direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Didam, Kerkstraat e.o.
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Na de sluiting van zwembad De Hoevert aan de Kerkstraat in Didam was er behoefte aan een duidelijke visie voor herontwikkeling. In deze visie zijn twee aanliggende locaties, zijnde de kantoorlocatie van woningstichting Plavei en de detailhandel aan de oostzijde van de Kerkstraat, meegenomen. In samenspraak met omwonenden is een visie voor woningbouw opgesteld, welke op 2 december 2021 is vastgesteld door de gemeenteraad. De visie voorziet in woningbouw en kan gefaseerd uitgevoerd worden. Op dit moment is enkel de ontwikkeling van de locatie van zwembad De Hoevert aan de orde. Voor de overige delen van de visie kunnen mogelijk op latere momenten tot woningbouw ontwikkeld worden. Voor deze locaties wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid naar woningbouw.

Door de permanente sluiting van zwembad De Hoevert is de mogelijkheid ontstaan om de ontwikkeling op de locatie zwembad te starten. Ter plaatse zijn maximaal 20 woningen en maximaal 16 appartementen beoogd in verschillende segmenten. Voor de overige twee herontwikkelingslocaties wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om voor te sorteren op de toekomstige woningbouw. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' is de locatie zwembad grotendeels voorzien van de bestemmingen 'Sport', 'Groen' en 'Verkeer'. Het overige deel van het plangebied kent voornamelijk de bestemmingen 'Kantoor' en 'Detailhandel'. Op grond van het geldende bestemmingsplan is woningbouw niet mogelijk. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor het gebied noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen nabij het centrum van de kern Didam. Het plangebied is gelegen langs de Kerkstraat. De locatie zwembad wordt aan de westzijde begrenst door De Kastanje en aan de noordzijde door woningen gelegen aan De Eik.

De navolgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied met daarin de locatie zwembad blauw omlijnd. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0001.png"

Afbeelding: globale ligging en begrenzing plangebied inclusief locatie zwembad (bron: Visie Kerkstraat Didam 2021, bewerking: SAB)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op dit moment gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Woonwijken Didam', door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld op 27 december 2012.
  • Bestemmingsplan 'Facetplan Parkeren', door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld op 29 november 2018.
  • Bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca', door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld op 21 november 2019.

Bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'

Op grond van het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Sport', 'Groen', 'Kantoor', 'Detailhandel', 'Verkeer' en 'Wonen'.

Het huidige zwembad De Hoevert aan de Kerkstraat is voorzien van de bestemming 'Sport'. De gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor sportactiviteiten met bijhorende voorzieningen, waaronder een kantine, wegen en paden, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. De verschillende toegestane bouwwerken kennen ieder een maximum bouwhoogte.

Op meerdere locaties binnen het plangebied geldt de bestemming 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, dierenweiden, hondentoilet, watergangen en -partijen, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, en andere, ondergeschikte verhardingen.

Het kantoor van Plavei, gelegen op de hoek van de Kerkstraat en de Ziepseweg kent de bestemming 'Kantoor'. De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren en bij een en ander behorende voorzieningen.

Een kleine strook in het zuiden van het plangebied kent de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis en een aantal afwijkingen uitsluitend wanneer dit extra is aangeduid. In voorliggende situatie kennen de gronden met de bestemming 'Wonen' de bouwaanduiding 'twee-aaneen'. Op gronden met deze bouwaanduiding mogen enkel halfvrijstaande of vrijstaande woningen worden gebouwd.

De overige gronden in het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie die voornamelijk is gericht op verblijf, alsmede op de afwikkeling van verkeer. Binnen de bestemming zijn tevens parkeer-, groen- en speelvoorzieningen toegestaan, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0002.png"

Afbeelding: globale ligging en begrenzing plangebied (rood) inclusief locatie zwembad (blauw) ten opzichte van bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' (bron: PDOK viewer)

Op grond van de voornoemde bestemmingen is het bouwen van maximaal 20 woningen en maximaal 16 appartementen niet zonder meer toegestaan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het daarom noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

Bestemmingsplan 'Facetplan parkeren'

Het bestemmingsplan 'Facetplan parkeren' bevat een regeling ten aanzien van parkeren, die in aanvulling op het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' geldt. De betreffende parkeerregeling is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 4.10.

Bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca'

Met dit paraplubestemmingsplan wordt de regulering van ongewenste woonvormen die een onevenredige impact kunnen hebben op de leefbaarheid, juridisch-planologisch geregeld. Dit wordt gedaan door de bewoning van woningen door meer dan één huishouden uit te sluiten. Hierdoor zijn, zoals ook de intentie van de regeling in de geldende plannen altijd is geweest, woningen in principe weer bedoeld voor de huisvesting van één huishouden en het wonen in combinatie met (voormalige) hotels niet mogelijk.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 omvat de toetsing aan de planologische haalbaarheidsaspecten en milieuaspecten. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk komt aan de orde wat de huidige situatie is met betrekking tot de ruimtelijke structuur en de functionele structuur en op welke wijze deze structuur is ontstaan. Wat betreft de ruimtelijke structuur wordt aandacht gegeven aan bouwen en verkeer. Met betrekking tot de functionele structuur wordt ingegaan op de huidige functie van het plangebied.

