direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Didam, Oude Beekseweg 64
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer (eigenaar/bewoner Oude Beekseweg 64 Didam) heeft het planvoornemen tot verbouw van de woning en de realisatie van enkele bijgebouwen. De bijgebouwen passen niet in het vigerende bestemmingsplan. Dit vergt een herziening van het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'.

Het plan is voorgelegd aan de gemeente Montferland en deze heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan een planologische procedure.

Voorwaarde is dat het plan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, waaronder de bodemkundige situatie. Deze toelichting voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied (hierna ook PG Oude Beekseweg) ligt aan de Oude Beekseweg 64 in Didam ten oosten van de kern Didam op de grens met het buitengebied van gemeente Montferland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0001.jpg"

Regionale situering PG Oude Beekseweg 64 Didam (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0002.jpg"

Lokale situering PG Oude Beekseweg 64 Didam (Bron: Google Maps)

Het plangebied ligt op 250 m. ten zuidoosten van de spoorlijn Arnhem–Doetinchem–Winterswijk in de oksel van de Oude Beekseweg en de Beekseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0003.jpg"

Kadastrale kaart, PG Oude Beekseweg 64, perceel Didam N525 en N1039 (Bron: KadastraleKaart.com)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt in het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' vastgesteld en onherroepelijk d.d. 27 december 2012. IMRO identificatie: NL.IMRO.1955.bpsgddmwwk-or01.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woonwijken Didam” (Bron: Ruimtelijke Plannen)

Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Wonen' (geel), “Tuin” (mosgroen) en 'Agrarisch' (lichtgroen). Deze zijn bestemd voor deze als zodanig benaamde doeleinden. Het plangebied heeft ook de dubbelbestemming 'Waarde archeologische verwachting 2' (kruisraster).

Een plan voor de verbouwing en vergroting van de woning en realisatie van enkele bijgebouwen (schuurtje en 2 carports) past niet in de bestemming 'Agrarisch'. De bestemming dient dan herzien te worden tot de enkelbestemming “Wonen”.

Binnen het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' bestaat geen vastgesteld afwegingskader voor een dergelijk verzoek. Het aangrenzende bestemmingsplan 'Buitengebied' kent hiervoor wel algemene wijzigingsregels die als leidraad kunnen worden gebruikt voor het maken van een goede afweging. Volgens art. 43.7 van het (geconsolideerde) bestemmingsplan 'Buitengebied' is uitbreiding/wijziging vormgeving van het bestemmingsvlak 'Wonen' mogelijk indien onder andere:

  • 1. Het bestemmingsvlak in de nieuwe situatie een compacte vorm heeft en voor tenminste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
  • 2. Het bestemmingsvlak met niet meer dan 50% wordt vergroot en de noodzaak hiertoe is aangetoond;
  • 3. Omliggende functies en waarden door de wijziging niet onevenredig worden belemmerd;
  • 4. Landschappelijke inpassing plaatsvindt van het gehele bestemmingsvlak;
  • 5. De oppervlakte aan gebouwen niet toeneemt.

Ad 1

Het bestemmingsvlak krijgt een logische compacte vorm en het overige perceel deel (weide) is meer dan 50% van de oppervlakte en blijft ongewijzigd in bestemming.

Ad 2

Het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 50% vergroot, dit is nodig voor de realisatie van de benodigde bijgebouwen. De huidige dubbele woning heeft geen bijgebouwen. Deze zijn nodig voor een normale woonsituatie en voldoen aan oppervlakte criteria van maximaal 100 m² aan bijgebouwen. Het plangebied wordt bovendien ingericht met een landschappelijk inrichtingsplan waarin de bijgebouwen worden geïntegreerd in de groene setting van woonkavels langs de Oude Beekseweg.

Ad 3

Omliggende functies van woningen en tuinen en kleine agrarische kavels worden niet belemmerd.

Ad 4

Er is een plan voor landschappelijke inpassing opgesteld (zie paragraaf 2.3).

Ad 5

Het initiatief betreft alleen bijgebouwen en geen woningen. De oppervlakte van deze bijgebouwen is totaal 98 m² wat minder is dan de toegestane 100m² bijgebouwen in het buitengebied.

Conclusie

De realisatie van enkele bijgebouwen voor het plangebied past in de criteria voor bestemmingswijziging. Voor de realisatie van enkele bijgebouwen dient het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' te worden aangepast waarbij de enkelbestemmingen 'Tuin' en 'Agrarisch' deels worden omgezet in de enkelbestemming 'Wonen'. Hiervoor dient een planologische procedure te worden gevoerd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0005.jpg"

Situatie 1925 (Bron: Tijdres van kadaster)

Het plangebied was in 1925 nog onderdeel van de grotere open agrarische esgronden (enken) rond het dorp Didam. Het plangebied ligt aan de interlokale weg Didam–Beek. Ten oosten op de grens met de bossen licht de 'Tol'. De spoorlijn Arnhem-Doetinchem-Winterswijk is al aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0006.jpg"

