direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Didam, woningbouwlocaties Het Kompas en 't Raland
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Basisschool het Kompas aan de Komweg 1a en sporthal 't Raland te Didam zijn beide verhuisd naar de nieuwe locatie van de Brede School Zuid aan de Kerkwijkweg. De bebouwing op beide locaties is hiertoe recentelijk gesloopt. In het kader van de herinrichting van deze percelen zijn de mogelijkheden tot woningbouw onderzocht. De gemeente Montferland heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan woningbouw op deze locaties. De nieuw te realiseren woningen passen qua functie goed bij in de omgeving. In het kader van deze ontwikkeling dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plan betreft twee locaties, namelijk de locatie van basisschool Het Kompas aan de Komweg en de locatie van sporthal 't Raland aan de Turnstraat. De locaties bevinden zich in het zuiden van Didam en liggen op circa 250 meter afstand van elkaar. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van de locaties weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0001.png"

Globale ligging plangebied; locatie Komweg (blauw kader) en locatie Turnstraat (rood kader)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0002.jpg"

Ligging locatie Komweg (blauw kader) en locatie Turnstraat (rood kader)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'. Dit plan is op 28 juni 2012 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld en sinds 27 december 2012 onherroepelijk. Volgens dit bestemmingsplan geldt voor de locatie aan de Komweg de bestemming 'Maatschappelijk'. Voor de locatie aan de Turnstraat geldt voor het overgrote deel de bestemming 'Maatschappelijk' en voor het westelijke gedeelte de bestemming 'Groen'. Voor beide locaties geldt bovendien een archeologische dubbelbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met aanduiding plangebied; locatie Het Kompas aan de Komweg (blauw kader) en locatie 't Raland aan de Turnstraat (rood kader)

Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en eventueel daarbij behorende parkeer-, nuts-, en groenvoorzieningen, tuinen, paden en speeltoestellen. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer groen- en speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen en fiets- en voetpaden. Binnen deze bestemmingen is de realisatie van woningen niet toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (Hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 6) en het gevoerde overleg en de inspraak op het plan (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Locatie Het Kompas

De Komweg is een van de historische wegen van Didam en was vroeger een achterpad van de woningen in het centrum. Er stond slechts hier en daar bebouwing aan. De Komweg is waarschijnlijk grotendeels in de jaren '70 of '80 aan weerszijden bebouwd. Eén oude boerderij refereert nog aan het verleden. Aan de Komweg en Ludgerusstraat staan op dit moment voornamelijk vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Verder staat er aan de Ludgerusstraat een appartementengebouw en komen er in een aantal zijstraten rijwoningen voor. De locatie wordt gekenmerkt door de bestaande bomen, veelal aan de randen van het gebied, en de haag rondom het gebied.

Op de hoek van de Komweg en de Ludgerusstraat bevond zich tot voor kort basisschool Het Kompas. Eind oktober 2013 is de school gesloten en is het nieuwe schoolgebouw van de Brede School Zuid aan de Kerkwijkweg geopend. Het gebouw aan de Komweg 1a is vervolgens gesloopt. Het gebied wordt ontsloten op zowel de Komweg als de Ludgerusstraat.

Op de navolgende afbeelding is het inmiddels gesloopte schoolgebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0004.jpg"

Zicht op de locatie Het Kompas vanaf de Ludgerusstraat (bron: Google Earth)

Op de navolgende afbeeldingen is de huidige situatie op de locatie aan de Komweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0005.jpg"

Huidige situatie locatie Het Kompas vanaf de Ludgerusstraat (bron: veldbezoek SAB, 23 januari 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0006.jpg"

Huidige situatie locatie Het Kompas vanaf de Komweg (bron: veldbezoek SAB, 23 januari 2014)

2.1.2 Locatie Turnstraat

Aan de Turnstraat 1 bevond zich tot voor kort sporthal 't Raland. Deze sporthal is inmiddels gesloten en het gebouw is gesloopt. Het plangebied ligt tussen het spoor en de Turnstraat/Judostraat. De omliggende woonbuurt heeft een groene uitstraling, vanwege de bomen in de straten en de informele groene ruimtes die op verschillende plekken voorkomen. De bebouwing in de buurt bestaat uit rijtjeswoningen en twee-onder-één-kapwoningen. De woningen langs het spoor zijn met de achtertuin naar het spoor gericht. De voormalige sporthal was het enige hogere gebouw in deze woonbuurt. De overige woonbebouwing bestaat uit maximaal twee lagen met een kap. De kwaliteiten in het plangebied, zoals de groene uitstraling en de rustige ligging, maken de locatie zeer geschikt voor woningbouw.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de reeds gesloopte sporthal en de voormalige parkeer- en groenvoorzieningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0007.jpg"

Voormalige sporthal 't Raland (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0008.jpg"

Parkeer- en groenvoorzieningen locatie 't Raland (bron: Google Earth)

Op de navolgende afbeelding is de huidige situatie op de locatie te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0009.jpg"

Huidige situatie locatie 't Raland vanaf de Judostraat (bron: veldbezoek SAB, 23 januari 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0010.jpg"

Huidige situatie locatie 't Raland vanaf de Turnstraat (bron: veldbezoek SAB, 23 januari 2014)

2.2 Toekomstige situatie

Voor de locatie Komweg1 en de locatie Turnstraat2 zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld en verschillende modellen uitgewerkt. Bij alle modellen wordt aansluiting gezocht bij de bestaande groenstructuur en bebouwingsstructuur van de omgeving. De stedenbouwkundige uitwerkingen zijn als bijlagen bij dit bestemmingsplan opgenomen. Dit plan maakt in principe de realisatie van alle modellen mogelijk. In het bestemmingsplan wordt daarom gekozen voor een flexibele invulling van de locaties en bijbehorende regeling. Het maximum aantal woningen ligt daarbij wel vast. Op de locatie Komweg worden maximaal 12 woningen mogelijk gemaakt en op de locatie Turnstraat worden maximaal 17 woningen mogelijk gemaakt. De gemeente heeft op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden en modellen aangegeven een voorkeur te hebben voor model 1a voor de Komweg en model 3b voor de Turnstraat. Deze voorkeursmodellen zijn om die reden verder uitgewerkt. In de navolgende paragrafen wordt hierop nader ingegaan.

2.2.1 Locatie Het Kompas

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0011.jpg"

Mogelijk inrichtingsmodel locatie Het Kompas (bron: Bouwkundig Ingenieursbureau Italiaander)

Op de voorgaande afbeelding is een mogelijk inrichtingsmodel voor de locatie Komweg weergegeven3.

Op de locatie aan de Komweg worden maximaal 12 woningen gerealiseerd. In de nadere uitwerking van de plannen voor de locatie Komweg worden de 4 rijwoningen aan de Komweg gedraaid naar de hoek met de Ludgerusstraat. Op deze hoek is voldoende open ruimte aanwezig om een fraai ruimtelijk beeld te creëren. De groene verblijfsplek op de hoek wordt afgerond door de een haag en kan bijvoorbeeld worden ingericht als speelplek of als gazon met bankjes. Zowel aan de Komweg als aan de Ludgerusstraat worden volgens deze mogelijke uitwerking 4 twee-onder-één-kapwoningen gerealiseerd. Ten zuiden van de rijwoningen op de hoek is ruimte voor 6 haaksparkeerplaatsen. Op het eigen terrein is ruimte voor circa 10 parkeerplaatsen, namelijk op de percelen van de 8 twee-onder-één-kapwoningen en de 2 hoekwoningen. In het openbare gebied bestaat de mogelijkheid om 5 parkeerplaatsen aan te leggen. Het totaal aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd wordt ten behoeve van de woningen op de locatie Het Kompas bedraagt dan in dit geval 21 parkeerplaatsen.