2.1 Historische context

Door de natuurlijke gesteldheid rondom (het huidige) Didam is er al vrij vroeg sprake van een vorming van relatief dichte bebouwing. In het noorden en westen lagen de zogenaamde broeklanden, terwijl de rest van het gebied bestond uit hogere gronden bedekt met heide en bos. Op de grenzen van hoog en laag ontstonden de eerste nederzettingen of buurtschappen. Elk buurtschap had een eigen organisatie, die gemeenschappelijke gronden beheerden en sloten schouwde. Rond 1680 verenigden de buurtschappen zich tot het kerspel Didam. Didam heeft de kenmerkende structuur van enk-, veld- of esdorpen (oude zandnederzettingen) met een concentrisch-lineaire opbouw op en vanaf de hogere delen.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen nabij het centrum van Didam langs de Kerkstraat. Het betreft onder andere de voormalige locatie van zwembad De Hoevert. Tussen het zwembad en de Kerkstraat ligt een grote parkeerplaats die parkeergelegenheid biedt voor verschillende functies in de omgeving. Ten zuiden ligt het kantoorgebouw van Plavei, een gebouw dat georiënteerd is op de Kerkstraat en Ziepseweg. Er zijn ideeën om dit kantoorgebouw mogelijk op termijn te herontwikkelen. In het zuidoosten van het plangebied staat verouderde bebouwing. Een van de panden huisvest de huidige Aldi, die op een naastgelegen perceel een grote parkeerplaats heeft. De Aldi zal op termijn verhuizen richting het centrum van Didam. Het gebied kent een vrij versteend karakter en de aanwezige bebouwing heeft over het algemeen een matige kwaliteit en weinig uitstraling, waardoor deze niet toekomstbestendig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0005.png"

Afbeelding: impressie van de huidige situatie van het plangebied (bron: Visie Kerkstraat Didam 2021, Google Streetview)

2.3 Toekomstige situatie

Visie Kerkstraat te Didam

Doordat de zwembadlocatie van De Hoevert in onbruik is geraakt en er mogelijke herontwikkelingen komen voor de Aldi en het kantoorgebouw van Plavei, is de wens ontstaan om een visie voor dit gebied te creëren. In overleg met omwonenden en eigenaren van omliggende panden is daarom gesproken over mogelijke uitgangspunten en wensen voor de herontwikkeling van de gronden. Deze uitgangspunten en wensen zijn verder uitgewerkt, hetgeen heeft geresulteerd in het ontwikkelingsplan 'Visie Kerkstraat te Didam', welke is vastgesteld door de gemeenteraad van Montferland.

De visie is opgesteld aan de hand van tien uitgangspunten vanuit zowel de beleidswensen van de gemeente als ook de belangrijkste aanvullingen daarop tijdens de bewonersparticipatie. De uitgangspunten zijn als volgt:

  • 1. samenhangende visie voor locatie Zwembad, Plavei en Aldi e.o.;
  • 2. woningbouwopgave: gevarieerde bouw, zowel koop als huur, in ieder geval voor jongeren en senioren;
  • 3. voorkeur voor laagbouw, alleen appartementen als ze niet te hoog zijn;
  • 4. mooie opzet, nieuwbouw in een groene omgeving, speelplekken voor de kinderen;
  • 5. rekening houden met uitzicht en privacy van omwonenden. Bij voorkeur geen blinde muren in het zicht;
  • 6. bestaand groen en bomen langs Kastanje en Kerkstraat zoveel mogelijk in stand houden (tenminste, als bomen gezond zijn en toekomstverwachting hebben - anders herplanten): groene buffer;
  • 7. nieuwe bomen toevoegen in het gebied, bomen die gekapt moeten worden, worden zo veel mogelijk gecompenseerd;
  • 8. genoeg parkeerplaatsen aanleggen, voor parkeerders overdag en voor ''nieuwe'' bewoners;
  • 9. snelheidsbeperkende maatregelen Kerkstraat, goed nadenken over nieuwe in- en uitritten en gevolgen voor omwonenden;
  • 10. duurzame ontwikkeling met genoeg waterberging en schaduw.

Deze tien uitgangspunten zijn het vertrekpunt geweest voor de variantenstudie voor de invulling van de gronden. Hieruit zijn drie modellen gekomen welke zijn gepresenteerd aan de buurt. Hieruit is één model als favoriet naar voren gekomen, omdat deze onder andere mogelijkheden biedt voor een snellere en gefaseerde ontwikkeling van de verschillende locaties. Onderstaande afbeelding geeft de situatietekening weer van de visie voor het volledige plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0006.png"

Afbeelding: situatietekening toekomstige inrichting totale plangebied (Bron: Visie Kerkstraat Didam 2021).

Stedenbouwkundig plan locatie zwembad De Hoevert

Het plan kan gefaseerd uitgevoerd worden, waardoor het niet noodzakelijk is dat alle eigenaren in het plangebied tegelijk mee hoeven te doen. Voor de eerste fase, locatie zwembad De Hoevert, zijn twee studenbouwkundige modellen gemaakt. Hieruit is uiteindelijk model B gekozen, waarin ruimte is voor 15 grondgebonden woningen en 16 appartementen.

Het appartementengebouw zal bestaan uit drie lagen met een plat dak, waarbij een maximale bouwhoogte geldt van 10 meter. De grondgebonden rijwoningen hebben een tuin en bestaan uit één tot twee lagen met een kap. Bij de ontwikkeling wordt de bestaande groenstructuur langs de Kerkstraat en langs de Kastanje in stand gehouden. Wellicht kunnen ook enkele bomen, die nu voor het zwembad op de parkeerplaats staan, behouden blijven. Het parkeren zal worden aangeplant in parkeerkoffers. Deze parkeerkoffers zullen groen omzoomd zijn, zodat deze zoveel mogelijk uit het zicht worden onttrokken. De parkeerplaatsen zelf bestaan uit halfverharding. Bij de ontwikkeling wordt tevens rekening gehouden met een aantal aandachtspunten die ingebracht zijn door omwonenden. Het gaat onder andere om het behoud van privacy van bestaande omwonenden en het behoud van groen langs de randen. Navolgend wordt het definitieve modellen voor de eerste fase van de ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0007.png"

Het gekozen stedenbouwkundig plan (bron: DS).