Situatie 1975, (Bron: Tijdreis van kadaster)

Rond 1975 is de omgeving van het plangebied nog weinig gewijzigd behoudens uitbreidingen van de dorpen Didam en Nieuw-Dijk. Rond 1965 is het hoogspanningstracé met masten aangelegd ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0007.jpg"

Situatie vanaf 1990 (Bron: Tijdreis, kadaster)

Vanaf circa 1975 zijn de industriële uitbreidingen 'De Fluun' van Didam ontstaan ten zuiden van de spoorlijn. De nieuwe ontsluitingsweg 'Beekse Weg' is aangelegd waarbij de weg ten oosten van het plangebied is afgebogen in westelijke richting parallel aan de hoogspanningsleiding. Vanaf die tijd ligt het plangebied in een verkeersluwere straat met lintbebouwing met achterliggend een strook agrarische gronden ingesloten tussen bebouwing en de Beekse Weg. De industriële uitbreidingen ten oosten van de Bievankweg zijn vanaf begin jaren negentig gerealiseerd.

2.2 Functies

Het plangebied ligt in de oksel van de oude interlokale weg tussen de kernen Didam en Beek. Het van oorsprong agrarische buitengebied is in deze dorpsrandzone meer en meer in ontwikkeling. Ten westen van het plangebied is het industrieterrein van Didam ontwikkelt en de nieuwe Beekse Weg scheidt de lintbebouwing langs de Oude Beekseweg van de agrarische zone tussen de kernen Didam en Nieuw-Dijk onder de hoogspanningsmasten. Het grondgebruik is hobbymatig agrarisch met kleine weitjes tussen de opgaande groenzone langs de Beekse Weg en het industrieterrein en de lintbebouwing langs de Oude Beekseweg.

2.3 Planontwikkeling

Het initiatief betreft de wijziging van de bestemming van een deel van de percelen van bestemmingen 'Tuin' en 'Agrarisch' naar bestemming 'Wonen'. De initiatiefnemer wil de woning verbouwen en enkele kleine bijgebouwen realiseren (carports en schuurtje). Deze passen niet in de bestemming en bouwvoorschriften voor de agrarische bestemming. De plannen passen wel in de ontwikkelingen van deze woonzone langs de oude interlokale weg Didam–Beek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0008.jpg"

Kaart bestaande bestemmingen plangebied (bron: Van Vugt bouwadvies)

De wens is de bestaande woning te verbouwen en ten zuiden van de woning een schuurtje en ten noorden en oosten een carport te bouwen. Hiervoor moet een gedeelte van de percelen 525 en 1039 die bestemd zijn als 'Agrarisch' en 'Tuin' te worden bestemd als 'Wonen'. Een gedeelte van perceel 1039 welke nu bestemd is als 'agrarisch' (zuid en noord) wordt voorts bestemd als 'Tuin'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0009.jpg"

Ontwerpplan bestemming 'Wonen' en 'Tuin', (bron: Van Vugt bouwadvies)

In dit aangepaste bestemmingsvlak kunnen dan een carport en een schuurtje worden gerealiseerd in de volgende 'footprint'. De overige delen van het bestemmingsvlak worden ingericht als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0010.jpg"

Ontwerpbouwplan bijgebouwen, (bron: Van Vugt bouwadvies)

2.4 Ruimtelijke structuur en landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in een randzone van het dorp Didam. De woningen langs de Oude Beekseweg staan verspreid op ruime percelen met landschappelijk groen van bosjes, singels, hagen en vrijstaande bomen. Tussen de woningen liggen verspreid kleine open weitjes en akkers. Direct ten zuiden van het plangebied ligt een brede groenstrook als afscheiding naar het bedrijventerrein. Helaas zijn veel erfbeplantingen in de buurt van niet inheemse coniferen. Ook op het plangebied is een coniferenhaag aanwezig. Deze wordt gesaneerd voor het bouwinitiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0011.jpg"

Landschapsstructuur met weitjes, bosjes, hagen en bomen

Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarbij met landschapselementen het bouwplan versterkt is ingepast in de groene omgeving van de Oude Beekseweg. De voornoemde coniferenhaag wordt vervangen door een inheemse beukenhaag en aanvullend wordt een vogelbosje van heesterstruweel geplant en enkele nutsbomen/vruchtbomen. Met de aanplant van de beukenhaag wordt de (ecologische) verbinding met de groenstrook langs het bedrijventerrein gelegd. Langs de groenstrook komt een laagte voor infiltratie van hemelwater welke wordt ingezaaid met een veldbloemenmengsel. De aanvullende beplanting draagt bij aan de opdeling/splitsing in kleinere weilandjes overeenkomstig het omliggende straatbeeld. Het bouwinitiatief voegt zich hiermee in de groene setting van de ruime groene tuinen langs de Oude Beekseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0013.jpg"

