direct naar inhoud van Regels
Plan: Didam, Kerkstraat e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Didam, Kerkstraat e.o. met identificatienummer NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-va01 van de gemeente Montferland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-va01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- of uitbouw

Een voor bewoning bestemd, ondergeschikt gebouw dat aan een woning is aangebouwd en van daaruit rechtstreeks toegankelijk is.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 ander bouwwerk

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.7 archeologisch deskundige

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.8 archeologisch monument

Terrein dat op basis van de Erfgoedwet dan wel gemeentelijke verordening is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.9 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.10 archeologische verwachting

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.11 archeologische waarde

Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.12 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 bebouwingspercentage

Getal dat aangeeft hoeveel procent van een totale oppervlakte zoals bouwvlak of bestemmingsvlak of bouwperceel of dergelijke mag bebouwd worden met bebouwing.

1.14 bed and breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie in een woning of bedrijfswoning, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.15 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

1.16 bedrijf aan huis

Een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door een bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Een bedrijf aan huis is ondergeschikt aan de woning/woonfunctie. Hieronder wordt mede verstaan een bed & breakfast en een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een horecabedrijf, een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het bedrijf kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of prostitutie in welke vorm dan ook.

1.17 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 beroep aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, financieel, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, persoonlijk, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen daarvan, met behoud van de woonfunctie in overwegende mate en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is. In ieder geval wordt hieronder niet verstaan: het voeren van een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het beroep kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of een beroep in de prostitutie, in welke vorm dan ook.

1.19 bestaand
  • a. ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering is is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik; het gebruik van grond en bebouwing zoals op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat;
  • c. ten aanzien van maten en percentages: de maten en percentages die op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een vergunning.
1.20 bestemming

De doeleinden waarvoor bepaalde gronden kunnen worden gebruikt zoals omschreven in de bestemmingsomschrijvingen.

1.21 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met dak.

1.24 bijgebouw

Een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw (zoals een schuur of garage), dat niet voor bewoning is bestemd, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.25 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

Een voor mensen toegankelijke en beloopbaar, al dan niet doorlopend, gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of (horizontale) balklagen is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben.

1.28 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.32 CROW richtlijnen

Richtlijnen opgesteld door het Nationale Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer en openbare ruimte.

1.33 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens verstaan verkoop via internet, waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten in de vorm van een showroom en/of een afhaalpunt voor consumenten.

1.34 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.35 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, niet zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.36 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of een toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.37 huis

Een woning zoals bedoeld in artikel 1.52.

1.38 huishouden

Eén of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.39 kantoor

Een ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve aard.

1.40 normaal onderhoud, gebruik en beheer

Het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig en noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bebouwing die tot de betreffende bestemming behoren.

1.41 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.

1.42 overkapping

Een dak op palen (of daarmee vergelijkbare constructiedelen) zoals een carport dat minimaal aan twee zijden niet van wanden is voorzien, dan wel ten minste aan 1 zijde geheel én ten minste aan 1 zijde overwegend open is indien aangebouwd of onderdeel van het dak of dakvlak van een woning of een bijgebouw. Voor zover sprake van een vrijstaande overkapping, is het betreffende bouwwerk uitgevoerd met maximaal 2 wanden of een gedeelte daarvan. Een overkapping wordt niet aangemerkt als gebouw. Ook een niet door palen (of vergelijkbaar constructiedeel) ondersteunde doortrekking van het dak/dakvlak buiten de buitenwerkse gevelvlakken wordt als zodanig aangemerkt.

1.43 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, hierbij dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel;
  • c. indien in of op het water gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.44 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.45 seksbedrijf

Een inrichting waarin bedrijfsmatig, of in de vorm alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, dan wel in enige vorm erotisch-pornografische werkzaamheden worden uitgevoerd. Hieronder wordt begrepen:

  • a. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elke geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • b. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.
1.46 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 staat van Bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.48 verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.49 verdieping

Een bouwlaag van een gebouw gelegen boven de bouwlaag op de begane grond.

1.50 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

1.51 voorgevelrooilijn

Denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.52 woning

Een gebouw dat dient voor de huisvesting van (het huishouden) van één persoon.

1.53 wooneenheid

Een deel van een gebouw dat dient voor de huisvesting van (het huishouden van) één persoon.