Voor de overige twee locaties binnen het plangebied zal voor iedere locatie een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen om voor te sorteren op de toekomstige woningbouw. Hierin worden enkele eisen juridisch-planologisch vastgelegd, maar wordt er ook nog voldoende ruimte gelaten om ruimte te geven om maatwerk toe te passen op de visie. Het gaat in ieder geval om de volgende eisen:

  • a. De wijziging is naar de bestemming 'Wonen'.
  • b. Maximaal vier woonlagen.
  • c. Behoud van de bestaande groenstructuur langs de Kerkstraat en de Kastanje.
  • d. Aangetoond dat ontwikkeling uitvoerbaar is binnen geldende wetgeving.
  • e. De parkeerbehoefte wordt binnen het terrein opgevangen.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een toekomstbestendige invulling van het leegstaande zwembad, waarbij de bestaande kwaliteiten en identiteit van de omgeving van het plangebied centraal staan, is dit plan in lijn met het gedachtegoed van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Vanuit het Rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie1 blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

Met voorliggend bestemmingsplan worden bij recht 31 woningen (16 appartementen en 15 grondgebonden woningen) mogelijk gemaakt. Daarmee is de onderhavige ontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Derhalve is een Laddertoets opgesteld. De toets is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen. Uit deze toets wordt geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Tevens is aangetoond dat deze ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor het verzorgingsgebied. Deze behoefte kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt geconcludeerd dat het plan de toetsing aan de Ladder positief heeft doorlopen.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig; dat betekent een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat betreft een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn. De Omgevingsverordening wordt daarnaast ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie ook een juridische doorvertaling krijgt naar gemeentelijk niveau. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich - net als de Omgevingsvisie - op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Gelderland heeft uitgewezen dat er in het plangebied geen specifieke provinciale belangen spelen.

 

Wel is in artikel 2.2 van de Omgevingsverordening opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. De provincie Gelderland is op 13 oktober 2020 akkoord gegaan met de Regionale Woonagenda voor de periode 2020-2025. In de nieuwe afspraken staat het versnellen van de woningbouw in de regio centraal en het ruimte maken voor nieuwe woningbouwlocaties (o.a. op uitbreidingslocaties). In lijn met de Woondeal is de discussie over woningaantallen verder losgelaten en gaat het nu met name over de 'koers'. Met voorgenomen ontwikkeling wordt de mogelijk voor het realiseren van woningen op een nieuwe inbreidingslocatie juridisch vastgelegd, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het versnellen van de woningbouwopgave. Zoals blijkt uit paragraaf 3.1.3 van deze toelichting voorziet de voorgenomen woningbouwontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief in een actuele behoefte.

In artikel 2.65b van de omgevingsverordening is tevens vastgesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. Voor dit initiatief geldt dat de woningen aardgasloos worden ontwikkeld en er zoveel mogelijk duurzame materialen worden gebruikt. Daarbij komt dat in het plan het oppervlak aan verharding tot een minimum wordt beperkt en zo veel mogelijk gronden groen worden ingericht met daarbij oog voor waterberging. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.

Daarmee vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.2.2 Conclusie

De voorliggende ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woondeal 2.0 regio Arnhem - Nijmegen

Het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeenten uit de regio Arnhem-Nijmegen hebben gezamenlijk een woondeal gesloten. In de woondeal wordt aangegeven dat de regio te maken heeft met een autonome groeiopgave, een bestaand woningtekort en een hoge binnenkomende migratie uit binnen- en buitenland. Daarom wordt conform de Provinciale afspraken ingezet op de bouw van 33.000 woningen tot 2030 en zo'n 55.000 woningen tot 2040. Dat komt neer op een productie van gemiddeld 3.600 tot 3.700 woningen per jaar. De huidige plancapaciteit is onvoldoende toereikend om in deze productie te kunnen voorzien. Daarom wordt ingezet op adaptief programmeren, hetgeen onder meer betekent dat er altijd voldoende potentiële woningbouwplannen klaar moeten liggen om in de behoefte te kunnen voorzien.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van 16 appartementen en 15 grondgebonden woningen aan de totale woningvoorraad van de regio Arnhem-Nijmegen. In de Woondeal wordt aangegeven dat een productie van 3.600 tot 3.700 woningen per jaar benodigd is om aan het huidige woningtekort en aan de autonome groei te kunnen voldoen. In het huidige woningbouwprogramma zijn er nog niet genoeg initiatieven bekend om aan deze vraag te kunnen voldoen. Dit maakt dat voorliggende ontwikkeling in lijn is met de Woondeal 2.0.

3.3.2 Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 11 augustus 2020 heeft het college van Montferland de Liemerse Woonagenda; de koers voor 2020 - 2025 vastgesteld. Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland heeft dit document op 13 oktober 2020 vastgesteld. Via deze regionale agenda hebben de Liemerse gemeenten afspraken gemaakt over wat voor soort woningen en welke aantallen er de komende 5 jaar in de regio gebouwd worden en waar deze nieuwbouw zou moeten plaatsvinden.

In de nieuw afspraken staat het versnellen van de woningbouw in de regio centraal en het ruimte maken voor nieuwe woningbouwlocaties (o.a. op uitbreidingslocaties) met het accent op betaalbare (koop)woningen. In lijn met de Woondeal, wordt de discussie over aantallen verder losgelaten en gaat het nu met name over de 'koers'. Deze koers is niet in beton gegoten. De Liemerse gemeenten blijven volgen of de koers aansluit bij de vragen en knelpunten die zij lokaal in de praktijk van alle dag tegenkomen.

De uitgangspunten uit de Liemerse Woonagenda (2017-2027) zijn nog steeds relevant, al is op een aantal punten een accentverschuiving zichtbaar. Er wordt nu sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en de gemeenten zijn afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen.

In de nieuwe woningbehoefteprognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tot tenminste 2040 een huishoudensgroei zien.

Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Toetsing

In de komende vijf jaar is de toename van de woningbehoefte het grootste. Het huidige woningbouwprogramma in de Liemers is nog niet voldoende groot om te voorzien in deze behoefte. Voorliggend plan faciliteert de realisatie van maximaal 36 woningen, waarvan 16 appartementen en 20 grondgebonden woningen. Dit draagt bij aan de ambitie van het Rijk en de Liemerse gemeenten om de bouw van woningen de komende jaren te versnellen. De komende jaren wordt ingezet op het versneld benutten van de beschikbare planologische capaciteit. Dat doet de gemeente in eerste instantie door locaties die nu nog 'zacht' en 'potentieel' zijn, juridisch 'hard' te maken via bestemmingsplannen zodat er een juridische titel is om er te bouwen. Met voorliggend bestemmingsplan wordt hier invulling aan gegeven door de zachte plancapaciteit behorende bij de zwembad-locatie om te zetten naar harde plancapaciteit. Tevens wordt met de wijzigingsbevoegdheden nieuwe zachte plancapaciteit mogelijk gemaakt. Hiermee kan in de toekomst op een versnelde manier invulling worden gegeven aan de beschikbare planologische capaciteit.

Uit de Woonagenda blijkt bovendien dat er in de Liemers vooral behoefte is aan nieuwbouw in een (klein-)stedelijk woonmilieu. Om in deze vraag te voorzien wordt nog steeds ingezet op de transformatie van binnenstedelijke locaties. Door de veranderende maatschappij verliezen bepaalde panden in de bestaande kernen hun functie, zoals bedrijfspanden, winkels, kantoren en maatschappelijk vastgoed. Om in te spelen op de behoefte nabij voorzieningen is het gewenst dat locaties waar transformatie aan de orde is zoveel mogelijk benut worden. Ook voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid is transformatie naar een nieuwe functie van belang. Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan de ambities om woningbouw op transformatielocaties te realiseren.

Gelet op het voorgaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Liemerse Woonagenda.

3.3.3 Conclusie

De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Montferland 2016-2020

In de 'Woonvisie Montferland 2016-2020' heeft de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen over het wonen in de gemeente voor de komende jaren vastgelegd. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

“De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.”

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Toetsing

Uit de woonvisie blijkt dat het aantal ouderen in Montferland nog aanzienlijk groeit. De meeste ouderen willen zolang mogelijk zelfstandig blijven wonen, maar de huidige woning is daarvoor niet altijd geschikt. Bovendien hebben ouderen veelal de wens in de nabijheid van voorzieningen te wonen. Voorliggend bestemmingsplan faciliteert onder meer de bouw van 16 appartementen nabij het centrum van Didam. De appartementen zijn bij uitstek geschikt voor de groeiende groep senioren (65+) die een toekomstbestendige woning zoeken; gelijkvloers, toegankelijk middels een lift en in de nabijheid van voorzieningen. Ook jongeren en startende woningzoekenden voelen zich naar alle waarschijnlijkheid aangetrokken tot de appartementen. Naast appartementen maakt het voorliggende bestemmingsplan tevens de bouw van maximaal 20 grondgebonden woningen mogelijk. Het toevoegen van grondgebonden woningen draagt bij aan de ambitie om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen, zodat inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarmee wordt voorzien in een concrete behoefte.

Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten c.q. versterken van de leefbaarheid in de kern Didam, omdat een leegstaande zwemlocatie wordt herontwikkeld in de vorm van woningbouw. Tevens worden kaders voor woningbouw vastgelegd op twee locaties die naar verwachting in onbruik zullen raken. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de woonvisie. De woonvisie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.2 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

Per kern is in het kader van het Groenstructuurplan een werkboek opgesteld met daarin handvatten voor initiatiefnemers. Belangrijke ambitie voor de kern Didam is het moderniseren c.q. vergroenen van pleinen in het centrum. Het centrum van Didam is een aaneenschakeling van driehoekige pleintjes waar wegen samenkomen. Deze ruimtes zijn zeer bepalend voor de sfeer in het centrum. In het groenstructuurplan is de wens uitgesproken de groenstructuur langs voormalige hoofd-ontsluitingswegen, zoals de Kerkstraat, te behouden. Ditzelfde geldt voor de gazons en monumentale inheemse bomen aan de Eik. Aangeraden wordt om in de rest van de wijk in de kleine plantsoentjes te kiezen voor een eenduidige heesterbeplanting.

Toetsing

Het huidige parkeerterrein behorende bij zwembad de Hoevert kent, ondanks enkele bomen een stenig karakter. Met het thans voorliggende plan wordt getracht hier verandering in te brengen, waardoor de beoogde parkeerplaatsen een groenere uitstraling en meer verblijfskwaliteit krijgen. Het plan voorziet in een groene setting rondom het appartementengebouw en langs de Eik en de Kerkstraat. Bij de ontwikkeling worden de bestaande bomen - waar mogelijk - behouden en anders herplant of gecompenseerd. Door de toepassing van bomen en plantvakken ontstaan groene parkeerpleinen. Dit resulteert in een openbare ruimte met een hogere verblijfskwaliteit dan nu het geval is. Het behoud van de bestaande groenstructuur langs de Kerkstraat en de Kastanje is ook opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid voor de overige twee locaties. Hierdoor zijn ook deze groenstructuren juridisch planologisch beschermd.

Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de ambities uit het Groenstructuurplan en het daarbij behorende werkboek voor Didam.

3.4.3 Conclusie

De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

4.1 Cultuurhistorie en archeologie

4.1.1 Regelgeving

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. De Erfgoedwet bundelt de bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het streven het belang van erfgoed tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Archeologische dubbelbestemmingen

Volgens het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' van de gemeente Montferland geldt voor het plangebied van het zwembad de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,3 m archeologisch onderzoek nodig is. Aangezien deze vrijstellingsgrenzen bij de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling worden overschreden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

4.1.2 Toetsing

Archeologie

Gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische verwachtingswaarde is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling voorzien in een archeologisch bureau- en booronderzoek. De voornaamste conclusies (het selectieadvies) zijn hieronder beschreven, de volledige rapportage is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.

Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Noordelijk zandgebied', in de landschapszone dekzandruggen en rivierduinen. Het plangebied ligt waarschijnlijk op een dekzandrug. Hierop is een bouwlanddek ontstaan. De bodem in het plangebied staat gekarteerd als een hoge bruine enkeerdgrond. Het dekzandlandschap is geschikt voor bewoning vanaf het Laat Paleolithicum. In het begin van de 19e eeuw is het plangebied onbebouwd en in gebruik als bouwland. In de Tweede Wereldoorlog is door de Duitsers een loopgraaf aangelegd die door het noordwestelijke deel van het plangebied liep. Het zwembad is in 1973 gebouwd.