Landschappelijke inpassing

2.5 Stedenbouwkundige verantwoording

De zone met woningen langs de Oude Beekseweg zijn cultuurhistorisch ontstaan langs de oude interlokale weg. Met de ruimtelijke aanpassingen van de aanleg van de Beekseweg en de industriële uitbreidingen van 'De Fluun' ligt het plangebied in de oksel tussen de nieuwe weg met opgaande brede groenstructuur en de oude weg. De zone ontwikkelde zich meer en meer tot een woonzone in de dorpsrand van Didam. Het initiatief tot herbestemming van de oude agrarische zone past in deze ontwikkelingen. Het stedenbouwkundige beeld van de woningen langs de Oude Beekseweg is van verspreide bebouwing in lage dichtheid en met diverse bijgebouwen. De ontwikkeling van het plangebied past in dit beeld. De situatie van de verbouwde woning met nieuwe bijgebouwen past derhalve in een goede ruimtelijke ordening en is aanvaardbaar mits milieuonderzoeken aantonen dat binnen de normen kan worden gebleven (zie Hoofdstuk 4 Haalbaarheid)

2.6 Conclusie

De herbestemming van het plangebied en de realisatie van bijgebouwen is aanvaardbaar mits milieuonderzoeken de haalbaarheid bevestigen. Dit is het geval (zie ook Hoofdstuk 4 Haalbaarheid).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0014.jpg"

Bovenaanzicht bestaande situatie woning met agrarische reststroken (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0015.jpg"

Zicht op het plangebied vanuit oostelijke richting (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is "ruimte maken voor groei en beweging". De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Gebiedsontwikkeling is vooral een taak van provincies en gemeenten. Denk aan het beheer van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Het Rijk helpt provincies en gemeenten door belemmeringen in de regelgeving weg te nemen.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Toetsing

Voor de ontwikkeling van het bouwplan voor het onderhavige plangebied, staat (indirect) in de SVIR het volgende wat van invloed is. De provincie is samen met de gemeente verantwoordelijk voor het woningbouwprogramma. Dit impliceert tevens inrichting en beheer van de bebouwde omgeving ten aanzien van aard en omvang van bijgebouwen.

3.1.2 De Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Artikel 3.1.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig dat uit drie stappen bestaat:

  • 1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'?
  • 2. Vindt de ontwikkeling plaats buiten bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Als hier sprake van is, dan moet motivering plaats vinden volgens de Ladder: waarom kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte worden voorzien?

De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.

Toetsing

Ad 1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van twaalf woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling. In dit geval gaat het niet om woningen maar om enkele bijgebouwen. Het doorlopen van de ladder is daarmee niet noodzakelijk.

Ad 2 Onderzoek bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen in bestaand bebouwd gebied (dorpsrand Didam).

Conclusie

Het initiatief past in het woningbouwprogramma en de bijgebouwen komen bij een bestaande woning in bestaand bebouwd gebied. Het initiatief is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor de ladder niet hoeft te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland. Samen met de Omgevingsverordening heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in samenspraak met de omgeving.


De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:

  • 1. Energietransitie;
  • 2. Klimaatadaptatie;
  • 3. Circulaire economie;
  • 4. Biodiversiteit;
  • 5. Bereikbaarheid;
  • 6. Vestigingsklimaat;
  • 7. Woon- en leefklimaat.

Met vier 'spelregels' of 'doe-principes' - doen, laten, zelf en samen - wordt er werking aan gegeven. Dit is het kader waarbinnen de provincie wil werken en afwegingen wil maken.

Energietransitie

Gelderland is in 2050 klimaatneutraal. Dit bereiken we door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Innovatie en het uitrollen van bewezen technieken wordt gestimuleerd. Als tussendoel realiseert Gelderland in 2030 55% broeikasgasreductie.

Klimaatadaptatie

Gelderland is in 2050 klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar. In 2020 heeft de provincie, samen met partners, de risico's en kansen van het veranderen klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.

Circulaire economie

Gelderland wordt de eerste afval-loze provincie in Nederland. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in de schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.

Biodiversiteit

In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overals waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

Bereikbaarheid

In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is al ons busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.

Vestigingsklimaat

De concurreerde positie van Gelderland binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen wordt verder versterkt. Om onderscheidend te blijven, halen we in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is hierin koploper van Nederland.

Woon- en leefomgeving

Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Themakaarten

Bij de visie zijn een aantal themakaarten aanwezig. Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:

  • ruimtelijk beleid;
  • waterbeleid;
  • milieubeleid;
  • natuur- en landschapsbeleid.

Daarmee is voor een aantal onderwerpen specifiek beleid vastgelegd. Op de themakaart milieubeleid staan geen aspecten die betrekking hebben op de gemeente Montferland. Bij 'onderzoek en conclusie' is de verdere toetsing aan deze themakaarten verwoord.

Uitvoering beleid

In het kader van de uitvoering van de visie, zijn ook drie beleidsdocumenten vastgesteld:

  • Regionaal waterprogramma;
  • Handreiking plussenbeleid;
  • Beleidslijn windenergie.