2.2.2 Locatie 't Raland

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0012.jpg"

Mogelijk inrichtingsmodel locatie Turnstraat (bron: SAB, Stedenbouwkundige randvoorwaarden,14 januari 2013)

Op de voorgaande afbeelding wordt het inrichtingsmodel voor de locatie Turnstraat weergegeven4.

De groene uitstraling van het gebied aan de Turnstraat blijft behouden en de bomen langs het spoor en in het gebied worden zoveel mogelijk gehandhaafd. De nieuwe bebouwing past binnen de structuur van de omliggende woonbuurt. In totaal worden op deze locatie maximaal 17 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. In het voorkeursmodel is gekozen voor de realisatie van 10 appartementen en 5 rijwoningen (of patio's). De appartementen worden aan de oostzijde van de locatie mogelijk gemaakt en bestaan uit maximaal 2 bouwlagen met een kap. De rijwoningen komen aan de westzijde van de locatie te liggen. De representatieve gevels worden naar de openbare ruimte gericht. Bij de bouw wordt de bestaande rooilijn aangehouden of wordt terugliggend van de rooilijn gebouwd. Het parkeren is voorzien op de locatie achter de bestaande woning aan de Turnstraat en langs het insteekweggetje. Bezoekers kunnen ook parkeren aan de Turnstraat. Tot slot bestaat er een mogelijkheid voor kleine speelvoorzieningen en/of een wadi. De afstand van de bebouwing tot het spoor dient minimaal 26 meter te bedragen in verband met de geluidsnorm. Hieraan wordt in de stedenbouwkundige uitwerking van het plan voldaan. Voor een nadere toetsing aan het aspect geluid wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied raken geen van de nationale belangen en zijn niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte (zie paragraaf 3.3.3). De bebouwing in het plangebied is gesloopt en op deze plaats worden de nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Er is daarmee sprake van herstructurering/transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee zijn de eerste twee stappen van de ladder van duurzame verstedelijking doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
    • a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
    • b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
    • c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
    • d. een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Toetsing

In het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt op twee locaties in Didam. Dit plangebied bevindt zich binnen het bestaand bebouwd gebied. De provincie richt onder andere op de vernieuwing van het stedelijk gebied. De herinrichting van de twee locaties sluit goed aan bij deze ambitie. Bij de woningbouw wordt zorg gedragen voor een goede stedenbouwkundige inpassing door het opstellen van een kader aan randvoorwaarden waarmee rekening dient te worden gehouden. Deze randvoorwaarden zijn in het voorgaande hoofdstuk behandeld.

3.2.2 Omgevingsverordening

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Wonen

In dit plan is vooral het aspect 'wonen' van belang. In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties:

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het Regionaal Programma Wonen wordt nog opgesteld en vormt de vervanger van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.

Toetsing

Conform de Omgevingsverordening zijn de regels van toepassing die betrekking hebben op het thema verstedelijking. In onderhavig plangebied is sprake van de herstructurering/transformatie van twee locaties binnen het bestaand bebouwd gebied van Didam. Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma. In de volgende paragraaf wordt op dit beleidsstuk ingegaan.

3.2.3 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.

De gemeente Montferland valt onder de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de stadsregio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 te richten op:

  • verhouding huur-koop: 26% van de nieuw te bouwen woningen in de huursector realiseren;
  • betaalbare woningen: 37% van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) realiseren;
  • nultredenwoningen: 40% van de woningbehoefte invullen als nultredenwoning;
  • totaal aantal toe te voegen woningen: in de periode 2010-2019 in de Stadsregio Arnhem Nijmegen er een behoefte is geconstateerd van 26.000 woningen netto toe te voegen, exclusief de direct te vervangen onttrekkingen. De gemeenten gaan voor voldoende plancapaciteit, rekening houdend met een planuitval van 30%. Dit komt neer op een totale netto plancapaciteit van circa 33.800 woningen;
  • verfijning regionale opgave: De gemeenten geven verder invulling aan de stadsregionale opgave met bijbehorende fasering;
  • woningbouw korte termijn: eind 2009 een lijst opstellen van de uit te voeren projecten, als basis voor de minimaal te realiseren woningbouw in de jaren 2010, 2011 en 2012.

De verfijning van het provinciale/regionale woonprogramma vindt plaats in het gemeentelijke woonprogramma. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het provinciale en regionale beleid en wordt gekeken naar de plannen voor de korte termijn. Op dit gemeentelijke woonprogramma wordt in paragraaf 3.4.2 nader ingegaan.

Toetsing

Voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen zijn een aantal eisen gesteld ten aanzien van de netto plancapaciteit van circa 33.800 woningen die in de periode 2010-2019 gebouwd mogen worden. In het plangebied worden maximaal 29 woningen gerealiseerd. Deze woningen passen kwantitatief gezien binnen de plancapaciteit. Daarnaast wordt ook kwalitatief aangesloten bij het woonbeleid. Bij de exacte uitvoering van de realisatie wordt namelijk aangesloten bij de actuele vraag vanuit de woningmarkt. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied sluit hiermee aan op het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020

De gemeente Montferland heeft zich aangesloten bij de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Voor de stadsregio is een uitwerking van het streekplan gemaakt in het Regionaal plan 2005-2020 van de regio Arnhem- Nijmegen. Het Regionaal Plan wil burgers en bedrijven aan de regio binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven', het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Deze hoofddoelstelling kan naar vier ontwikkelingsthema's worden onderscheiden:

  • economie: het versterken van het economisch vestigingsklimaat in (inter)nationaal perspectief, waarbij de potenties van de stuwende werkgelegenheid worden uitgebuit;
  • mobiliteit: het verbeteren van de bereikbaarheid in het regionale kernnet van (snel)wegen en openbaar vervoer, waarbij de mobiliteit per auto, trein, bus en fiets beter met elkaar worden geïntegreerd;
  • landschap: het vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • wonen: het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het speerpunt omtrent het thema wonen. De regio moet gaan voorzien in meer kwaliteit en een grotere variatie in woonmilieus in stad en land. Door consumentgerichte, aantrekkelijke woningen, een groene en veilige leefomgeving, een ruim aanbod van voorzieningen en een eigen identiteit kan de regio de concurrentie met andere regio's aan. De kwaliteit van de woonomgeving in brede zin is een belangrijke vestigingsfactor voor bewoners en bedrijven. Dit legt de basis voor een sociaaleconomisch vitaal stedelijk netwerk.

De leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de dorpen zijn een belangrijk aandachtspunt. Demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening hebben een grote invloed op de sociaaleconomische vitaliteit van de dorpen. Woningbouw voor starters en ouderen, voorzieningen zoals scholen, buurthuizen, etc. en de bereikbaarheid daarvan zijn belangrijke thema's. Daarbij blijft de vraag naar landelijke woonmilieus aanhouden. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0013.jpg"

Uitsnede Beleidskaart Regionaal Plan met globale aanduiding plangebied (locatie Komweg: blauw, locatie Turnstraat: rood)

Toetsing

In onderhavig plan is sprake van herstructurering/transformatie van twee locaties binnen de bebouwde kom van Didam. Op deze locaties zijn het schoolgebouw en de sporthal reeds gesloopt en wordt woningbouw gerealiseerd. De woningen betreffen betaalbare woningen. De herstructurering/transformatie van de locaties zorgt voor het behoud van de vitaliteit van Didam. Daarnaast worden de woningen op een zorgvuldige manier ingepast in de omgeving door aan een aantal stedenbouwkundige randvoorwaarden te voldoen. Daarmee wordt de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd en vergroot. Het plan sluit aan bij het Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat er zich in de Achterhoek een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren. De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Toetsing plangebied

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan bij de ambitie om te zorgen voor voldoende woonruimte voor de eigen bevolking. De woningbouwplannen sluiten hierbij aan door de realisatie van betaalbare woningen die ook geschikt zijn voor starters en senioren. De nieuwe woningen kunnen er tevens voor zorgen dat de bevolkingsomvang van Didam niet verder krimpt en dat het draagvlak voor voorzieningen versterkt wordt. Het plan sluit hiermee aan op de regionale ambities.

3.3.3 Koersnota Verstedelijking 2010 - 2020 met doorkijk tot 2040

Met het Rijk heeft de Stadsregio Arnhem Nijmegen afgesproken om in de periode 2010-2020 circa 26.000 woningen te bouwen. Om deze opgave per gemeente vorm te kunnen geven, werkt de stadsregio aan het opstellen van een verstedelijkingsvisie voor de regio. Om te komen tot een verstedelijkingsvisie heeft het college van bestuur op 11 maart 2010 een koersnota vastgesteld. De koersnota is een agenderende nota waarbij de focus ligt op verbetering van de samenhang tussen verstedelijking en mobiliteit. Op basis van de verstedelijkingsvisie zijn bestuurlijke overeenkomsten met elk van de regiogemeenten gesloten waarbij aspecten zoals woningbouwafspraken per gemeente, maatregelen voor realisatie van zes HOV-assen, regionale knooppuntontwikkeling voor een dertiental stations en afspraken rondom Stadsregiorail vastgelegd zullen worden. In de nota worden acht regionale kwesties genoemd:

Economie

  • 1. Brede economie stimuleren: Na 2020 wordt geen grote ruimtevraag verwacht voor nieuwe werklocaties, maar zal meer gestuurd moeten worden op een goede (inter)nationale bereikbaarheid, een arbeidsmarkt voor hoog opgeleiden, aanwezigheid van kennisinstellingen en een goed aanbod van aantrekkelijke woonmilieus.
  • 2. Samenwerken aan vitale steden: Met de afbouw van de VINEX-locaties Waalsprong, Schuytgraaf en Westeraam en de ontwikkeling van Park Lingezegen zullen de ruimtelijke en functionele verbanden tussen de steden Arnhem en Nijmegen toenemen zodat de focus wordt gericht op de ontwikkeling van een bipolair stedelijk kerngebied.

Ruimte

  • 3. Herstructurering is oneindig: De omvang van herstructurering neemt binnen de steden op langere termijn af, niet complete wijken, maar kleinschalige projecten bepalen de manier van herstructureren.
  • 4. (Door)bouwen in het middengebied: De inzet van de stadsregio blijft de komende jaren gericht op het afbouwen van de VINEX-locaties.

Mobiliteit

  • 5. Doortrekking van de A15: Een doorgetrokken A15 naar de A12 zorgt voor een directe (inter)nationale verbinding van de Rotterdamse haven met het Ruhrgebied en het Europese achterland en zorgt daarnaast voor een enorme verbetering van de interne bereikbaarheid binnen de stadsregio.
  • 6. Prioriteiten in het regionaal HOV: Om de kwaliteit van het openbaar vervoer te versterken moet de toekomstige bouwopgave gekoppeld worden aan HOV van trein en bus.

Wonen

  • 7. Aanbod van woonmilieus herijken: Hierbij wordt in kwalitatieve zin gekeken naar de vraag van de specifieke doelgroepen en in kwantitatieve zin naar fasering van de harde plancapaciteit om de ontwikkeling van de lopende VINEX-locaties niet te belemmeren.
  • 8. Omgaan met stabilisatie en krimp: Binnen de regio worden de verschillen tussen groei en krimp echter steeds groter.

Toetsing

In het plangebied worden middels herstructurering/transformatie twee woningbouwlocaties ontwikkeld, met in totaal maximaal 29 nieuwe woningen. Bij de bouw van deze woningen wordt gekeken naar de vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen. De woningen zijn geschikt voor verschillende doelgroepen, waaronder starters, eenpersoonshuishoudens, tweepersoonshuishoudens, doorstromers en senioren en daarmee wordt ingespeeld op de actuele vraag vanuit de woningmarkt.

3.3.4 Verstedelijkingsvisie

De gemeenten binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben hun bouwplannen bijgesteld. In de Verstedelijkingsvisie 'van Koers naar Keuze', die de Stadsregioraad op 30 juni 2011 heeft vastgesteld, zijn de woningbouwplannen bijgesteld van ruim 54.000 (2009) naar ruim 37.000 woningen.

In de Verstedelijkingsvisie staat dat vraaggericht bouwen uitgangspunt is voor het regionale woningbouwprogramma. Dit staat, in een aantal gemeenten, op gespannen voet met de grens van minimaal 50% betaalbaar bouwen. Als gevolg van de verdiepte crisis op de woningmarkt waardoor weinig woningen worden gerealiseerd, knelt het betaalbaarheidsbeleid en is het hanteren van strikte grenzen niet gewenst.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen wil ook voor de komende jaren weer inzetten op betaalbaarheid, maar wel op een andere wijze dan voorheen. De stadsregio doet dit vanuit het omdenken, waarin de consument centraal staat en het stimuleren van duurzaamheid binnen de regio. Beide stromen komen samen in het benaderen van betaalbaarheid door middel van woonlasten. De verdeling 50/50 vormt ook dan het uitgangspunt, maar het is mogelijk om binnen de subregio's te differentiëren. Dit wil zeggen dat er onderling afspraken kunnen worden gemaakt tussen de gemeenten, mits het subregiototaal op de verhouding 50/50 blijft uitkomen.

De afspraak van minimaal 50 procent betaalbare woningbouw op subregionaal niveau blijft uitgangspunt, tenzij gemeenten samen met corporaties inhoudelijke argumenten aandragen over de gewenste ontwikkeling van de betaalbare woningvoorraad, gelet op de woningbehoefte en demografische ontwikkelingen. De stadsregio is dan bereid die discussie te begeleiden en vorm te geven, mits de uitkomsten ook naar subregionale afspraken herleid worden en hierover afstemming plaats vindt.