Tijdens het booronderzoek zijn verspreid in het plangebied zeven boringen gezet met einddieptes tussen 200 en 300 cm -mv. Hieruit blijkt dat in vijf van de zeven boorprofielen een deels intact bodemprofiel aanwezig is onder een omgewerkt pakket van 75 tot 90 cm dik. In het noordoosten van het plangebied bestaat de intacte bodem uit een B- op C-horizont. In de overige intact profiel ligt een bruine A-horizont scherp op de C-horizont. De C-horizont bestaat uit dekzand op de Laag van Wijchen op Pleistocene rivierafzettingen. In de intacte bodemprofielen is de top van de B- en C-horizont een potentieel archeologisch niveau. Dit archeologische niveau ligt tussen 75 en 90 cm -mv (1226 en 1168 cm NAP). Rekening houdend met een veiligheidsmarge van ongeveer 30 cm wordt geadviseerd om graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm te vermijden. Dit advies is juridisch-planologisch vertaald door middel van het behouden van de huidige archeologische dubbelbestemming. Ook ter plaatse van de overige twee locaties is de archeologische dubbelbestemming overgenomen. Op die manier zijn de eventueel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate beschermd.

Het is echter nooit uit te sluiten dat bij de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen op plaatsen en dieptes waar die niet worden verwacht. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Montferland.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of monumenten aanwezig.Wel is het van belang om de voormalige hoofd-ontsluitingsweg de Kerkstraat inclusief groenstructuur te behouden. Met voorliggend plan wordt de loop van de Kerkstraat en de groene accenten langs deze straat behouden gebleven en lokaal zelfs versterkt. De beoogde woningen sluiten aan bij het dorpse karakter, waardoor de historische schaal van de bebouwing niet verstoord wordt. In de wijzigingsbevoegdheid is tevens regel opgenomen ten behoeve van het behoud van de groenstructuur langs de Kerkstraat en de Kastanje en een regel die bebouwing tot maximaal vier lagen toestaat. Hiermee wordt verankerd dat ook in het overig deel van het plangebied het dorpse karakter niet verstoord wordt.

4.1.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot (in)directe aantasting van cultuurhistorische waarden in of rondom het plangebied. De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

4.2.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De voornaamste conclusies zijn hieronder verwoord, de hiervoor genoemde rapportage is als bijlage 3 opgenomen bij de toelichting.

Uit het bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de gehele locatie geen gehalten zijn aangetoond boven de achtergrondwaarde. In het grondwater ter plaatse van beide peilbuizen zijn geen verhoogde gehalten, inclusief chloride, boven de streefwaarde aangetoond. De concentratie chloride en de zuurgraad in het grondwater ter plaatse van de opslag van chemicaliën is vergelijkbaar met de referentiepeilbuis.

De bodem ter plaatse van de parkeerplaats bevat in de bovengrond ondefinieerbaar puin. Hier is echter zowel visueel als analytisch geen asbest in aangetoond. Daarom wordt geconcludeerd dat de bodem op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterrein.

Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of de geluidbelasting binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De voorkeursgrenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk. Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van haar eigen beleid en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting.

4.3.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De voornaamste conclusies zijn hieronder verwoord, de rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

In het akoestisch onderzoek zijn de geluidbelastingen afkomstig van de omliggende 30 km/u-wegen (Kerkstraat, Bodenclauwstraat, de Eik, de Kastanje, Lupinestraat, Ziepseweg en de Zuster Emmastraat) bepaald. Hieruit volgt dat enkel als gevolg van de Kerkstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Met een maximale geluidbelasting van 57 dB wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB daarentegen niet overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke, civieltechnische en stedenbouwkundige aard. Een hogere waarde procedure hoeft niet te worden doorlopen aangezien de Kerkstraat een 30 km/uur weg is. Wel dient bij de aanvraag van een 'Omgevingsvergunning bouwen' in ieder geval door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald voor de nieuwe woningen. Dit is ook in de regels juridisch-planologisch vastgelegd.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Regelgeving

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 (zeer fijn stof). Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.4.2 Toetsing

Onderliggend project voorziet in de realisatie van maximaal 31 wooneenheden. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Op basis van zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het project op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering.

De concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en ultrafijn stof (PM2.5) in de situatie zonder de realisatie van de ontwikkeling zijn afgelezen uit de Monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De verwachte concentraties in het jaar 2030 zijn tevens af gelezen. Hieruit volgt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden in de twee jaren (2020 en 2030) liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Regelgeving

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009)2 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing met bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de inrichtingsgrens tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

4.5.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De voornaamste conclusies zijn hieronder verwoord, de rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van het centrum van Didam. De Kerkstraat is een belangrijke straat van Didam met een verscheidenheid aan functies, waardoor ze een levendige uitstraling heeft. Deze functiemenging wordt echter minder duidelijk ten noorden van de Ziepseweg. De bestemming 'Wonen' is overweldigend aanwezig aan de west-, noord- en oostzijde van het plangebied. Derhalve is er in de directe omgeving van het plangebied zowel juridisch-planologisch als feitelijk gezien geen sprake van een afwisseling van functies. De omgeving kan daarom als een 'rustige woonwijk' getypeerd worden. Dit betekent dat bij de beoordeling van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' de richtafstanden uit de VNG-procedure dienen te worden aangehouden.