Het voorliggende initiatief heeft betrekking op Woon- en leefomgeving. Bij 'onderzoek en conclusie' is de toetsing aan dit beleid verwoord.

Toetsing

De ontwikkeling waarvoor dit bouwplan is opgesteld sluit aan op de volgende onderdelen van de visie:

  • De woon- en leefomgeving.

Het initiatief is een bouwplan voor bijgebouwen bij een bestaande woning en voldoet aan de woonwensen van de initiatiefnemer en verhoogt het woongenot en schaadt geen belangen van derden. Het initiatief voegt zich in de bestaande woon- en leefomgeving en past in de ruimtelijke ordening van de verspreide woningen met bijgebouwen langs de Oude Beekseweg. Het initiatief is daarmee aanvaardbaar.

Conclusie

Het plan past in de ambities en beleid van de Omgevingsvisie Gelderland voor een duurzame inrichting van de bestaande bebouwde omgeving.

3.2.2 Regionaal waterprogramma

Deze vormt, samen met de onderdelen op het gebied van water in de Omgevingsvisie, 'het beleid' op het thema water. Het Regionaal waterprogramma is tevens het verplichte regionale waterplan op grond van artikel 4.4 van de Waterwet. Het bevat geen nieuw beleid, maar is een voortzetting van het bestaande waterbeleid. De onderwerpen die belicht worden zijn:

  • water en ondergrond;
  • waterveiligheid en -overlast;
  • water en natuur;
  • water en kwaliteit;
  • water en gebruik

Op de themakaart waterbeleid zijn diverse onderdelen ook terug te vinden. Bij plannen die in of nabij locaties op de themakaart liggen, moet het waterprogramma meegenomen worden bij de toetsing.

Toetsing

Het plan voor de bouw van enkele bijgebouwen op het onderhavige plangebied heeft geen invloed op het waterbeleid en het watersysteem (zie ook paragraaf 3.3 Waterschapsbeleid).

Conclusie

Het bouwplan past in het Regionaal waterprogramma

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. Hierin zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Samen met de Omgevingsvisie heeft de provincie al vooruit gelopen op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving.

Het voorliggende plan is een initiatief voor herbestemming en herinrichting (functiewijziging) van een bestaand agrarisch bouwplan en gaat niet over stedelijke ontwikkelingen. Het voorliggende initiatief is besproken met omwonenden en zal in een omgevingsdialoog (ter visie legging) worden gecommuniceerd met de verdere omwonenden en belanghebbenden.

Toetsing

Het initiatief voor de realisatie van enkele bijgebouwen is niet in strijd met de Omgevingsverordening en zal worden ingepast in het bestemmingsplan met aandacht voor omgevingsdialoog.

Conclusie

Het bouwplan past in de uitgangspunten van de Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Waterschapsbeleid

Het beleid van het waterschap Rijn & IJssel past in de Omgevingsvisie Gelderland en het Regionaal waterprogramma. Het beleid ten aanzien van bouwplan is dat deze geen negatieve invloed mogen hebben op het watersysteem. Voor elk nieuw bouwplan dient het hemelwater te worden afgekoppeld van het vuilwatersysteem.

Toetsing

De nieuwe bijgebouwen zijn geheel vrijstaand en het hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen terrein (tuin en weide). Het plan heeft daarmee geen negatieve invloed op waterschapsbelangen c.q. het watersysteem (zie ook paragraaf 4.2.2).

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Inleiding

De gemeente Montferland ligt op de rand van de regio's Achterhoek en (sub)regio De Liemers (onderdeel van stadsregio Arnhem Nijmegen). Binnen de gemeente wordt hier momenteel discussie over gevoerd ten aanzien van de toekomst van de gemeente. Gelet op de historische ligging van het plangebied in de regio Liemers wordt daarom hierna het woningbeleid van Liemerse woonagenda getoetst. Het woningbeleid van de Achterhoek loopt overigens min of meer parallel met het beleid van de regio de Liemers waarin ook bestaand bebouwd gebied voorrang heeft in ontwikkeling op nieuwbouw en waarin lichte behoefte is aan extra woningen voor de dorpskernen.

3.4.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

Als basis voor ruimtelijk beleid zijn er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:

  • omgaan met de krimp;
  • externe relaties;
  • veranderingen in het landelijk gebied;
  • overstap naar duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0016.jpg"

Visiekaart Achterhoek

Momenteel wordt echter geen 'krimp' meer voorzien voor de regio's Achterhoek en Liemers (zoals ook vastgelegd in de Liemerse Woonagenda koers voor 2020-2025). Daarmee past ook de realisatie van voorzieningen zoals bijgebouwen bij bestaande woningen en draagt dit bij aan het woongenot en de leefbaarheid van dorp en regio.