Voor de regio Liemers, waaronder de gemeente Montferland valt, geldt dat er een toenemende behoefte bestaat aan koopwoningen en duurdere huur in het gebied. De behoefte aan koopwoningen komt van starters, doorstromers en ouderen en richt zich op diverse prijsklassen. Onder ouderen ontstaat er steeds meer een specifieke vraag naar levensloopbestendige woningen in het duurdere huursegment (al dan niet in de appartementensfeer). Er bestaat een aanzienlijke behoefte aan dorps wonen in de breedte (van landelijk dorps tot centrum dorps), waarbij er ook een behoefte is aan kleinstedelijke woonmilieus. Binnen het woonmilieu dorps wonen, herkent de subregio nauwelijks uitwisselbaarheid tussen de dorpen (vooral ouderen).

Toetsing

In onderhavig besluitgebied worden maximaal 29 betaalbare woningen gerealiseerd. De ontwikkeling sluit hiermee aan op de behoefte aan betaalbare woningen en voldoet aan de eis om minimaal 50% van de woningen in het goedkopere segment te realiseren.

3.3.5 Bestuurlijke overeenkomsten Verstedelijking en Mobiliteit

Op 28 maart 2012 zijn er bestuurlijke overeenkomsten Verstedelijking en Mobiliteit (BOV's) ondertekend door de twintig regiogemeenten. Deze afspraken vormen het startpunt voor de uitvoering van de Verstedelijkingafspraken in de periode 2012-2014.

Op 30 juni 2011 zijn de Verstedelijkingsvisie en de MobiliteitsAanpak vastgesteld in de Stadsregioraad. Hiermee is de basis gelegd voor integraal ruimtelijk beleid in de stadsregio. In deze visies staat de S-as als ruimtelijk economische ontwikkelingsas centraal. Het sluiten van bestuurlijke overeenkomsten (BOV's), waarin de beleidsdoelstellingen op het vlak van wonen, werken en mobiliteit vastgelegd worden in concrete afspraken, is het vervolg. Om de ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en mobiliteit in de stadsregio goed op elkaar af te stemmen is gekozen voor het goed in kaart brengen van de vraag naar en aanbod van woningen en bedrijventerreinen in relatie tot de bereikbaarheid, economische en demografische ontwikkeling in de regio. Het uiteindelijke doel is het versterken van totale economische structuur en bevorderen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Toetsing

In dit plan is sprake van herstructurering/transformatie van twee locaties in de bebouwde kom van Didam. Er worden maximaal 29 woningen in het betaalbare segment gerealiseerd. Deze voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in strijd met de BOV's Verstedelijking en Mobiliteit.

3.3.6 Woonagenda

Begin 2014 heeft de Stadsregio Arnhem Nijmegen, met instemming van de regiogemeenten, de Woonagenda vastgesteld. De Woonagenda is voortgekomen uit Bestuurlijke Overeenkomsten op het gebied van mobiliteit en verstedelijking die die de gemeenten in de Stadsregio Arnhem Nijmegen in 2012 met elkaar hebben afgesloten. In de Woonagenda gaat het om een samenhangende woningmarkt waarin steden en ommeland samen een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de behoefte. Per subregio hebben de gemeenten de programmering van nieuwbouw uitgewerkt aan de hand van een stoplichtmodel. Zo sluit het planaanbod optimaal aan bij de behoefte aan (nieuwe) woningen. In de Woonagenda worden 6 hoofdpunten onderscheiden waarop afgesproken is dat de gemeenten met elkaar om moeten gaan en waar de focus moet liggen.

  • 1. Steden krachtiger, ommeland prachtiger
    De 20 gemeenten in de Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben elkaar nodig om de regio aantrekkelijk en krachtig te houden. Stad en ommeland versterken elkaar. De gemeenten willen een breed palet aan woonmilieus aanbieden dat aansluit bij de behoefte.

  • 2. Sterke subregio's
    De feitelijke afspraken, ook over het nieuwbouwprogramma, worden georganiseerd in drie subregio's.

  • 3. Voorraad staat centraal
    De bestaande voorraad staat centraal in het woonbeleid.

  • 4. Kansen grijpen
    De stadsregio stelt samen met gemeenten een strategie op voor het aantrekken van beleggers met betrekking tot het realiseren van vrije sector huurwoningen.

  • 5. Provincie als belangrijke partner
    De provincie wordt gevraagd om op een andere wijze te sturen, met een passende set afspraken en inzet van haar financiële en andere instrumenten bij het pakken van kansen en oplossen van knelpunten bij het maken van de juiste kwalitatieve keuzes in de stadsregio.

  • 6. Stoplichtmodel
    Voor het prioriteren van woningbouwplannen voeren de gemeenten in de stadsregio een stoplichtmodel in. De gemeenten hebben hun woningbouwprogramma geprioriteerd. Daarbij is bepaald welke woningbouwplannen doorgaan (code groen); welke plannen worden gefaseerd of herprogrammering behoeven (code oranje) of worden geschrapt (code rood). Schrappen is nodig als woningbouwplannen op de langere termijn niet aansluiten bij de woningbehoefte. 

Gemeente Montferland

In Monferland is er sprake van een surplus in de harde planning in de koopsector, ten opzichte van de behoefte, van bij benadering 300 woningen. Dit doet zich voor in de goedkope en middeldure woningen. Het beeld voor het huursegment is vergelijkbaar met de subregio De Liemers als geheel. Er is geen nieuwbouw in de geliberaliseerde huur voorzien, terwijl er wel vraag in dit segment is. In Monferland is met name behoefte aan centrum-dorps wonen (Didam, 's Heerenberg), en slechts in beperkte mate aan dorps wonen (Zeddam). Een mogelijke verklarende factor zou de behoefte aan een robuust voorzieningenniveau kunnen zijn. Hiernaast is er vraag naar landelijk wonen. Hier is het voorzieningenniveau kennelijk niet doorslaggevend. De behoefte naar landelijk wonen zou van een andere doelgroep afkomstig kunnen zijn (doorstromers) dan de behoefte aan dorps-wonen (ouderen).

Toetsing

Binnen de bebouwde kom van Didam worden twee locaties geherstructureerd / getransformeerd tot woningbouwlocatie. In totaal worden er maximaal 29 woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen maken deel uit van het betaalbare segment. Beide locaties zijn op basis van het stoplichtmodel door de gemeente Montferland groen gecodeerd. De voorgenomen ontwikkelingen sluiten daarmee aan op de Woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Voor Montferland is toerisme van economisch belang. Voor een vitale toekomst van de gemeente is daarom ontwikkeling en groei van toerisme het uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid. Bovendien is aangegeven dat het wenselijk is om nabij belangrijke toeristische gebieden, zoals De Nevelhorst te beschikken over zogenaamde Toeristische Overstappunten. Deze punten hebben tot doel, om toeristen en recreanten die met de auto naar Montferland komen, te geleiden naar een dergelijk punt, van waaruit ze verder het gebied kunnen verkennen. Onderhavig plangebied behoort tot De Nevelhorst. In dit gebied is een van de overstappunten op de structuurvisiekaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0014.jpg"

Uitsnede structuurvisiekaart met globale aanduiding locatie Het Kompas (blauw) en locatie 't Raland (rood)

Toetsing

In de structuurvisie wordt aangegeven dat er binnen de contour voor bebouwd gebied zonder meer mogelijkheden zijn voor woningbouw. De voorgenomen woningbouw in het plangebied sluit hiermee aan op het beleid uit de Structuurvisie.