Rondom het plangebied is een aantal hinderveroorzakende objecten aanwezig. Het betreft gronden met de functie kantoor, maatschappelijk, detailhandel en bedrijf. Uit de quick scan volgt dat er aan de richtafstanden voor 'rustige woonwijk' wordt voldaan. Deze afstanden zijn berekend met de maximaal toegestane planologische situatie. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de omliggende functies geen hinder voor de woningen zullen veroorzaken. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat en de bestaande functies worden niet geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Op basis van de wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor geurgevoelige objecten gelegen in bebouwde kom geldt een minimaal aan te houden afstand van 100 meter tot veehouderijbedrijven Voor geurgevoelige objecten gelegen buiten bebouwde kom geldt een minimale afstand van 50 meter. Met gemeentelijk geurbeleid vastgesteld op basis van artikel 6 van de Wgv kunnen andere afstanden van toepassing zijn. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

4.6.2 Toetsing

De in het plan geprojecteerde woningen zijn aan te merken als geurgevoelig objecten.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn echter geen agrarische bedrijven gevestigd met een geurcontour die raakt aan het plangebied.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (zoals een chemische fabriek of een lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (vervoer van gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

4.7.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Alleen het zwembad zelf wordt aangewezen als inrichting met gevaarlijke stoffen. Aangezien het zwembad reeds permanent gesloten is en deze met de beoogde ontwikkeling zal verdwijnen, kan worden aangenomen dat een nadere beschouwing van het aspect externe veiligheid niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0008.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart met daarop de risicobronnen weergegeven.

4.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Water

4.8.1 Regelgeving

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 zijn een aantal nationale belangen opgesomd:

  • waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:

  • 1. Een veilige en klimaatbestendige delta: Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico's in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen
  • 2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio's en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart.
  • 3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.

Provinciaal beleid - Regionaal Waterprogramma Gelderland 2021-2027

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2021 – 2027 Provincie Gelderland is op 26 februari 2019 vastgesteld. In het Regionaal Waterprogramma 2021-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Gelderland.

Het Waterplan is onderverdeeld in drie deelprogramma's:

                • 1. Waterveiligheid: het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
                • 2. Waterkwaliteit: Dit programma draait om het tegengaan van verontreinigingen en kwaliteit van zowel oppervlaktewater als grondwater. De drinkwatervoorzieningen worden ook beschermd.
                • 3. Klimaatadaptatie: de verspilling moet worden aangepakt. De provincie wil een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar. Daarbij let het waterschap op de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch).

In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in maatregelen, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Gelderland.

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Waterschapsbeleid - Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Rijn en IJssel

In het waterbeheerplan beschrijft het waterschap Rijn en IJssel op welke wijze de volgende thema's in de periode 2021-2027 uitgevoerd worden: creëren en onderhouden van een klimaatrobuust en veilig gebied, bijdragen aan een circulaire economie en de energietransitie en het creëren van een gezondere leefomgeving.

Het waterbeheerplan zoekt verbinding met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders.

Vanuit de omgevingsverkenning is het beleid voor de planperiode 2021-2027 beschreven voor de kerntaken van het waterschap:

  • het peilbeheer van grond- en oppervlaktewater;
  • het onderhouden en beheren van de waterkeringen en watergangen;
  • het transporteren en zuiveren van afvalwater;
  • het verbeteren van de waterkwaliteit;
  • de vergunningverlening, toezicht en handhaving.
  • Daarnaast is het veerkrachtiger maken van het gebied tegen klimaatverandering een belangrijk speerpunt.
4.8.2 Toetsing

Om de waterhuishoudkundige gevolgen van onderhavig project in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de watertoets. Voor de watertoets is de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel aangewend. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met, een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. Als op één of meer vragen per waterthema 'ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja

Nee

Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee


Ja  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  

Nee

Nee
Nee

Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  

Nee

Nee

Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  


Nee



Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  

Nee

Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het planherinrichting van watergangen tot doel?  


Nee

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  


Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

Uit voorgaande toetsing van de watertoetstabel blijkt dat er met voorliggend plan geen sprake is van relevante waterthema's. Wel wordt er een toename van het afvalwater verwacht, maar dit vormt geen complicaties omdat het vuilwaterriool nog voldoende capaciteit heeft om dit op te vangen. Daarnaast is aangegevener dat het plangebied zich in een gebied bevindt met natte en laag gelegen gebieden, beekdalen en/of overstromingsvlaktes. Navolgend wordt beknopt omschreven hoe hier mee omgegaan zal worden.

Wel dient rekening gehouden te worden met wateroverlast bij een hevige bui. De verwachting is dat door de klimaatverandering het aantal regendagen per jaar zal toenemen en dat er meer extreme hoosbuien zullen zijn. Ondanks dat het plangebied zelf niet in een groot risicogebied ligt en de verharding afneemt wordt in voorliggend plan toch rekening gehouden met deze gevolgen van klimaatverandering. Dit wordt deels gedaan door regen op te vangen op de percelen van de woningen zelf en voor de rest in de openbare ruimte binnen het plangebied. Zo is er ruimte voor een waterelement met capaciteit voor waterberging en wordt er gestuurd op een opvangcapaciteit van 40mm per vierkante meter. Ten behoeve van dit doel wordt gekozen voor groene parkeerplaatsen. Hiermee wordt geacht dat voldoende rekening is gehouden met mogelijke wateroverlast.

Verder loopt er een laagte door Didam, waar extra rekening gehouden dient te worden met overstromingsgevaar. Voorliggend plangebied ligt aan de rand van deze laagte. Mogelijk overstromingsgevaar wordt zoveel mogelijk ingeperkt door bij het bouwen van woningen rekening te houden met de hoogte en juist in de openbare ruimte een verdieping aan te brengen. Tevens neemt het totale oppervlak aan verharding af en wordt er gewerkt met groene parkeerplaatsen. Dit maakt dat het overstromingsgevaar binnen het plangebied afneemt en hier voldoende rekening mee gehouden is.

4.8.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.9 Natuur

4.9.1 Regelgeving

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

4.9.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen nabij Natura 2000-gebied 'Rijntakken', dat zich op circa 4,5 kilometer afstand bevindt. Op grotere afstand (ruim 10 kilometer) is het Natura 2000-gebied 'Veluwe' gelegen. Uit de AERIUS-stikstofberekening, die als bijlage 6 bij de toelichting is opgenomen, blijkt dat er in zowel de aanleg- en gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie te verwachten is op de (stikstofgevoelige) habitatten van de Rijntakken en/of Veluwe. Derhalve is geen significant verstorend effect op doelsoorten te verwachten en zijn geen negatieve effecten te verwachten op de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten. Een vergunning Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig.