Huidige kwaliteit als basis voor de toekomst

De kaart geeft de regionale structuren en kwaliteiten weer. Het regiobeleid is gericht op de beleidsvelden:

  • Landschap:
  • Infrastructuur:
  • Dorpenlandschap:
  • Overige speerpunten, zoals duurzame energie, toerisme enzovoort:

Toetsing

Het plan betreft een bestaande bebouwde situatie (eengezinswoning) en derhalve zonder gevolgen voor de beleidsvelden.

Conclusie:

Het initiatief voor het plangebied past in de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

3.4.3 Liemerse woonagenda

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen om te kunnen voorzien in de kwalitatieve behoefte die er nu en in de toekomst is. Er is ruimte voor enige uitbreiding van de woningvoorraad voor de kernen van de gemeente Montferland. Hierin past ook het actueel houden van de bestaande woningvoorraad en leefbaar houden van dorp en omgeving.

Toetsing

Het initiatief voor het plangebied Oude Beekseweg 64 voor de aanpassing van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van enkele bijgebouwen voldoet aan de lokale behoefte van woningen en voorzieningen van een bestaande bebouwde situatie. Het gaat hier om vergelijkbare wijzigingen zoals elders in de gemeente Montferland alsmede voor de bebouwde situatie woningen aan de Oude Beekseweg in Didam.

Conclusie:

Het plan past in de Regionale woonagenda.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Montferland

De gemeente Montferland heeft op 23 april 2009 de structuurvisie Montferland vastgesteld. Dit is een actualisatie, bundeling en doorontwikkeling van bestaande deelvisies. Voor de omgeving van het plangebied is ingezet op beleid ten aanzien van 'Rust en Ruimte'. Dit ziet op bescherming van de landschappelijke kwaliteiten en de recreatieve en toeristische aspecten. Dit beoogd consoliderend beleid voor Didam en omgeving met beperkte, maar enige mogelijkheden voor uitbreiding en woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0017.jpg"

Structuurvisie Montferland (bron: gemeente Montferland)

Toetsing

Het initiatief voor het plangebied Oude Beekseweg 64 voor de herziening van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van enkele bijgebouwen past in de kaders van de structuurvisie Montferland mits aandacht voor inpassing in de landschappelijke/ruimtelijke context. Dit is het geval. De situatie past in de ruimtelijke ordening van de straat.

Conclusie:

Het bouwplan past in de structuurvisie Montferland.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Beleid ten aanzien van landschap en stedenbouw is nader uitgewerkt in het landschapsontwikkelingsplan (LOP). Dit plan is ontwikkeld in samenwerking met de gemeenten Oude IJsselstreek en Doetinchem. In het plan met een zestal werkboeken is het beleid voor Didam en omgeving opgenomen in het deelboek 4: Omgeving Didam en Wehl.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0018.jpg"

Landschapsontwikkelingsplan, deelboeken (bon: gemeente Montferland)

In het landschapsontwikkelingsplan zijn actuele en toekomstige ontwikkelingen aangegeven in de vorm van een kaart met de hoofdpunten van beleid. Ten aanzien van woningbouw (c.q. stedelijke uitbreiding wonen) zijn voor Didam kleine uitbreidingen voorzien voor autonome ontwikkelingen voor de lokale bevolking (beperkte uitbreiding woningbouw). Rond Didam is een zogenaamde 'zwerm' van uitwaaierende bebouwingslinten voorzien. Het plangebied Oude Beekseweg past hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0020.jpg"

Landschapsontwikkelingsplan, deelboeken (bron: gemeente Montferland)

Toetsing

Het initiatief voor het plangebied Oude Beekseweg 64 voor de herbestemming van het perceel ten behoeve van de realisatie van enkele bijgebouwen voldoet aan de lokale behoefte van woningen en voorzieningen. Het initiatief voegt zich in de zone van de 'zwerm' van uitwaaierende bebouwingslinten rond Didam.

Conclusie:

Het bouwplan past in het landschapsontwikkelingsplan.

3.5.3 Volkshuisvestingsbeleid

In de Liemerse Woonagenda koers voor 2020-2025, is vastgelegd dat naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

Toetsing:

Er is geen sprake van uitbreiding van woningen maar van de realisatie van enkele bijgebouwen. De realisatie past in de wens voor een versterking van het woonklimaat. Het initiatief voegt zich in de ruimtelijke situatie van de woningen langs de Oude Beekseweg.

Conclusie:

Het bouwplan past in het volkshuisvestingsbeleid Montferland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0021.jpg"

Ruimtelijk beeld verspreide woningen met bijgebouwen Oude Beekseweg Didam (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgoubkwg64-on01_0022.jpg"

Zicht op het plangebied vanuit westelijke richting (Bron: Google Streetview)

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.


Geldende wet- en regelgeving hiervoor is het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) met daaraan gekoppeld de verwijzing naar de Algemene Wet bestuursrecht (art. 3.2). Een bodemonderzoek is dan noodzakelijk wanneer:

  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Dit is het geval in onderhavig initiatief.

