet natuurbescherming is verleend.

5.4.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.5 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is de regel dat bij een m.e.r.-beoordelingsprocedure de toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst alleen niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu- effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.- (beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld waarmee dat kan worden bepaald. Voor de daarbij horende toets van de activiteit wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd.

De woonbestemming van het perceel blijft gehandhaafd, maar het aantal woningen neemt toe van één naar zes. In de directe omgeving van plangebied liggen geen beschermde Natura 2000-gebieden. Door de uitvoering van het plan zal het aantal mensen in en rond het plangebied in geringe mate toenemen. Uit de resultaten van verschillende onderzoeken, zoals vermeld in dit hoofdstuk, blijkt dat er geen onevenredige negatieve effecten in de omgeving is te verwachten.

Op basis hiervan wordt geconcludeerd worden dat het milieubelang van ten behoeve van het bestemmingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten van deze ontwikkeling op het milieu zijn te verwachten.

5.6 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het onderhavige bouwplan is een particulier initiatief. De initiatiefnemer neemt dan ook alle bijbehorende uitvoeringskosten voor zijn rekening. Er wordt geen exploitatieplan vastgesteld door de raad. De gemeente sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer waarin het kostenverhaal voor de gemeente voldoende zeker wordt gesteld. Het opstellen van een exploitatieplan, overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening, is daarom niet nodig.

Met de bouw van de geplande woningen in de middeldure prijsklasse wordt voorzien in een behoefte. De gegadigden willen graag nabij het centrum wonen, vanwege het voorzieningenniveau. Deze potentiële kopers betreffen zogenaamde doorstromers die op een andere locatie een (koop)woning achterlaten. Deze nieuwe ontwikkeling in Didam zorgt voor doorstroming in de woningmarkt.

In relatie tot deze behoefte beschikt de ontwikkelaar over een lijst met geïnteresseerden voor deze woningen. De woningen zijn in een halve dag verkocht onder voorbehoud van het verkrijgen van de omgevingsvergunning om af te wijken en te bouwen. De gekozen locatie is op loopafstand van het centrum en alle voorzieningen wat voor de doelgroep een belangrijk punt is.

De woningen op de twee kavels aan de zijde van de Ludgerusstraat liggen in de prijsklasse van circa € 329.000,-. De vier woningen op de andere kavels liggen in de prijsklasse van circa € 250.000,-. Deze bedragen zijn exclusief BTW en de kosten van de grondprijs.

Hoofdstuk 6 Juridische planaspecten

6.1 Algemeen

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

6.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
6.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' 'Wonen' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

Tuin

Tussen beoogde woningen en de Rekkenweg zijn de gronden grotendeels bestemd als 'Tuin'. Ook een deel van de gronden tussen de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg en de woningen aan de zuidzijde van het plangebied hebben deze bestemming. Op deze gronden is, naast het gebruik als tuinen, ook het gebruik ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden voor gebouwen beperkt tot ingangspartijen en erkers. Daarnaast mogen bouwwerken worden opgericht in de vorm van pergola's en erf- en perceelsafscheidingen. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen en -partijen en voorzieningen voor de waterhuishouding.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, zoals lichtmasten, verkeerstekens, straatmeubilair, speelobjecten. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Wonen

De woningen en de omliggende gronden zijn bestemd als 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, beroepen aan huis en tuinen en erven. Op deze gronden is tevens het gebruik ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals ontsluitingswegen toegestaan.

Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.

Binnen de bestemming mogen woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woningen mogen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde vorm worden gebouwd. Voor de woningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 8 m. De goot- en bouwhoogte is gelijkgesteld omdat de woningen met platte daken worden uitgevoerd. De goothoogte is bij dergelijke daken gelijk aan de bouwhoogte.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels. In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Waarde - Archeologie

De gronden in het plangebied zijn tevens bestemd als 'Waarde - Archeologie'. De gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

6.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 7 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 juli 2018 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan is binnen de daarvoor gestelde termijn één zienswijze naar voren gebracht.

De zienswijze is beantwoord door de gemeente en het verslag hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 7). De zienswijze heeft niet geresulteerd in aanpassingen aan het plan.