1.54 woongebouw

Een hoofdgebouw met minimaal twee wooneenheden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, dakkapellen uitgezonderd.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Boven gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel, tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of harten van scheidingsmuren) en (denkbeeldige) dakvlakken, met inbegrip van erkers, dakkapellen en soortgelijke delen, en met inbegrip van voor bewoning bestemde ruimten boven de verdiepingsvloer buiten de buitenwerkse gevelvlakken.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel tot aan het hoogste punt van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen bij gebouwen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.8 de vloeroppervlakte

De som van de vloeroppervlakte van alle bouwlagen, buitenwerks gemeten en/of midden scheidingswanden inclusief ingesloten buitenruimte, trappen, liftkokers, installatieruimten en delen onder 1,50 m hoogte.

2.9 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, luchtbehandelingskasten, schoorstenen, liftschachten, installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en de aangegeven maximale bouwhoogten, niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2.10 afronden parkeernormen

Bij het bepalen van de parkeernorm wordt op één decimaal nauwkeurig gerekend waarna de uitkomst wordt afgerond op hele getallen en waarbij vanaf 0,5 en hoger naar boven wordt afgerond.

2.11 woningtype

Bij het bepalen van de woningentype gelden de volgende oppervlaktematen voor het gebruiksoppervlak (NEN2580):

  Grondgebonden   Appartement  
Goedkoop   < 110 m2   < 100 m2  
Midden   110 m2 - 155 m2   100 m2 - 125 m2  
Duur   > 155 m2   > 125 m2  
2.12 parkeerplaatsen

De ruimte voor het parkeren van auto's is afgestemd op gangbare personenauto's waaraan wordt voldaan indien de afmetingen van:

  • a. bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 meter in geval van haaks parkeren en 2 x 6 meter bij langs parkeren bedragen;
  • b. een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 x 6 meter bedragen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, uitsluitend in en onder de eerste bouwlaag;
  • b. wonen in wooneenheden, uitsluitend boven de eerste bouwlaag, en
  • c. bij een en ander behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, en;
  • b. bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals genoemd in 3.2.2.
3.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 3.2.1 gelden de volgende eisen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag 100% van het bouwvlak bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. bouwhoogte  
licht- en andere masten en beeldende kunstwerken   10 m  
luifels   4 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein met daarop een gebouw   2 m  
overige erf- of perceelsafscheidingen   1 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   3 m  

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, dierenweiden, hondentoilet, watergangen en -partijen, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, kunstwerken, en andere, ondergeschikte verhardingen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' gebouwtjes mogen worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

Artikel 5 Kantoor

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. bij een en ander behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, en;
  • b. bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals reclametekens, licht-, vlaggen- en andere masten, en beeldende kunstwerken.
5.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in 5.2.1 gelden de volgende eisen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag 100% bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. bouwhoogte  
licht- en andere masten en beeldende kunstwerken   10 m  
luifels   4 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein met daarop een gebouw   2 m  
overige erf- of perceelsafscheidingen   1 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   3 m  

Artikel 6 Tuin

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en in- en uitritten.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erkers en ingangspartijen aan een woning;
  • b. bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals genoemd in 6.2.2.
6.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 6.2.1, gelden de volgende bepalingen:

  • a. van ingangspartijen aan een woning mag:
    • 1. de diepte ten opzichte van de betreffende gevel mag ten hoogste 1 m bedragen;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 1/3 van de breedte van de betreffende gevel van de woning, en;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 0,25 m meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning doch niet meer dan 4 m;
  • b. van erkers aan een woning mag:
    • 1. de diepte ten opzichte van de betreffende gevel van de woning ten hoogste 2,5 m bedragen, doch ten opzichte van de voorgevel, indien het voorerf minder dan 6 m diep is, ten hoogste 1,5 m;
    • 2. de breedte niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van de woning;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedragen dan:
      • 0,25 m meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de betreffende woning doch niet meer dan 4 m;
      • indien de woning bestaat uit één bouwlaag, de goothoogte van de woning;
    • 4. onverminderd de overige bepalingen in dit onderdeel b, mag de afstand van een erker tot de openbare weg of het openbaar groen niet minder dan 1 m bedragen;
    • 5. onverminderd de overige bepalingen in dit onderdeel b, mag de afstand tot het zijerf niet minder dan 0,25 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
    bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. bouwhoogte  
    pergola's   3 m  
    erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat   2 m  
    overige erf- of perceelafscheidingen   1 m  
    overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   3 m  
  • d. voor zover de gronden als bedoeld in sublid 6.1, bij een woning behoren zoals bedoeld in Artikel 8, mag het bouwperceel voor ten hoogste 50% worden bebouwd.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen;
  • b. bermen, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. bij een en ander behorende andere voorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. ondergeschikte gebouwen, zoals abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes en;
  • b. bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, verkeerstekens, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, speelobjecten.
7.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 7.2.1 gelden de volgende bepalingen:

  • a. van gebouwen mag de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedragen;
  • b. van gebouwen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van licht- en andere masten, verkeerstekens en regelinstallaties mag niet meer dan 10 m bedragen met uitzondering van een schietmast welke maximaal 15 m hoog mag zijn; en
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning en woongebouw;
  • b. beroep aan huis;
  • c. tuinen en erven;
  • d. parkeer-, ontsluitings-, groen-, water- en speelvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 8.1, mogen uitsluitend worden gebouwd, woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals genoemd in 8.2.2.

8.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 8.2.1 gelden de volgende bepalingen:

woningen

  • a. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevels in of ten hoogste 3 m achter de bouwgrens, die is gekeerd naar de weg, waaraan het betreffende gebouw is gelegen;
  • b. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer woningen zijn toegestaan dan in dat vlak aangegeven;
  • c. binnen bouwvlakken mogen vrijstaande, twee-aan-een gebouwde, aaneengebouwde en gestapelde woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde, niet-gestapelde woningen mogen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend halfvrijstaande of vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde wooneenheden mogen worden gebouwd;
  • d. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens, zonder aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw, bedraagt bij:
    • 1. vrijstaande woningen aan twee zijden minimaal 2,5 m;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde minimaal 2,5 m;
    • 3. aaneengebouwde woningen aan de niet-aaneengebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 2,5 m;
  • e. de diepte van woningen, zonder aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan de bij de bouwwijze aangegeven diepte:
    bouwwijze   max. diepte  
    aaneengebouwd   12 m  
    twee-aan-een   12 m  
    vrijstaand   15 m  
  • f. de goot- en bouwhoogte van woningen en woongebouwen mogen niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 10 m, of, in voorkomend geval, niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • g. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning/woongebouw wordt slechts verleend nadat is aangetoond dat in voldoende mate sprake is van een karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012, ten einde een goed woon- en leefklimaat te waarborgen;

aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

  • h. voor de diepte van aan- en uitbouwen geldt het volgende:
    • 1. de gezamenlijke diepte van een woning en een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de krachtens het bepaalde onder e toegestane diepte van de betreffende woning plus 3 m;
    • 2. de diepte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel van een woning en het verlengde daarvan mag niet meer dan 3 m bedragen,

onverminderd het bepaalde onder f;

  • i. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend op ten minste 1 m afstand achter de voorgevelrooilijn van de woning worden gebouwd;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag, onverminderd het bepaalde onder k, op bij eenzelfde woning behorende gronden als bedoeld in lid 8.1 en in 6.1, met een oppervlakte van:
    • 1. maximaal 400 m², niet meer dan 75 m² bedragen;
    • 2. meer dan 400 m², niet meer dan 100 m² bedragen;
  • k. in afwijking van het bepaalde onder i mogen bij gestapelde woningen geen vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd;
  • l. voor zover de gronden als bedoeld in lid 8.1 en in 6.1 behorend bij een woning mag het bouwperceel voor ten hoogste 50% worden bebouwd;
  • m. de goothoogte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m;

bouwwerken, geen gebouw zijnde

  • n. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken, geen gebouw zijnde   max. bouwhoogte  
pergola's   3 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen   1 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   4,5 m  

vloeroppervlakte beroep aan huis

  • o. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis mag, in voorkomend geval samen met de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in sublid 8.3.1, niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 50 m2.
8.3 Afwijken van de gebruiksregels
8.3.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  • a. het betreft bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
  • b. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis als bedoeld in sublid 8.2.2, onder k, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m2;
  • c. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
  • d. de bedrijfsactiviteiten geen prostitutie, horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • e. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    • 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
  • f. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 30 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, dient de aanvrager een rapport te overleggen (archeologisch / bouwhistorisch bureauonderzoek met eventueel een karterend veldonderzoek), waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslissen over een vergunning als bedoeld in 9.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder in sublid 9.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 30 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het bepaalde in de Erfgoed is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 30 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in sublid 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
9.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de onder 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4.4 Voorwaarden aan de vergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, dient de aanvrager een rapport te overleggen (archeologisch / bouwhistorisch bureauonderzoek met eventueel een karterend veldonderzoek), waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
10.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslissen over een vergunning als bedoeld in 10.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder in sublid 10.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het bepaalde in de Erfgoed is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in sublid 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
10.4.3 Beoordelingscriteria

Ten aanzien van de onder 10.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.4.4 Voorwaarden aan de vergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Parkeren
12.1.1 Parkeernormen

Bij het bouwen op grond van de in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen dient voorzien te worden in de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, overeenkomstig de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', dan wel de rechtsopvolger(s) hiervan. Daarbij wordt getoetst aan de gemiddelde parkeernormen, met toepassing van de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.

12.1.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

12.1.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 12.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • d. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
  • e. het gebruik van bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen door de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', Verkeer - Verblijfsgebied' en/of 'Wonen' toe te kennen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de regels overeenkomstig de artikelen 4, 6, 7 en/of 8 zijn van toepassing;
  • b. in totaal zijn maximaal 24 gestapelde wooneenheden in een woongebouw toegestaan;
  • c. het woongebouw dient binnen een bouwvlak te worden gesitueerd;
  • d. het woongebouw is maximaal 4 bouwlagen hoog;
  • e. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  • f. de woningen moeten voorzien in een behoefte;
  • g. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • h. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • i. door middel van een bodemonderzoek dient te worden aangetoond dat de bodem in milieuhygiënische zin geschikt is voor woondoeleinden;
  • j. er mag geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden plaatsvinden;
  • k. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat het wijzigingsplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening;
    • 2. dat het wijzigingsplan in lijn is met het geldende gemeentelijk woonbeleid;
    • 3. dat het wijzigingsplan in lijn is met het geldende gemeentelijk parkeerbeleid;
    • 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
14.2 wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen door de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', Verkeer - Verblijfsgebied' en/of 'Wonen' toe te kennen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de regels overeenkomstig de artikelen 4, 6, 7 en/of 8 zijn van toepassing;
  • b. in totaal zijn maximaal 24 gestapelde wooneenheden in een woongebouw en maximaal 4 grondgebonden woningen toegestaan;
  • c. het woongebouw en de woningen dienen binnen een bouwvlak te worden gesitueerd;
  • d. het woongebouw is maximaal 4 bouwlagen hoog;
  • e. het woongebouw is uitsluitend toegestaan aan de Kerkstraat;
  • f. de grondgebonden woningen zijn maximaal 2 bouwlagen hoog;
  • g. de grondgebonden woningen zijn uitsluitend toegestaan aan de Zuster Emmastraat;
  • h. de woningen moeten voorzien in een behoefte;
  • i. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • j. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • k. door middel van een bodemonderzoek dient te worden aangetoond dat de bodem in milieuhygiënische zin geschikt is voor woondoeleinden;
  • l. er mag geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden plaatsvinden;
  • m. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat het wijzigingsplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening;
    • 2. dat het wijzigingsplan in lijn is met het geldende gemeentelijk woonbeleid;
    • 3. dat het wijzigingsplan in lijn is met het geldende gemeentelijk parkeerbeleid;
    • 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het plan:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;

  • b. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • c. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 10 m;
  • d. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.
15.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in lid 15.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de voorwaarde dat bestemmingsgrenzen met niet meer dan 5 m mogen worden verschoven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
17.1.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.1.2 Vergroten bouwwerken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 17.1.1 met maximaal 10%.

17.1.3 Uitgesloten bouwwerken

Sublid 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
17.2.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

17.2.2 Veranderen van gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid 17.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.2.3 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in sublid 17.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.2.4 Uitgesloten gebruik

Sublid 17.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Didam, Kerkstraat e.o.'.