Onderzoek

Het plangebied is door buro Lycens onderzocht ten aanzien van de bodemkundige situatie. Het rapport met nummer 2020-0411 d.d. 9 april 2021 is als bijlage toegevoegd aan deze toelichting.

In de bovengrond rondom de woning zijn licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en PAK aangetoond. In de bovengrond op het overig terreindeel is enkel PAK licht verhoogd gemeten. In de ondergrond rondom de woning zijn geen parameters verhoogd gemeten. In de ondergrond op het overig terreindeel is kobalt licht verhoogd gemeten.

De gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarden in geringe mate en vormen geen belemmering voor de geplande planologische procedure en aanvraag omgevingsvergunning.

In het grondwater zijn geen parameters in een verhoogde concentratie gemeten. Er bestaat ten aanzien van de chemische kwaliteit van het grondwater derhalve geen belemmering voor de geplande planologische procedure en aanvraag omgevingsvergunning.

Uit (bodem)milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging.

Conclusie

Er zijn geen milieukundige belemmeringen ten aanzien van de bodemsituatie voor bestemmingswijziging en realisatie van bijgebouwen op het plangebied Oude Beekseweg 64.

4.1.2 Akoestiek

4.1.2.1 Wet geluidhinder

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Onderzoek 

Voor bijgebouwen zijn geen normen in de Wet geluidhinder van toepassing ten aanzien van de geluidsbelasting en derhalve is nader onderzoek niet nodig.

Conclusie

Voor de realisatie van bijgebouwen is de Wet geluidhinder niet beperkend.

4.1.2.2 Bedrijven en milieuzonering

Beoordeeld moet worden of de nieuwe woningen en bestemming bedrijven belemmeren. Er mogen geen milieuproblemen ontstaan. Om dit te kunnen beoordelen is algemeen als hulpmiddel aanvaard de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG.

Onderzoek en conclusie

Voor bijgebouwen zijn geen normen of contouren van toepassing. Nader onderzoek is niet nodig.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

De realisatie van bijgebouwen leidt niet tot een verandering van de situatie ten aanzien van luchtkwaliteit. Er is geen sprake van toename van verkeer. Nader onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het plan kan worden beschouwd als een nibm-project.

4.1.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een LPG vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Er liggen geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen nabij en derhalve is er geen belemmering voor het initiatief.

Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.

Onderzoek

De realisatie van bijgebouwen heeft geen invloed op het beleidsveld externe veiligheid. Verder onderzoek is dan niet nodig.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.1.5 Bedrijvigheid

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij welke de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen, maar bij een situatie waarin geurbelasting in sterke mate wordt bepaald door één bedrijf, dient ook rekening te worden gehouden met de relatie tussen de voorgrondbelasting en de kans op geurhinder. Een varkenshouderij heeft - in beginsel als richtlijn maar afhankelijk van het aantal dieren - een geurcontour van 200 m. en een rundveehouderij van 50 m. (binnen de bebouwde kom 100m).

In het voorliggende geval betekent dit dat moet worden beoordeeld of de omliggende bedrijven hinder ondervinden van het onderhavige bouwplan.

Onderzoek

De realisatie van bijgebouwen heeft geen invloed op nabije bedrijven.

Conclusie

Het initiatief vormt geen bron van hinder voor naburige bedrijven en omgekeerd.

4.2 Overige aspecten

4.2.1 Flora en fauna en stikstofdepositie
4.2.1.1 Flora en fauna

De bescherming van natuur is geregeld in de Wet natuurbescherming (in werking getreden 1 januari 2017). De Wet beschermd dier- en plantensoorten en natuurgebieden. Daarnaast stelt de wet de regels voor de jacht en de bescherming over houtopstanden.

De Wet natuurbescherming neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en planologische procedures die na 1 januari 2017 geïnitieerd worden zal getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming. De provincies zijn het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.

In de Wet natuurbescherming is geregeld dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de leefomgeving.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Wet natuurbescherming beschermd zijn. Binnen de stedelijke omgeving moet vooral aandacht worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenmarter. De nestlocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort(groep)en kunnen jaarrond beschermd zijn. Daarnaast zijn alle vogels beschermd tijdens de broedperiode (vanaf de bouw van hun nest totdat de jongen hun nest verlaten hebben) en mogen zij niet verstoord worden, tenzij dit niet van wezenlijke invloed is.

Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.

Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld, kan een verzoek tot ontheffing worden aangevraagd. Uit een verleende ontheffing kunnen aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen voortkomen die van invloed zijn op de (her)inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.

Onderzoek

Het initiatief betreft de herbestemming van een gedeelte van het bestemmingsvlak 'Tuin' en een gedeelte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch'.

De bestemmingsvlakken blijven grotendeels fysiek ongewijzigd. Het te bebouwen deel van de tuin betreft een verharde oprit en de bouwwerken in het deel agrarisch zijn grenzend aan de woning in een ecologisch steriel grasland met een monocultuur Engels raaigras en met bemeste zode.