3.4.2 Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefteonderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015 (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte voor de komende tien jaar. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

Er zijn voldoende bouwmogelijkheden in Didam. Van de woonvormen met zorg en van de aangepaste woningen is er vooral behoefte aan levensloopbestendige en nultredenwoningen. Deze zijn veelal niet, of tegen hoge kosten te realiseren door aanpassingen in de bestaande voorraad. Daarnaast is er behoefte aan uitbreiding van de intramurale capaciteit en aan verzorgd wonen woonvormen. De navolgende tabel geeft het indicatieve bouwprogramma voor Didam weer voor de periode 2010-2020.

Doelgroepen   Huur     Koop     Totaal  
  Eengezins   Meergezins   Eengezins   Meergezins    
Starters   16   20   39   0   75  
Doorstromers <55 jaar   23   7   39   2   70  
Doorstromers 55+   35   35   0   5   75  
Vestigers regulier   60   0   131   9   200  
Vestigers extra   28   0   58   4   90  
Totaal   162   62   267   20   510  

Indicatief bouwprogramma Didam 2010-2020

In onderhavig plan worden in totaal maximaal 29 woningen mogelijk gemaakt, namelijk 9 rijwoningen, 8 twee-onder-één-kapwoningen en 10-12 appartementen. Deze woningen zijn voor verschillende doelgroepen bestemd, waaronder voornamelijk een- en tweepersoonshuishoudens. Dit betreffen allemaal eengezinswoningen in de koopsector. Deze woningen zijn geschikt voor starters, doorstromers, reguliere en extra vestigers. Daarmee passen de woningen binnen het indicatieve bouwprogramma van Didam en voorzien zij in de actuele woningbehoefte.

Toetsing

Wat de actualisering van het woningbehoefteonderzoek betreft, sluiten de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied hierop aan. In de plannen bestaat enige flexibiliteit bij de uitwerking en daarmee kan er goed worden aangesloten op de actuele vraag vanuit de woningmarkt. Het plan betreft 2 binnenstedelijke locaties die door middel van deze ontwikkeling worden geherstructureerd/getransformeerd. Daarbij wordt zorgvuldig aangesloten bij de stedenbouwkundige kwaliteiten van de omgeving. Daardoor vindt er een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Bovendien draagt de ontwikkeling van het plangebied bij aan de vergroting van het draagvlak voor voorzieningen in Didam en wordt er voor een versterking van de vitaliteit gezorgd.

3.4.3 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Didam

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. Een van de speerpunten uit het werkboek, evenals uit het groenstructuurplan, is dat de eigenheid van iedere wijk moet worden versterkt. In de loop van de afgelopen 75 jaar is Didam flink uitgebreid met een reeks nieuwbouwwijken. Alle wijken hebben hun eigen sfeer. In vrijwel iedere wijk vormt een historische weg de ruggengraat van de uitbreiding, hoewel deze vaak verkeerskundig geen hoofdontsluitingsweg meer zijn: de Kerkstraat/de Acacia, de Marsweg, Oude Beekseweg/Wilhelminastraat. Vaak heeft zo'n wijk aan de buitenrand langs de rondweg een parkstrook. Deze opbouw en de eigen karakteristiek dienen leidend te blijven voor de toekomst van de groenstructuur van die wijken, maar moeten wel afgestemd worden op huidige inzichten en functionaliteit. Onderhavig plangebied maakt deel uit van de wijk 'De Kom'. De Kom bestaat uit drie delen. In het noorden liggen verschillende weitjes die nog een historische sfeer uitademen. Het tweede deel van de Kom stamt uit het eind van de vijftiger jaren en bestaat uit een aantal noord-zuid straten. De Kardinaal de Jonglaan is de groene oase in deze wijk. Daar dient het grote gazon met de grote bomen gehandhaafd te blijven. Deze bomen zijn vaak bijzondere soorten. Ook in de toekomst kunnen hier als accenten dergelijke bijzondere cultivars geplant worden. Men dient wel op te passen dat de heldere groenstructuur niet verrommeld door het aanbrengen van kleine heesterplantsoenen en te veel extra boompjes. De overige straten zijn te krap voor openbaar groen. De voortuinen maken hier de straten groen. Het derde deel van de Kom, de vogelbuurt, is het jongste deel. Hierin is ook veelal weinig ruimte voor openbaar groen. Kleinere plantsoentjes moeten een meer eenduidige beplanting krijgen, zoals blokhagen van Acer campestre met hier en daar een accent. Waar bomen in het straatbeeld passen, moeten deze gehandhaafd worden.

Toetsing

Het plangebied ligt in de wijk De Kom. Voor de wijken in Didam geldt dat de eigenheid versterkt moet worden en dat de bestaande karakteristieken behouden moeten blijven. In dit geval wordt er bij de realisatie van de woningen voor gezorgd dat er wordt aangesloten bij de omliggende bebouwing en structuur. De bestaande groenstructuur wordt, voornamelijk bij de locatie Turnstraat, zo veel mogelijk behouden. Het plan past hiermee binnen het beleid uit het Groenstructuurplan van de gemeente Montferland.

3.4.4 Welstandsnota

Op 20 december 2012 heeft de gemeenteraad van Montferland de 2e wijziging welstandsnota vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen dienen zorgvuldig te worden ingepast om zo de bestaande kwaliteit te behouden of te verbeteren. Om dit te bewerkstelligen is de welstandsnota opgesteld voor zowel de bebouwing in de kernen van de gemeente Montferland, als voor de bebouwing in het buitengebied. Gebouwen in het buitengebied hebben andere architectonische kenmerken dan woningen in een uitbreidingsgebied. Elk gebied binnen een gemeente vraagt derhalve zijn eigen criteria. Die criteria kunnen worden uitgebreid naarmate de waardering voor het gebied groter is. De gemeentelijke ambitie in het ene gebied kan daarnaast ook anders zijn dan in een ander gebied. Daarom is er een gebiedsindeling voor de gemeente gemaakt. Voor onderhavig plangebied is het gebiedstype 'Woongebied' van belang. Daarnaast is er een onderscheid gemaakt in vier welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw, gangbaar en bijzonder. Voor het 'Woongebied' geldt een welstandsluw welstandsniveau.

Een welstandsluw gebied is een gebied met een zekere basiskwaliteit. Die basiskwaliteit staat niet onder druk. Bij welstandstoetsing in het recente verleden kon volstaan worden met licht corrigerend optreden. Die correcties zijn zonder grote problemen opgevolgd. Er is geen tendens van achteruitgang van de basiskwaliteit. De welstandstoetsing is soepel en richt zich op het handhaven van de basiskwaliteit in het gebied. Daarbij wordt vooral gekeken naar de situering en de massa en de vorm van het bouwwerk. De criteria zijn daarop afgestemd. Welstandsluwe gebieden hebben een redelijk gemeentelijk ambitieniveau. De dynamiek in deze gebieden is laag. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet te verwachten. De gemeente richt zich op een goed beheer

van de openbare ruimte. Voor het welstandsluwe woongebied van Didam gelden de volgende criteria:

Situering

  • nieuwbouw sluit aan bij de ritmiek van de bebouwing in dezelfde straatwand;
  • de woning is met de voorgevel georiënteerd op de straat.