Verder is er in de omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Om te onderzoeken of er mogelijk beschermde soorten in (de omgeving van) het plangebied voorkomen is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 in deze toelichting opgenomen. Voor de ontwikkeling van de wijzigingsbevoegdheden zal te zijner tijd in het kader van het wijzigingsplan eigen natuuronderzoek moeten worden verricht.

Voor een aantal mogelijk in (de omgeving van) het plangebied voorkomende beschermde soorten zoals, egel, mol, kleine marterachtigen, spitsmuizen en muizen geldt een provinciale vrijstelling voor het aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen.

Een aantal van de mogelijk binnen het plangebied voorkomende soorten zijn meer strikt beschermde soorten, soorten waarvoor bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van individuele diersoorten zijn de beschermde steenmarter alsmede (gebouwbewonende) vleermuizen niet uit te sluiten binnen het plangebied. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden mogelijk vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soorten aangetast. Derhalve heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden.

Vleermuizen

Er zijn mogelijk (gebouwbewonende) vleermuizen aanwezig binnen het plangebied. Derhalve heeft hier aanvullend onderzoek naar plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 8 in deze toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat geen verblijfplaatsen van de vleermuis zijn aangetroffen binnen het projectgebied. Er is wel een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis gevonden buiten het plangebied en ook buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. De beoogde werkzaamheden zullen daarom geen negatief effect op de voorbenoemde paarverblijfplaats hebben. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet benodigd.

Overige soorten

Er zijn ten aanzien van overige soorten geen consequenties voor het slopen van de bebouwing en het realiseren van nieuwbouw binnen het plangebied.

Bescherming houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

4.9.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.10 Verkeer en parkeren

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is gekeken naar de verwachte verkeersgeneratie en parkeervraag. De resultaten zijn hieronder uitgewerkt.

4.10.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op de ligging van het plangebied in een woonwijk van Didam worden de kencijfers voor het gebied 'rest bebouwde kom' gehanteerd. Voor Didam wordt de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' gehanteerd. De onderstaande tabel geeft de verkeersgeneratie weer van de beoogde nieuwbouw waarbij het getal naar boven is afgerond. Aangezien het zwembad reeds permanent gesloten is wordt uitgegaan dat het plangebied in de huidige situatie geen verkeer aantrekt. Op deze manier wordt de worst-case situatie berekend. Voor de toevoeging van 15 grondgebonden hoek/rijwoningen en 16 appartementen volgt uit de kerncijfers de volgende verkeersgeneratie:

  Koop, etage, midden (16)  
Minimaal   5,6 x 16 = 89,6  
Maximaal   6,4 x 16 = 102,4  

  Koop, tussen/hoek (15)  
Minimaal   7,0 x 15 = 105,0  
Maximaal   7,8 x 15 = 117,0  

Geconcludeerd wordt dat de woningen in totaal maximaal circa 119,4 (102,4 + 117,0) extra verkeersbewegingen per etmaal zullen genereren. De inschatting is dat dit extra verkeer niet zal leiden tot significante veranderingen in het verkeersbeeld.

4.10.2 Parkeren

De gemeente Didam heeft haar parkeerbeleid neergelegd in het 'Facetplan parkeren', vastgesteld d.d. 29 november 2018. Daarin is bepaald dat bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van het huidige gebruik voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, waarbij getoetst wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Daarbij is de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en een ligging in het gebiedstype 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De parkeernormen van het CROW bevatten een bandbreedte (minimum vs. maximum). In voorliggende situatie is hier het gemiddelde van genomen. Er wordt gerekend met het scenario waarbij de meeste parkeerplaatsen benodigd zijn (voor zowel de woningen als in totaal). Dit resulteert in de navolgende parkeervraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrkstrt-on01_0009.png"

Dit resulteert in een totale parkeerbehoefte van 45 parkeerplaatsen. In totaal zijn er 51 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beoogd. Deze zullen allen binnen het plangebied gerealiseerd worden. Echter gaan er met de opheffing van de huidige parkeerplaats van het zwembad openbare parkeerplekken verloren. Uit een parkeerdrukonderzoek, dat als bijlage 9 bij de toelichting is opgenomen, volgt dat de huidige parkeerplaatsen binnen het plangebied voornamelijk worden gebruikt door gebruikers gerelateerd aan basisschool De Rabot. Bij het verdwijnen van deze parkeerplaatsen wordt geacht dat er nog voldoende restcapaciteit is op acceptabele loopafstand. Het overige huidige gebruik van het parkeerterrein kan lokaal worden opgevangen in de omgeving. Verder wordt aangenomen dat de parkeerplaatsen door de bewoners overdag niet veel gebruikt worden, terwijl de parkeervraag vanuit voorzieningen juist voornamelijk tijdens werkuren plaatsvindt. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om dubbelgebruik van de parkeerplaatsen toe te staan. Hierdoor wordt geacht dat het verlies in parkeerplaatsen als gevolg van de sloop van de huidige parkeerplaats acceptabel is en in de directe omgeving kan worden opgevangen.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.11.1 Regelgeving

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk om na te gaan of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

4.11.2 Toetsing

Het plan voorziet in een directe bouwtitel voor de ontwikkeling van 31 woningen binnen de bebouwde kom. Daarnaast wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor woningbouw op twee aangrenzende locaties. De gronden hebben momenteel reeds een stedelijke functies, bijvoorbeeld voor detailhandel, sport en kantoor, waardoor er met dit plan geen uitbreiding plaatsvindt van het areaal aan stedelijke functies. Per saldo zijn daarom niet tot nauwelijks milieueffecten te verwachten. Gelet op de aard (wonen) en omvang (31 woningen) van dit plan is er daarom geen sprake van een activiteit zoals genoemd in het Besluit m.e.r.

4.11.3 Conclusie

Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012 en de Wabo. Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Montferland. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.