Ten behoeve van het initiatief hoeven geen bomen of andere opstanden te worden verwijderd behalve een te saneren coniferenhaag. Deze heeft geen ecologische of botanische waarde en heeft ook geen bezette vogelnesten (opname juli 2021). Daarom worden met het initiatief geen ecologische kwaliteiten geschaad.

4.2.1.2 Stikstofdepositie

Het initiatief zal in de bouwfase door in te zetten materieel en door vervoersbewegingen een geringe stikstofuitstoot hebben. Echter deze bouw vindt plaats op ruime afstand van alle Natura 2000-gebieden. Daarom wordt geconcludeerd dat er geen toename is van stikstof op beschermde natuurgebieden hoger dan 0,00 mol N/ha/jr. Daarmee zijn er geen significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000. Een aanvullende Aerius-berekening wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Het initiatief is neutraal ten aanzien van flora en fauna en heeft geen gevolgen voor de stikstofdepositie.

4.2.2 Water

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt 'Anders omgaan met water' vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit'.

Standaardwaterparagraaf

Het waterschap Rijn & IJssel heeft een zogenaamde 'standaardwaterparagraaf' samengesteld. Dit is een document met een hoofdindeling van de wateraspecten en is bedoeld om de beoordeling van paragrafen te vergemakkelijken.

Beschrijving watersysteem

Het bouwplan ligt op de zandgronden ten oosten van de kern Didam. De afwatering en grondwaterstroming van het plangebied is richting de Rijn en de IJssel in westelijke richting.

Bodemsituatie

Het bodemprofiel betreft kalkloze dekzandlaag. Het gebied heeft een gemiddelde drooglegging van circa 1,5 m..

De bestaande bovengrond van het plangebied leent zich in beginsel voor infiltratie. Een aanvullend geo-hydrologisch onderzoek voor de bepaling van de zogenaamde 'k-waarde' voor de doorlatendheid wordt op basis van de plankarakteristiek en ligging op de zandige gronden niet nodig geacht.

Volgens overzicht van het Waterschap heeft het plangebied een globale afvoercoëfficiënt van 1 l/s/ha wat voor een maatgevend neerslagvolume volgens bui T10+105 een bergingscapaciteit van 40mm in het bodemprofiel van het plangebied vergt.

Relevante waterthema's

De watertoetstabel (versie augustus 2017) met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/uur?
2.Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500m²?
2.Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m²?
3.Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
1

1
1

1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichitng en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volks-
gezondheid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3.Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Onderzoek

De waterschappen hebben als beleid de afkoppeling van schoon regenwater van projecten en gebieden. Voor het onderhavige bouwplan is de afkoppeling van hemelwaterafvoer in beginsel bij beschikbare ruimte en mogelijkheden vereist.

Als thema's zoals vastgesteld in de 'standaard waterparagraaf voor bestemmingsplannen' onderscheiden de waterschappen voor een situatie zoals de onderhavige vooral: 'Wateroverlast'. Hierbij wordt als beleid gevoerd zo mogelijk af te koppelen en het hemelwater niet via de riolering af te voeren. Tevens is de doelstelling het oppervlaktewaterpeil en het grondwaterpeil duurzaam in stand te houden om enerzijds verdroging en bodemdalingen en anderzijds wateroverlast te voorkomen. Ten aanzien van de oppervlaktewaterkwaliteit mogen geen activiteiten plaatsvinden die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

De overige waterthema's in de voornoemde standaard en beantwoord met 'Ja' zijn relevant voor het plan en hierna behandeld.

Het hemelwater zal worden geïnfiltreerd op eigen terrein in de lagere delen van de tuin en in het weiland.

Er is geen sprake van afvoer van water van het perceel. Alle hemelwater wordt geïnfiltreerd.


Berekening waterberging

Bij de berekening van de watertoets moet volgens de 'leidraad rioleringen' worden gerekend met de zogenaamde 'Bui 10'. Deze bui valt ca. 1x per 10 jaar en heeft een neerslag van 40 mm. Het Waterschap Rijn en IJssel hanteert verder voor stedelijke uitbreidingen een norm van een bui 100+ (T10)+10%) voor voorkoming van overlast/schade van water boven maaiveldniveau.

Globale watertoets: plangebied Oude Beekseweg 64 Didam.

  • Bebouwde en verharde oppervlakte, totaal circa 100 m²;
  • Bui 10 (T10+105), 40mm per m²;
  • K-waarde > 1 m/dag;
  • Beschikbare infiltratieruimte -> opp. tuin/weiden 5.000m².

Opties berging hemelwater:

Infiltreren in tuin, weide.

De te infiltreren hoeveelheid schoon hemelwater is circa 4 m³ (40 ltr x 100 m²).

Op deze wijze wordt het hemelwater in de omgeving geïnfiltreerd. Er is geen sprake van directe lozing op een waterschapsloot. Ook bui T100 kan in het plangebied worden geborgen zonder overlast en schade.

Op de riolering is alleen de vuilwaterafvoer aangesloten. Hier verandert niets, anders dan toevoeging van de nieuwbouw woningen.

Er is geen sprake van afwijking van de uitgangspunten van het Waterschap en de gemeente. Er is geen sprake van toepassing van niet gecoate uitlogende bouwstoffen en er vinden geen activiteiten plaats die het watersysteem beïnvloeden of bedreigen. Er is op passende wijze invulling gegeven aan de bodemsanering zonder infiltratie van water en voorkoming van overlast naar de omgeving.

De keuze voor de wijze van hemelwaterafvoer dient te voldoen aan de uitgangspunten van de gemeente en van het Waterschap. Dit is het geval.

Conclusie

De infiltratie van hemelwater voor het plangebied wordt op eigen terrein geloosd met vrije uitstroom op de ruime tuindelen en weide rondom de woning . Er is geen rechtstreekse lozing op de openbare ruimte, riool of een waterschapsloot. Het plan voldoet dan aan de uitgangspunten van de gemeente en het Waterschap.

4.2.3 Cultuurhistorie en archeologie
4.2.3.1 Monumenten

Rond het plangeibed zijn geen monumenten aanwezig. Het bouwplan schaadt dus ook geen monumenten.

4.2.3.2 Archeologie

De gemeente Montferland voert een actief beleid ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie. Hiervoor is ook een 'Archeologische verwachtingenkaart Montferland vervaardigd en van kracht. Alle plannen dienen aan de cultuurhistorische en archeologische verwachtingen te worden getoetst. De archeologische verwachting is specifiek benoemd als waarde in het bestemmingsplan, zie paragraaf 1.3. Het betreft hier archeologische verwachting 2 en geldt op grond van het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' een verplichting tot archeologisch bureauonderzoek, tenzij grondwerkzaamheden minder diep gaan dan 30 cm. of als grondbewerking beperkt blijft tot een oppervlakte kleiner dan 100 m².

Onderzoek

Het bouwoppervlak en daarmee de oppervlakte grondwerken is minder dan 100 m2 (98m² zie paragraaf 2.3) en derhalve is nader archeologisch onderzoek niet nodig.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor het initiatief ten aanzien van monumenten, cultuurhistorie en archeologische waarden.

4.2.4 Verkeer en parkeren

Er is sprake van een bestaande situatie en zonder toename van autoverkeer. Het initiatief draagt bij aan het optimaler parkeren op eigen terrein en daarmee is er geen sprake van belasting van de openbare ruimte. Het parkeren zal volledig op eigenterrein plaatsvinden. Op eigen terrein is ruimte voor, de volgens het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) en CROW publicatie 182 vereiste, 1,9 parkeerplaats per woning. Hier wordt aan voldaan.

Conclusie

De ontwikkeling past in het gemeentelijk verkeer- en parkeerbeleid.

4.2.5 Duurzaam bouwen

Er is sprake van eigentijds bouwen in moderne milieuvriendelijke materialen en volgens het bouwbesluit. Het initiatief betreft een duurzame planontwikkeling en is voor onbepaalde tijd.

Conclusie

Het plan past in duurzaamheidsbeleid.

4.2.6 Kabels en leidingen

Alle benodigde nutsvoorzieningen zijn aanwezig in de Oude Beekseweg.

Conclusie

Het bestaande leidingennet vormt geen belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Deze gebruiksregel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Hiervoor is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.

In deze regel is opgenomen welke procedure dient te worden gevolgd bij afwijken.

In deze regels zijn regels voor parkeren opgenomen.

5.2 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit 1 kaartblad en is getekend op schaal 1:500. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.


De regels zijn onderverdeeld in een viertal hoofdstukken, te weten:

5.4 Bestemmingsbepalingen

5.4.1 Tuin

Om de openheid rondom de woning en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

5.4.2 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing wordt in de regels vermeld.

5.4.3 Waarde- Archeologische Verwachting 2

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De herbestemming van het onderhavige plangebied is een particulier initiatief. De initiatiefnemer neemt dan ook alle bijbehorende uitvoeringskosten voor zijn rekening. De initiatiefnemer is legesplichtig. Ter dekking van de plankosten zal een realisatieovereenkomst met de gemeente Montferland worden opgesteld.

Voor de gemeente Montferland zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van dit project geen kosten en/of financiële risico's verbonden. Eventueel uit het initiatief voortvloeiende planschade blijft voor rekening van de aanvrager. Hiervoor zal een planschadeovereenkomst met de gemeente worden afgesloten.

De financiële uitvoerbaarheid is geborgd door het afsluiten van de voornoemde anterieure overeenkomsten (realisatieovereenkomst en planschadeovereenkomst) en er is een dekkende exploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft de directe omgeving van het plan geïnformeerd. Er zijn geen belemmeringen voor het verlenen van een omgevingsvergunning.