Vorm en massa

  • de woning sluit voor wat betreft massa en vorm aan op de gebouwen in de omgeving;
  • per kavel is er één herkenbare hoofdmassa;
  • de woningen hebben een eenvoudige hoofdvorm;
  • aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
  • de verschillende gebouwen in een straat zijn elk als eenheid herkenbaar: vrijstaande woningen hebben een individueel karakter, de woning binnen de rij is deel van het geheel;
  • bij veranderingen aan de bestaande bebouwing is de karakteristiek van het oorspronkelijke straatbeeld het uitgangspunt;
  • de individualiteit van de woning wordt uitgedrukt door geringe onderlinge verschillen in vorm en massa;
  • de kappen zijn in dwarsrichting óf in langsrichting georiënteerd;
  • bij toepassing van een plat dak wordt de bovenste bouwlaag als duidelijke eindlaag vormgegeven door een terugliggend geveldeel of anderszins.

Gevelindeling

  • de gevelindeling sluit aan op die van andere woningen in dezelfde straatwand;
  • de gevelopeningen zijn per gebouw verticaal óf horizontaal in de gevel geplaatst;
  • aan de straat of de openbare ruimte liggen geen blinde gevels;
  • eventueel aanwezige symmetrie in de gevelindeling wordt gehandhaafd;
  • bij de rijenwoningen blijft de herhaling in gevelritmiek gehandhaafd.

Kleuren, materialen en details

  • de kleuren en materialen komen overeen met die in de omgeving;
  • de gevels zijn gebouwd in lichte of donkere baksteen, hout of andere steenachtige materialen;
  • de daken zijn gedekt met rode of grijze pannen of met riet;
  • materialen en kleuren van woningen binnen één rij zijn aan elkaar gelijk;
  • het schilderwerk van de kozijnen is licht van kleur;
  • het schilderwerk van grote vlakken is donker van kleur;
  • het materiaalgebruik van aan- en bijgebouwen is gelijk aan dat van het hoofdgebouw;
  • de detaillering van dakkapellen, erkers en serres is afgestemd op de vormgeving van het hoofdgebouw.

Toetsing

Voor het plangebied geldt het welstandsluwe welstandsniveau. Bij de welstandsbeoordeling vindt vooral toetsing plaats op aspecten van situering, vorm en massa. Hierbij wordt aangesloten bij de uitvoering van de ontwikkeling. Bij de situering en vormgeving wordt aangesloten bij de omliggende bebouwing in Didam. Voor beide locaties is een stedenbouwkundige schets gemaakt waarin wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke kwaliteit (zie paragraaf 2.2).

3.4.5 Hondenbeleidsplan

Het doel van het Hondenbeleidsplan is met name het terugdringen van de overlast ten aanzien van hondenpoep en daarnaast het bieden van passende voorzieningen om honden uit te laten. Het beleidsstuk geeft helderheid over voorzieningen voor honden en hondenbezitters en vormt de basis voor aanpassingen in de APV. Buiten de komgrenzen is het opruimen van hondenpoep niet noodzakelijk. Het buitengebied wordt dan ook gezien als voorziening voor de hondenbezitter. Binnen de komgrenzen is opruimen van hondenpoep verplicht, tenzij de hond wordt uitgelaten in één van de voorzieningen. Deze voorziening betreft een hondentoilet of het buitengebied. Een hondentoilet bestaat uit een omheind stuk zand, voorzien van een afvalbak en een lichtmast. Dergelijke voorzieningen zijn beschikbaar in de kernen Didam, Nieuw Dijk, Loil, 's Heerenberg en Zeddam.

Toetsing

Binnen de bestemming Groen, die is opgenomen op de locatie Turnstraat, is de realisatie van een hondentoilet toegestaan. Binnen de bestemmingen Tuin en Wonen is dit niet mogelijk. In de rest van Didam bevinden zich voldoende hondenvoorzieningen waarvan gebruik gemaakt kan worden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

4.1.2 Toetsing

Locatie Het Kompas

In februari 2014 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de locatie Komweg 1A5. Dit rapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

Locatie 't Raland

In februari 2014 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de locatie Turnstraat 16. Dit rapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.2 Flora en fauna

4.2.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.2 Toetsing

In januari 2014 is een quick scan flora en fauna uitgevoerd naar de locaties aan de Komweg en de Turnstraat7. Het bijbehorend briefrapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd. De onderzoeksresultaten zijn in deze paragraaf opgenomen.

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur is gezien de relatief kleine ingreep, de tussenliggende bebouwing en afstand niet van toepassing. De plannen leiden niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of kernkwaliteiten van de EHS.

Soortenbescherming

Met de plannen zijn negatieve effecten op ontheffingsplichtige vleermuizen niet op voorhand uit te sluiten. Voor deze soorten geldt, bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen, vliegroutes en essentiële foerageergebieden een ontheffingsplicht in het kader van de Flora- en faunawet. Er dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in de groenstrook aan de Turnstraat om vast te stellen of het perceel wordt gebruikt als essentieel foerageergebied.

Nader onderzoek vleermuizen

In juni en augustus 2014 is de locatie 't Raland onderzocht op de aanwezigheid van vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen8. Dit onderzoeksrapport is opgenomen in de bijlagen bij het bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten van het onderzoek worden in deze paragraaf weergegeven.

Uit het nader onderzoek in het plangebied blijkt dat de Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) in lage aantallen foerageren in het plangebied. Er zijn maximaal 4 Gewone dwergvleermuizen en 1 Laatvlieger tegelijkertijd waargenomen. Kolonies van deze soorten bestaan uit meerdere tientallen dieren. Het plangebied vormt daarom enkel voor een klein percentage van de gehele kolonie foerageergebied. Van een essentieel foerageergebied is derhalve geen sprake. Tijdens de veldbezoeken zijn ook geen andere strikt beschermde soorten aangetroffen. Een ontheffing Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren de kans te geven om te vluchten. Verder kunnen vogels broeden binnen en in de omgeving van het plangebied. Werkzaamheden die een verstorend effect op broedende vogels veroorzaken mogen niet uitgevoerd worden.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

4.3.2 Toetsing

Locatie Het Kompas

Hinderveroorzakende functies op de locatie: Op de locatie aan de Komweg worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zijn aangeduid als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van de locatie: In de omgeving van de locatie liggen voornamelijk woningen. Deze veroorzaken geen milieuhinder en zijn zoals gezegd milieuhindergevoelig. Ten noorden van de locatie liggen enkele gronden met een centrumbestemming. Binnen deze bestemming zijn woningen, detailhandel, dienstverlening, horeca (met uitzondering van zware horeca) en kantoren toegestaan. Dit betreffen allemaal geen functies die veel milieuhinder veroorzaken. Op basis van de VNG richtafstanden dient een afstand van 30 meter te worden aangehouden tussen deze functies en woningen. De afstand tussen de nieuwe woningen en de centrumfuncties bedraagt ruim 40 meter. Deze afstand is daarmee voldoende groot en de nieuwe woningen zorgen niet voor een belemmering van de bedrijfsvoering van de in de omgeving gelegen centrumfuncties. Bovendien bevinden er zich tussen de locatie Komweg en de centrumbestemmingen in de huidige situatie al woningen. Ter plaatse van deze woningen wordt reeds een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Op de locatie Komweg zal dit ook het geval zijn.

Locatie 't Raland

Hinderveroorzakende functies op de locatie: Op de locatie aan de Turnstraat worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zijn aangeduid als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van de locatie: In de omgeving van de locatie liggen voornamelijk woningen. Deze veroorzaken geen milieuhinder en zijn zoals gezegd milieuhindergevoelig. Ten zuiden van de locatie liggen een school voor praktijkonderwijs en een middelbare school. Voor scholen in het algemeen voortgezet onderwijs geldt een maximale richtafstand (voor geluid) van 30 meter. De nieuwe woningen liggen op ruim 30 meter afstand van de scholen.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

4.4.2 Toetsing

De locatie Het Kompas wordt omsloten door de Komweg en de Ludgerusstraat. De locatie 't Raland wordt omsloten door de Turnstraat. Dit zijn de dichtstbijzijnde wegen. Voor de gehele bebouwde kom van Didam en daarmee ook voor de Komweg, Ludgerusstraat en Turnstraat, geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven. Gezien de beperkte breedte van de wegen en de verkeersintensiteit is er geen geluidhinder te verwachten op de nieuwe woningen.

Voor de locatie 't Raland geldt daarnaast dat aan de zuidzijde een spoorweg is gelegen. Op de navolgende afbeelding zijn de verschillende geluidscontouren van de spoorweg weergegeven ter hoogte van de Turnstraat. Hieruit blijkt dat er tussen de bebouwing en het spoor minimaal 26 meter afstand moet worden aangehouden, om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Hiertoe is op de verbeelding bij dit bestemmingsplan binnen de bestemming Wonen een bouwvlak opgenomen. Buiten het bouwvlak mogen geen woningen worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0015.jpg"

Geluidcontour railverkeer op 4,5 meter hoogte (bron: Adviesbureau Vander Boom bv Zutphen, 6 januari 2014)

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

4.5.2 Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om in totaal maximaal 29 woningen te realiseren. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De monitoringsstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.6.2 Toetsing

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Hierop is te zien dat beide locaties zijn aangewezen als kwetsbaar object. Ten zuiden van de locaties liggen enkele buisleidingen en twee autosnelwegen. Deze hogedruk aardgasleiding betreft de N-566-10, heeft een druk van 40 bar en een diameter van 168,3 mm. Het invloedsgebied reikt tot 70 meter afstand van de leiding. Het plangebied (locatie Turnstraat) bevindt zich op circa 300 meter afstand van de leiding. Hiermee ligt het gebied ruim buiten het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor alle hogedruk gasleidingen in of bij dit deel van het plangebied dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) geldt in dit deelgebied dat de oriëntatiewaarde van de aanwezige leiding niet wordt genaderd of overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0016.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied locatie Het Kompas (blauw) en locatie 't Raland (groen)

Ten zuidwesten van het plangebied ligt de A12. Over deze Rijksweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Externe veiligheid met betrekking tot het vervoer van vervoer van gevaarlijke stoffen gaat alleen over de bescherming van personen die in de omgeving van infrastructuur verblijven. Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen betrekking op de aanleg van nieuwe infrastructuur of een wijziging van bestaande infrastructuur. Wel maakt het plan de ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (woningen) mogelijk.

Uit de raadpleging van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen) blijkt dat:

  • de veiligheidszone gemeten vanaf het midden van de weg 0 meter is;
  • het een plasbrandaandachtsgebied met een zone van 30 meter betreft;
  • de PR 10-5 en 10-6 contouren niet buiten het wegprofiel zijn gelegen;
  • de PR 10-7 contour 74 meter is;
  • het GR niet groter is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;

Het plangebied bevindt zich op circa 100 meter afstand van de A12. Het plangebied ligt hiermee dus ruim buiten de plaatsgebonden risicocontouren van de weg. Op een dergelijk grote afstand is een significante toename van het GR (>10%) niet te verwachten met de realisatie van de maximaal 29 woningen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 vormt voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmering.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.7 Water

4.7.1 Beleid

Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het onderzoeksgebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.

In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2010-2015

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

Waterplan gemeente Montferland

Het waterplan is een parapluplan voor de disciplines riolering, ruimtelijke ordening, milieu, recreatie en groen- en waterbeheer, waarin de samenwerking op het aspect water is afgestemd. Het waterplan is opgesteld aan de hand van 7 thema's. Hierna worden de thema's met de kern van het betreffende thema weergegeven:

  • Waterkwantiteit, waterberging en wateroverlast: Droge voeten en voldoende water.
  • Waterkwaliteit en ecologie: Gezond water waarin de waterkwaliteit voldoende is voor de functie van het water. Het watersysteem draagt bij aan de ontwikkeling van de natuur in de gemeente en de regio.
  • Grondwater en drinkwaterwinning: Er is voldoende schoon grondwater beschikbaar voor drinkwaterbereiding en de natuur- en landbouwfuncties in het gebied.
  • Waterketen: Er wordt zo min mogelijk hemelwater naar de RWZI's afgevoerd en het streven is om afstromend hemelwater lokaal vast te houden. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn de doelen en ambities van de gemeente uitgebreid beschreven.
  • Water en ruimtelijke ordening: Water draagt bij aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Nieuwe ontwikkelingen kunnen dit versterken. Hiervoor, en om tot robuuste inrichting van het watersysteem te komen, is het nodig water vroegtijdig bij nieuwe ontwikkelingen op de kaart te zetten.
  • Beheer en onderhoud: Voor een goed functionerend water- en rioolsysteem is beheer en onderhoud essentieel. Over het beheer en onderhoud vindt afstemming plaats tussen waterschap, gemeente en overige betrokkenen. Dit overleg leidt tot afspraken over de taakverdeling, efficiënte uitvoering en de na te streven situatie.
  • Samenwerking en communicatie: Verschillende instanties zijn betrokken bij het waterbeheer en het waterbeheer raakt de belangen van burgers en bedrijven. Daarom is afstemming over de inrichting en het beheer en voorlichting over water nodig.

Om het belang van een goede waterhuishouding te onderstrepen en te waarborgen, wordt bij het thema 'Water en ruimtelijke ordening' aangegeven dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd. In gezamenlijk overleg van worden afgeweken.

4.7.2 Situatie plangebied

Huidige en toekomstige situatie locatie Het Kompas

De locatie aan de Komweg was voorheen volledig verhard. Op de locatie worden nu maximaal 12 woningen met tuin mogelijk gemaakt. In de toekomst neemt het verhard oppervlak af door de realisatie van de tuinen en groenstructuur. Met de voorgenomen ontwikkelingen binnen deze locatie zijn daarom geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding ter plaatse.

Huidige en toekomstige situatie locatie 't Raland

De locatie Turnstraat was voorheen eveneens voor een groot deel verhard door de bebouwing en erfverharding van de sporthal. Op de locatie worden maximaal 17 woningen mogelijk gemaakt. In het nader uitgewerkt inrichtingsplan worden er voor een groot deel appartementen gerealiseerd. De verwachting is dat als gevolg van deze ontwikkeling het verhard oppervlak niet of slechts gering (< 500 m2) zal toenemen. Bovendien worden de woningen in een relatief groene omgeving gebouwd. Veel bomen blijven daarbij behouden. De verwachting is dat er geen negatieve gevolg voor de waterhuishouding ter plaatse zullen zijn als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Wateroverlast

Een toename van het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Om wateroverlast te voorkomen zal de toename aan verhard oppervlak worden gecompenseerd. In het gemeentelijk beleid is opgenomen dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd.

Op de locatie aan de Komweg is geen sprake van een toename aan het verhard oppervlak. Op deze locatie hoeft daarom niet te worden gecompenseerd. Op de locatie Turnstraat is mogelijk sprake van een geringe toename aan verhard oppervlak. Op deze locatie dient daarom wel gecompenseerd te worden. Aan de voorzijde van de appartementen is hiertoe ruimte vrijgelaten. Op deze plek kan een wadi worden gerealiseerd.

Waterkwaliteit

Om vervuiling van hemelwater te beperken, dient bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, zink, lood en teerhoudende dakbedekking (PAK's).

Riolering

De locatie zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Didam. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem.

4.7.3 Watertoets

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel van het Waterschap Rijn en IJssel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)   Nee   2  
  2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?   Nee   2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?   Nee   2  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee   1  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?   Nee   1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?   Nee   2  
  2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?   Nee   1  
  3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Ja   1  
  4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Nee   1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee   1  
  2. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee   1  
  3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?   Nee   1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Nee   1  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee   2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?   Nee   1  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee   1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee   2  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee   2  
  3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?   Nee   1  
  4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?   Nee   1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  
4.7.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.8 Archeologie

4.8.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.8.2 Toetsing

In januari 2014 heeft op beide locaties een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. De rapportages zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. De onderzoeksresultaten worden in deze paragraaf weergegeven.

Locatie Het Kompas9

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor de onderzoekslocatie een middelmatige verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem verstoord is tot minstens 50 cm -mv. Er zijn geen bodemhorizonten en archeologische lagen aangetroffen. Vandaar dat in het plangebied geen archeologische vindplaatsen meer verwacht worden. Op basis van de resultaten wordt op de onderzoekslocatie in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Locatie 't Raland10

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek gold bij de aanvang van het veldonderzoek voor de onderzoekslocatie een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem verstoord is tot minstens 70 cm -mv. Er zijn geen bodemhorizonten en archeologische lagen aangetroffen. Vandaar dat eveneens op deze onderzoekslocatie geen archeologische vindplaatsen meer verwacht worden. Op basis van de resultaten wordt op de onderzoekslocatie in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.

Aanbevelingen

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.9 Cultuurhistorie

4.9.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

4.9.2 Toetsing

Locatie Het Kompas

De Komweg maakt deel uit van de historische wegenstructuur van Didam (zie paragraaf 2.1.1). Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van een topografische kaart uit 1867 weergegeven. Hierop is de Komweg reeds aangeduid. De wegenstructuur rondom deze locatie blijft ook in de toekomst behouden. Op de locatie zelf zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De nieuwe bebouwing sluit qua bouwstijl aan bij de omliggende bebouwing in de omgeving. Met de ontwikkeling worden de in de omgeving aanwezige cultuurhistorische waarden niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkomturn-on01_0017.jpg"

Uitsnede topografische kaart 1867 met globale aanduiding plangebied (blauw)

Locatie 't Raland

Op de locatie Turnstraat en in de omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Deze locatie maakt deel uit van een recente uitbreiding van Didam. De woningbouwontwikkeling zorgt daarom niet voor aantasting van de cultuurhistorie op de locatie.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Locatie Het Kompas

De nieuwe woningen worden voor een deel ontsloten op de Ludgerusstraat (de 4 twee-onder-één-kapwoningen aan de zuidzijde) en voor een deel op de Komweg (de 4 rijwoningen op de hoek en de 4 twee-onder-één-kapwoningen aan de noordzijde). Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op deze wegen.

Locatie 't Raland

De 10 nieuwe appartementen worden via een nieuwe erftoegangsweg ontsloten op de Judostraat. De rijwoningen worden ontsloten op de Turnstraat, eveneens via een nieuwe erftoegangsweg. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Turnstraat en Judostraat.

4.10.2 Parkeren

Locatie Het Kompas

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW11. In dit geval wordt uitgegaan van de nader uitgewerkte inrichtingsschets zoals opgenomen in de bijlagen.

  • Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de 8 twee-onder-één-kapwoningen uitgegaan van de categorie 'koop, twee-onder-een-kap' in de rest van de bebouwde kom van een weinig stedelijk gebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.
  • Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de 4 rijwoningen uitgegaan van de categorie 'koop, tussen/hoek' in de rest van de bebouwde kom van een weinig stedelijk gebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,6 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.

In totaal komt het aantal benodigde parkeerplaatsen daarmee op (14,4 + 6,2 =) 20,8 te liggen.

In het perk ten zuiden van de rijwoningen op de hoek van de Komweg en Ludgerusstraat worden 6 haaksparkeerplaatsen gerealiseerd. Op het eigen terrein van de 8 twee-onder-één-kapwoningen en de 2 hoekwoningen is ruimte op een eigen parkeerplaats te realiseren. Tot slot bestaat er de mogelijkheid om 5 parkeerplaatsen in de openbare ruimte te realiseren. Het totaal aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen op de locatie Het Kompas bedraagt in dat geval circa 21 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen van het CROW.

Locatie 't Raland

Ook om de parkeerbehoefte voor de locatie 't Raland te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW12. Hierbij wordt uitgegaan van het uitgewerkte voorkeursmodel voor deze locatie.

  • Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de 10-12 appartementen uitgegaan van de categorie 'koop, etage, duur' in de rest van de bebouwde kom van een weinig stedelijk gebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,7 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.
  • Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de 5 rijwoningen uitgegaan van de categorie 'koop, tussen/hoek' in de rest van de bebouwde kom van een weinig stedelijk gebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,6 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.

In totaal komt het aantal benodigde parkeerplaatsen daarmee op (20,4 + 8 =) 28,4 te liggen. Parkeren vindt plaats achter de bestaande woning aan de Turnstraat en langs het insteekweggetje aan de oostzijde van de locatie. Op de parkeerplaats achter de bestaande woning en nabij de rijwoningen worden 20 parkeerplekken mogelijk gemaakt. Langs het insteekweggetje is ruimte voor ruim 8 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen van het CROW.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.11 Kabels en leidingen

Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang
voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Groen

De bestaande groenstructuur langs het spoor bij de Turnstraat is als zodanig bestemd. Binnen de groenbestemming zijn onder andere speelvoorzieningen, watergangen en partijen met bijbehorende voorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen toegestaan.

Woongebied

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Ter plaatse van de woonbestemming zijn verschillende woningbouwcategorieën mogelijk, zoals vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen, rijwoningen en appartementen. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing worden in de regels vermeld. Op de verbeelding is het maximum aantal wooneenheden vermeld. De gronden buiten het bouwvlak maar binnen de woonbestemming zijn de erven waarop de bebouwingsregeling in de regels van toepassing is.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van het overleg in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.

7.2 Inspraak

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van inspraak in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.

7.3 Zienswijzen

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de zienswijzen in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.