Opzet bestemmingsplan

De locatie zwembad is voorzien van een (globale) eindbestemming ten behoeve van 20 grondgebonden woningen en een appartementenblok met maximaal 16 appartementen. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het (voorlopige) bouwplan, maar biedt tegelijkertijd enige flexibiliteit. Bij het toekennen van de bouwvlakken is een kleine marge in acht genomen. Door deze opzet wordt de nodige flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd, om te voorkomen dat later knelpunten ontstaan bij ondergeschikte wijzigingen aan het bouwplan.

Voor de overige twee locaties is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, omdat deze op termijn getransformeerd worden naar woningbouw. Hierin zijn kaderstellende voorwaarden opgenomen die toespitsen op de beoogde toekomstige woningbouw op deze locaties. Deze locaties bevatten hierdoor (nog) meer flexibiliteit, omdat de bouwplannen voor dit deel van het plangebied nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd.

5.2 Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals groen, wonen, verkeer etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Nadere eisen

In deze bepaling is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders in de gelegenheid stelt nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing, mocht daar aanleiding toe zijn.

Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In dit onderdeel zijn voor bepaalde (grond)werkzaamheden verbodsbepalingen opgenomen, om te voorkomen dat specifieke landschappelijke kwaliteiten of mogelijk aanwezige waarden (in de bodem) verstoord of vernietigd worden.

5.3.2 Bestemmingen

In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' is de basis geweest waarop de regels zijn vormgegeven.

Detailhandel

De bestaande detailhandelspercelen hebben de bestemming 'Detailhandel' gekregen. Hier is detailhandel, uitsluitend in en onder de eerste bouwlaag toegestaan en wonen, uitsluitend boven de eerste bouwlaag. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd en voldoen aan de geldende maximum bouwhoogte.

Groen

De bestaande en beoogde groenstructuren zijn als zodanig bestemd. Hier zijn voornamelijk groen- en speelvoorzieningen, dierenweiden, watergangen en -partijen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, en andere, ondergeschikte verhardingen toegestaan. In prinicpe mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' zijn daarnaast gebouwtjes met een bouwhoogte van maximaal 3 meter toegestaan. Ten dienste van dierenweiden zijn bouwwerken toegestaan ten behoeve van het verblijf en verzorgen van dieren met een maximale oppervlakte van 40m² en een maximale goot- en nokhoogte van 2 en 4,5 meter.

Kantoor

Het kantoor van Plavei, gelegen op de hoek van de Kerkstraat en de Ziepseweg kent de bestemming 'Kantoor'. De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren en bij een en ander behorende voorzieningen. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd en voldoen aan de geldende maximum bouwhoogte.

Verkeer - Verblijfsgebied

De beoogde parkeervoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie die voornamelijk is gericht op verblijf, alsmede de afwikkeling van verkeer. Er mogen uitsluitend ondergeschikte gebouwen, zoals abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes en bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, verkeerstekens, straatmeubilair, speelobjecten worden gebouwd. Hiervoor zijn specifieke bouwregels opgenomen.

Tuin

De bestaande tuinbestemming in het plangebied is overgenomen, waarbinnen specifieke bouwregels gelden voor erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.

Wonen

De woonpercelen zijn bestemd als 'Wonen', waarmee het wonen in een woning met aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogelijk zijn gemaakt. Woningen moeten in het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de maximum goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 10 meter. Voor het appartementengebouw is uitsluitend een maximum bouwhoogte van 10 meter opgenomen, omdat deze wordt voorzien van een plat dak. Met de aanduidingen 'aaneengebouwd', 'gestapeld' en 'twee-aaneen' worden de woningtypen op de verbeelding verdeeld. Ook het maximum aantal wooneenheden is op de verbeelding vastgelegd. Voor de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn diverse bouwregels opgenomen. Tot slot zijn er nog specifieke gebruiksregels opgenomen voor enkele activiteiten.

Waarde - Archeologie

In het plangebied is sprake van mogelijke archeologische waarden. Om die reden zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Deze dubbelbestemmingen voorzien in een omgevingsvergunningstelsel waarmee eventueel aanwezige archeologische waarden worden beschermd en is geregeld dat bij bepaalde bodemingrepen archeologisch onderzoek moet worden verricht.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een regeling voor parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren' of diens rechtsopvolger(s). Daarbij wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en de ligging in het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Indien de parkeerbehoefte niet geheel op eigen terrein kan worden voorzien, kan het college middels een omgevingsvergunning afwijken en toestaan dat op een andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is in algemene zin aangegeven wanneer sprake is van strijdig gebruik met de regels uit het bestemmingsplan.

Algemene aanduidingsregels

Voor de locaties van Plavei en de Aldi e.o. is door middel van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid' in de algemene aanduidingsregels voor iedere locatie afzonderlijk een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierin zijn voorwaarden opgenomen wanneer het college de gronden kan bestemmen ten behoeve van het mogelijk maken van een woningbouwontwikkeling. In de voorwaarden zijn onder andere het maximaal aantal wooneenheden opgenomen en het maximum aantal bouwlagen. Verder moet de bestaande groenstructuur langs de Kerkstraat en de Kastanje behouden blijven. In meer algemene zin geldt dat sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening alvorens een wijzigingsplan door het college vastgesteld kan worden.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.

Algemene wijzigingsregels

In de algemene wijzigingsregels zijn algemene wijzigingsregels opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maken geringe wijzigingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen mogelijk te maken (met ten hoogste 5 meter).

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op initiatief van de gemeente, waarvoor de gemeente een eigen grondexploitatie voert. Het verhaal van kosten is derhalve verzekerd via de uitgifte van grond. In deze grondexploitatie is rekening gehouden met de diverse kosten voor de ontwikkeling alsmede de opbrengsten.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg en inspraak

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende plan toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Eventuele reacties worden in deze paragraaf (of in een bijlage bij dit bestemmingsplan) voorzien van een beantwoording.

6.2.2 Zienswijzen

Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen.