direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Didam, Brandweerkazerne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bestaande brandweerkazerne van Didam is gelegen in het centrum van Didam. De brandweerkazerne is gebouwd in 1958 en verbouwd in 1981. Het gebouw vraagt om aanpassingen, omdat het op een aantal punten niet meer aan de hedendaagse eisen en wensen voldoet. Voor het centrum van Didam is bovendien door de gemeenteraad het Masterplan Didam vastgesteld. Onderdeel hiervan is de herontwikkeling van de huidige locatie van de brandweerkazerne. Om die reden is gezocht naar een nieuwe locatie voor de brandweerkazerne. Hierbij is de gekozen voor een nieuwe brandweerkazerne met oefenterrein aan de westzijde van Didam.

Deze ontwikkeling is op basis van het geldend bestemmingsplan 'Didam, skatebaan kruising Vincwijcweg – Doetinchemseweg' niet mogelijk. Om die reden moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de kern Didam, tussen de provinciale weg Doetinchemseweg ('randweg' N813) en de Vincwijcweg. De locatie ligt ten zuiden van een skatepark en ten noorden van een GSM/UMTS-mast en een parkeerterrein behorende bij een sportvereniging.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Didam, skatebaan kruising Vincwijcweg – Doetinchemseweg'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 28 maart 2013. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Centrum Didam'

De gronden binnen het plangebied hebben op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Didam, skatebaan kruising Vincwijcweg – Doetinchemseweg' de bestemming 'Verkeer'. Verder is er een dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 1' van toepassing. Volgens de regels, behorende bij de bestemming 'Verkeer' zijn de gronden ter plaatse bestemd met name bestemd voor wegen.

De dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 1' zorgt voor een borging van het behoud en beschermen van de te verwachten waarden in de bodem.

Aangezien een brandweerkazerne met oefenterrein in in strijd is met het bestemmingsplan, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Locatiekeuze

De gemeente Montferland heeft vier scenario's bestudeerd in het kader van behoud of verplaatsen van de huidige brandweerkazerne aan de Burgemeester Kronenburglaan in het centrum van Didam. De scenariostudie is als Bijlage 1 bijgevoegd.

In twee van de scenario's blijft de post op de huidige plek en wordt of onderhoud aan het gebouw gepleegd of wordt het geoptimaliseerd om aan de meest recente Arbo-eisen te voldoen. In het derde scenario wordt de huidige kazerne gesloopt en op dezelfde locatie teruggebouwd. Het vierde scenario voorziet in sloop van de huidige kazerne en nieuwbouw elders. Uit een in oktober 2017 uitgevoerde quickscan naar mogelijke kazernelocaties in Didam is gebleken dat, op basis van een aantal beoordelingscriteria, een nieuwe kazerne bij voorkeur in de zone tussen de rotonde Tatelaarweg/Hengelderweg en de rotonde Doetinchemseweg/De Eik gevestigd wordt. De quickscan is als Bijlage 2 bijgevoegd. Nieuwbouw binnen onderhavig plangebied, aan de westelijke rand van de kern van Didam, heeft als voordeel dat, naast dat aan alle gestelde eisen voor bebouwing en terreininrichting van een brandweerkazerne kan worden voldaan, de brandweerlieden niet meer vanuit het drukke centrum hoeven uit te rukken en sneller op de randweg zijn.

2.2 Bestaande situatie plangebied

Het plangebied betreft een groenstrook, waarop verspreid enkele bomen aanwezig zijn. Op de locatie is geen bebouwing aanwezig. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Vincwijcweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0005.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Vincwijcweg (met links de skatebaan en rechts de GSM/UMTS-mast)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0006.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de 'randweg' Doetinchemseweg (N813)

2.3 Toekomstige situatie plangebied

De gemeente is voornemens een brandweerkazerne met kantoorruimte, omkleedruimte, opslag en stalling voor de blus- en andere voertuigen op de locatie te realiseren. De kazerne wordt uitgevoerd als een doorrij-kazerne. De voertuigen rijden de kazerne vanaf de de Vincwijcweg binnen en rijden bij een calamiteit weg via de Doetinchemseweg. Aan deze zijde is ook een oefenplaats en ruimte voor oefenwrakken voorzien. Verder is ruimte gereserveerd voor 20 parkeerplaatsen op eigen terrein.

De blus- en ondersteunende voertuigen zullen in het zuidelijk deel van de kazerne worden gestationeerd. De overige functies zullen in het noordelijke deel worden gerealiseerd. Het gebouw zal een maximale bouwhoogte van 7,5 meter hebben om zo een goede doorrijhoogte voor de voertuigen te garanderen.

Voor de ontwikkeling is een schetsplan opgesteld. Dit schetsplan is als Bijlage 3 bijgevoegd. Op navolgende afbeeldingen is het schetsplan weergegeven. Daarnaast is tevens een impressie van de beoogde bebouwing weergegeven. Het schetsplan en het ontwerp voor het gebouw worden nog verder uitgewerkt. Mogelijk leidt dit nog tot (beperkte) aanpassingen aan de inrichting en het de vormgeving van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0007.jpg"

Schetsplan beoogde inrichting plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0008.jpg"

Impressie toekomstige bebouwing, gezien vanaf de noordoostzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0009.jpg"

Impressie toekomstige bebouwing, gezien vanaf de zuidwestzijde

In de regels van het bestemmingsplan en de verbeelding zijn de juridisch-planologische kaders van de ontwikkeling van het plangebied opgenomen. Zie hiervoor tevens paragraaf 4.2.1 van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, ter vervanging van een bestaande verouderde brandweerkazerne in het centrum van Didam. Dit is op te vatten als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. De ontwikkeling wordt derhalve hierna getoetst aan de Ladder Duurzame Verstedelijking.

1. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Er is behoefte aan de ontwikkeling in die zin dat het vanuit veiligheidsoverwegingen van belang is dat er een goede dekking is van brandweerkazernes over heel Nederland. De kazerne wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande brandweerkazerne in het centrum van Didam. Per saldo komt er daarmee geen nieuwe kazerne bij.

In en rondom Didam is er geen geschikt bestaand pand beschikbaar die voldoet aan de maatvoerings- en ontsluitingseisen van een kazerne. De bestaande kazerne heeft een maatschappelijke bestemming en zal naar huidig inzicht op termijn worden vervangen door woningbouw. Dit is een logisch toekomstig gebruik gezien de ligging midden in het centrum van Didam. De locatie van de huidige kazerne maakt geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan. Na de verhuizing van de brandweer is er mogelijk tijdelijk sprake van leegstand op de huidige locatie in Didam. Deze zal naar verwachting van korte duur zijn. Dit zal zeker niet leiden tot een onaanvaardbare situatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

2. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Het plangebied betreft een groenstrook dat ligt ingeklemd tussen twee wegen en diverse stedelijke functies aan de rand van de bebouwde kom. De brandweerkazerne wordt daarmee gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied van Didam.

Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving gezond, veilig, schoon en welvarend wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Toetsing

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, ter vervanging van een bestaande verouderde brandweerkazerne in het centrum van Didam. In de provinciale Omgevingsvisie zijn geen specifieke ambities opgenomen voor het verplaatsen van een brandweerkazerne.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, ter vervanging van een bestaande verouderde brandweerkazerne in het centrum van Didam. Het plan is in overeenstemming met de ambities uit de provinciale Omgevingsverordening.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland "Ideeën voor een plek" vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied gelegen op de overgang van 'contour bebouwd gebied' naar 'hoofdfunctie landbouw'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0010.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied binnen blauwe cirkel)

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt op de overgang van 'contour bebouwd gebied' naar 'hoofdfunctie landbouw'. Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, ter vervanging van een bestaande verouderde brandweerkazerne in het centrum van Didam. Het initiatief vormt geen belemmeringen voor de ambities die gesteld zijn voor het centrum of het buitengebied ter plaatse. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling in overeenstemming is met de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Didam

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. Een van de speerpunten uit het werkboek, evenals uit het Groenstructuurplan, is dat de eigenheid van iedere wijk moet worden versterkt. In de loop van de afgelopen 75 jaar is Didam flink uitgebreid met een reeks nieuwbouwwijken. Alle wijken hebben hun eigen sfeer. In vrijwel iedere wijk vormt een historische weg de ruggengraat van de uitbreiding, hoewel deze vaak verkeerskundig geen hoofdontsluitingsweg meer zijn: de Kerkstraat/de Acacia, de Marsweg, Oude Beekseweg/Wilhelminastraat. Vaak heeft zo'n wijk aan de buitenrand langs de rondweg een parkstrook. Deze opbouw en de eigen karakteristiek dienen leidend te blijven voor de toekomst van de groenstructuur van die wijken, maar moeten wel afgestemd worden op huidige inzichten en functionaliteit.

Voor de wijken in Didam geldt dat de eigenheid versterkt moet worden en dat de bestaande karakteristieken behouden moeten blijven. Het plangebied is gelegen aan de randweg die tussen de kern van Didam en de omliggende buurtschappen loopt. De doelstelling voor de ten noorden gelegen rotonde is bijvoorbeeld dat deze met een eigen thema een eigen verhaal verteld over kern en landschap. Verder valt het plangebied niet in de overige aandachtsgebieden uit het Groenstructuurplan.

Toetsing

In het groenstructuurplan zijn geen specifieke aandachtspunten opgenomen voor het plangebied. Het plan is daarmee in overeenstemming met het Groenstructuurplan van de gemeente Montferland.

Bomenbeleid 'De kracht van Bomen'

Op 9 januari 2020 heeft de gemeenteraad van Montferland het bomenbeleid 'De kracht van Bomen' vastgesteld. Het beleid is bedoeld als ondersteuning bij het nemen van besluiten rondom bomen die de gemeente Montferland boomrijk en leefbaar houden.

Het bomenbeleid gaat in op de inventarisatie van monumentale en bijzondere bomen, het beheer van bomen, de omgang met bomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met overlast en klachten over bomen.

Het uitgangspunt bij ruimtelijke plannen en ingrepen ten behoeve van vervanging dan wel onderhoud, is 'bescherming, behoud en inpassing van het bomenbestand tenzij. Het tenzij betekent dan een zorgvuldig uitgewerkte motivatie en aanvullend onderzoek om de kap van bomen te onderbouwen.'

Het is belangrijk om bij ruimtelijke plannen in een vroeg stadium te beoordelen of het mogelijk is waardevolle/of beeldbepalende bomen te behouden of in te passen. Vervolgens is ook tijdens de bestek en uitvoeringsfase de aandacht voor bomen binnen een project aan de orde.

Toetsing

In de huidige situatie zijn in het plangebied meerdere bomen aanwezig. Om te bepalen of de bomen bij de uitvoering van het initiatief duurzaam behouden kunnen blijven is door Treevision in mei 2020 een bomeneffectanalyse uitgevoerd1. Deze bomeneffectanalyse is als Bijlage 4 opgenomen.

De uitkomsten van de bomeneffectanalyse zijn gebruikt in het eerder genoemde schetsplan (zie paragraaf 2.3). Het is mogelijk om vijf van de 22 bomen in het plangebied duurzaam te behouden. Veelal staan de bomen binnen het contour van de nieuw te bouwen brandweerkazerne, waardoor het niet mogelijk is deze te behouden. In het ontwerp is rekening gehouden met compensatie van de te kappen bomen (circa 23 bomen). Daarnaast wordt onderzocht of de bomen kunnen worden behouden door deze te verplanten.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2019 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Aangezien er in het verleden op de locatie sprake was van wegen/paden is het plangebied onderzocht als een verdacht gebied. Tijdens het onderzoek zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Lokaal is in de bovengrond analytisch een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. Voor het overige zijn in zowel de boven- als de ondergrond en in het grondwater geen verontreinigingen aangetoond.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het rapport geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en nieuwbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing
Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, ter vervanging van een bestaande verouderde brandweerkazerne in het centrum van Didam. De beoogde ontwikkeling wordt in het kader van de Wgh niet aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Om die reden is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Voor de toetsing van mogelijke geluidhinder door de brandweerkazerne wordt verwezen naar de toetsing bedrijven en milieuzonering (paragraaf 3.3.3).

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

Vanwege de ligging van het plangebied aan de rand van de kern van Didam een randweg en de omliggende stedelijke functies is sprake van een 'gemengd gebied'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

De realisatie van een brandweerkazerne wordt gezien als een hinderveroorzakende functie. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan voorliggend initiatief worden gecategoriseerd als 'Brandweerkazernes'. Voor wat betreft het gebruik van het oefenterrein wordt aangesloten bij de richtafstanden behorende bij de functie 'Autosloperijen: b.o. <= 1.000 m2'. Dit in verband met het oefenen van het openknippen van autowrakken. Dit zal tien maal per jaar plaatsvinden waarbij gewerkt wordt met twee wrakken per keer. De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functies:

Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Brandweerkazernes   0   0   50   0  
Autosloperijen
(b.o. <= 1.000 m2)  
10   10   50   10  

De afstand van het bouwvlak van de kazerne tot aan de meest nabij gelegen voor geluidsgevoelige functies betreffen de de woningen aan de Marxstraat en is 50 meter. Hiermee wordt, voor wat betreft de kazerne, voldaan aan de minimaal aanbevolen richtafstand voor geluid. De afstand tot de oefenplaats tot aan de meest nabij gelegen voor geluid gevoelige functies is circa 40 meter. Vanwege de ligging in een gemengd gebied kan de richtafstand van 50 meter met één stap worden teruggebracht naar 30 meter. Hierdoor wordt ook voor de functie autosloperijen voldaan aan de minimaal aanbevolen richtafstand voor geluid.

Naar alle waarschijnlijkheid zal in het geval van uitrukken met sirenes een piekbelasting plaatsvinden op de in de nabij gelegen voor geluid gevoelige functies. Dit zal ongeveer twee maal per week plaatsvinden. Mogelijk zal dit in de toekomst iets vaker voorkomen. Het voeren van een geluidsignaal is echter een verplichting die voortvloeit uit de 'Regeling optische en geluidssignalen 2009' en hoeft niet getoetst te worden.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied  

Naast voorgaande toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In het plangebied bevinden zich geen milieuhindergevoelige functies. Er hoeft daarom niet worden onderzocht of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
De ministeriële regeling NIBM is niet zonder meer toepasbaar op de realisatie van een brandweerkazerne vanwege de verkeersaantrekkende werking hiervan. Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, ter vervanging van een bestaande verouderde brandweerkazerne in het centrum van Didam. Per jaar wordt gemiddeld 80 keer uitgerukt en vinden zo'n 50 oefeningen (deels binnen) plaats. Dit zal ten opzichte van de bestaande situatie in de kern van Didam niet veranderen. Daarmee zal er naar verwachting geen significante verslechtering van de luchtkwaliteit plaatsvinden. Daarnaast is er geen sprake van een significante blootstellingsduur en is een brandweerkazerne op basis van het 'Besluit gevoelige bestemmingen' geen gevoelige bestemming (functie). Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Met de realisatie van de brandweerkazerne wordt geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt. Aangezien een brandweerkazerne een vitaal onderdeel is in de hulpverlening kan een brandweerkazerne wel worden aangemerkt als een kwetsbare object. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe ovaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmalgbwkazern-va01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het plangebied zowel stationaire als mobiele bronnen aanwezig.

Stationaire bronnen

Zwembad De Hoevert: opslag chloorbleekloog. Afstand tot plangebied 500 meter. Op deze inrichting is de Leidraad Risicoregister Gevaarlijke Stoffen van toepassing. Voor de chlooropslag van het zwembad geldt een risicoafstand PR 10-6 van 0 m. Deze inrichting heeft dan ook geen invloedsgebied voor het groepsrisico.

Mobiele bronnen

Ten zuidoosten van het plangebied ligt de rijksweg A18. De rijksweg A18 is een doorgaande transportroute voor gevaarlijke stoffen die hiervoor is aangewezen in de Regeling Basisnet. Conform bijlage 1 van deze Regeling heeft de rijksweg geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied en bedraagt het invloedsgebied 355 meter. Uit de meest recente tellingen (digitale tellingen 2013, bron Rijkswaterstaat.nl) blijkt dat een gering aantal transporten met giftige vloeistoffen plaatsvindt over A18. De planlocatie ligt op circa 3,2 km van de A18 en is gelegen buiten het invloedsgebied van de rijksweg.

De locatie van de planontwikkeling is gelegen gelegen binnen het invloedsgebied van de Betuweroute (= 4.000 meter) en de A12 (= 4.000 meter). Over beide transportroutes worden hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd (bron tellingen Rijskwaterstaat.nl en bijlage 2 regeling Basisnet) zodat ten aanzien van deze risicobronnen een verantwoording van het groepsrisico opgesteld dient te worden.

Gelet op de afstand (1,8 km t.o.v. de rijksweg A12 en 3,5 km t.o.v. de Betuweroute) kan volstaan worden me een beperkte verantwoording.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de rijksweg A12. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4 Water

3.4.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
3.4.2 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee



Nee  
2



2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee

Nee

Nee  

2

1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

ja

Nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

nee

nee  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

In de huidige situatie betreft het plangebied een groenstrook. Door de realisatie van de brandweerkazerne zal het verhard oppervlak toenemen met circa 1.750 m2.

Het beleid van de gemeente Montferland is er op gericht dat hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein wordt verwerkt. Dit heeft veel voordelen:

  • Het plaatselijk infiltreren van regenwater voorkomt verdere verdroging;
  • piekafvoeren en lozingen van water op oppervlaktewater nemen niet toe, omdat er geen of minder nieuw verharde oppervlakken worden aangesloten op de riolering;
  • lokale gevolgen van klimaatverandering zijn kleiner.

Hemelwater afkomstig van de brandweerkazerne en bijbehorende verhardingen wordt in het plangebied geïnfiltreerd. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat minimaal een bui T=100 +10% (80 mm) geborgen moet kunnen worden.

De toename van het verhard oppervlak bedraagt circa 1.750 m2. Dit betekent dat in of in de nabije omgeving van het plangebied circa (1.750 * 0,08) = 140 m3 aan ruimte voor waterberging moet worden gereserveerd. Aangezien het plangebied grotendeels verhard wordt, is het voornemen om de waterberging te realiseren in de vorm van infiltratiekratten onder de terreinverharding. De exacte locatie van de infiltratiekratten zal bij de verdere uitwerking van het initiatief worden bepaald. Dit zal gebeuren in een zone waar zo min mogelijk zware voertuigen over heen zullen rijden.

De infiltratievoorziening zal indien nodig kunnen overstorten op de bermsloot langs de Doetinchemseweg en verder kunnen afwateren op de watergang langs de Luijnhorststraat.

Om de waterkwaliteit op peil te houden, zal bij de bouw van de kazerne uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen worden toegepast. Verder zullen eventuele blusoefeningen, ter bescherming van de grondwaterkwaliteit, plaatsvinden op een vloeistofdichte voorziening.

3.4.3 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. Naar aanleiding van de opmerkingen van het waterschap is in voorgaande paragraaf nader gespecificeerd op welke wijze het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem en wat de omvang van de infiltratievoorziening wordt.

3.4.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

3.5.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Het plangebied ligt volgens het geldende bestemmingsplan in een zone met dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 1'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m -mv. Op de beleidskaart Archeologie, Kaartblad 5 west, van de gemeente Montferland wordt ter plaatse van het plangebied een gebied weergegeven met een hoge archeologische verwachting (categorie 5). Volgens het vigerende beleid van de gemeente Montferland geldt voor een dergelijke zone een onderzoeksverplichting bij plangebieden groter dan 250 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -mv.

Archeologisch bureau- en booronderzoek

Door Hamaland Advies in november 2019 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd3. Dit onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit het bureauonderzoek blijkt voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen geldt een hoge archeologische verwachting te gelden. Door het ontbreken van bebouwing en het gebruik als bouwland geldt voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd een lage archeologische verwachting.

Het karterend booronderzoek heeft aangetoond dat de hoge archeologische verwachting voor het plangebied gerechtvaardigd is. Vervolgonderzoek dient uit te wijzen of er nog sprake is van een sporenniveau en of het een behoudenswaardige vindplaats betreft.

Vervolgonderzoek

Op basis van het archeologisch bureau- en booronderzoek is een programma van eisen voor het vervolgonderzoek opgesteld. Dit programma van eisen is reed goedgekeurd door de gemeente (bevoegd gezag). Het vervolgonderzoek wordt uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Hiervoor zullen in het plangebied twee proefsleuven worden gegraven. Op basis van dit onderzoek kan door de gemeente worden bepaald of het gebied vrij kan worden gegeven voor verdere ontwikkeling of dat (een deel van) het plangebied moet worden opgegraven om archeologische vondstmateriaal veilig te stellen.

Het proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd nadat de bomen ter plaatse van de beoogde proefsleuven zijn gerooid. Om te waarborgen dat het onderzoek plaats vindt is voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1'. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

Toetsing

In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, ook worden geen historische structuren aangetast.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.6 Flora en fauna

3.6.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

3.6.2 Toetsing

Door Staring Advies is in november 2019 een quickscan natuurtoets uitgevoerd4. Het onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende alinea's samengevat.

Quickscan natuurtoets

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De kernkwaliteiten en realisatie van de ontwikkelopgaven hiervan komt niet in het geding door onderhavig initiatief. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Op circa 4,2 km afstand is Natura 2000 gebied 'Rijntakken' en op circa 4,75 km afstand is Natura 2000 gebied 'Unterer Niederrhein' gelegen. Verder zijn er geen Natura 2000 gebieden in de nabijheid gelegen. Vanwege de nabijheid van Natura 2000 gebied 'Rijntakken' is in april 2020 door Langelaar milieuadvies een Aerius-berekening uitgevoerd5 (Bijlage 8). Uit het onderzoek blijkt dat de planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jr. Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.

Soortenbescherming

Flora

Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden.

Broedvogels

Het plangebied is ongeschikt als nestlocatie voor de jaarrond beschermde buizerd, gierzwaluw, huismus en steenuil, die inde omgeving van het plangebied zijn aangetroffen. Geschikte nestlocatiesvoor deze soorten zijn niet aanwezig. Het plangebied is wel geschikt als nestlocatie voor de soorten ransuil en roek. Echter zijn er geen (recent)gebruikte nesten van deze soorten aangetroffen. Het plangebieden directe omgeving behoren eveneens niet tot het essentieel leefgebied van deze of overige vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soorten. Werkzaamheden moeten wel buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Dit geldt met name voor kap- en snoeiwerkzaamheden. Voor de overige werkzaamheden wordt aanbevolen om ruim voor aanvang van het broedseizoen te beginnen om te voorkomen dat broedvogels zich gaan vestigen in het plangebied. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd.

Grondgebonden zoogdieren

Uit de literatuurstudie blijkt het voorkomen van de strikt beschermde bunzing en steenmarter voor de omgeving van het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) beschermde zoogdiersoorten waargenomen. Het plangebied is mogelijk onderdeel van het leefgebied voor enkele beschermde soorten als bunzing, egel, haas, hermelijn, konijn,mol, steenmarter of wezel. Voor deze soorten geldt, met uitzondering van de bunzing, hermelijn, steenmarter en wezel, in de provincie Gelderland automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ingrepen. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze overige soorten.

Kleine marterachtigen

Kleine marterachtigen zijn strikt beschermd in de provincie Gelderland. Het plangebied voldoet aan de eisen voor het leefgebied van kleine marterachtigen zoals de bunzing, hermelijn en wezel. Er zijn enkele waarnemingen van de bunzing bekend uit de omgeving van het plangebied. Het is niet uitgesloten dat het plangebied behoort tot het leefgebied van deze soorten. Een verblijfplaats van de bunzing wordt niet verwacht door het ontbreken van geschikte schuilgelegenheden. Een verblijfplaats van de kleinere hermelijn en wezel is niet op voorhand uit te sluiten. Het opnieuw inrichten van het plangebied kan in dat geval leiden tot aantasting van een vaste rust-en verblijfplaats van deze soorten. Voor deze soorten is gericht onderzoek noodzakelijk.

Steenmarter

Het voorkomen van de beschermde steenmarter is alleen ontheffingsplichtig wanneer er vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn. Hiervan is geen sprake in het plangebied. Nader onderzoek naar het voorkomen van de steenmarter is dan ook niet noodzakelijk.

Vleermuizen

Nader onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk, aangezien er door de geplande werkzaamheden mogelijk aanwezige essentiële foerageergebieden en vliegroutes aangetast worden. Gericht vleermuisonderzoek naar de aanwezigheid hiervan is derhalve noodzakelijk

Overige soortgroepen

Gezien het ontbreken van geschikt leefgebied zijn beschermde amfibieën, reptielen, vissen en/of ongewervelde dieren, met uitzondering van enkele algemene soorten als bruine kikker en gewone pad, niet te verwachten in het plangebied. Voor deze soorten geldt in de provincie Overijssel automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ingrepen. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soort(groep)en.

Vervolgonderzoek

Door Staring Advies is in juli 2020 een aanvullend natuuronderzoek naar vleermuizen en kleine marterachtigen uitgevoerd6. Dit onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Uit het vervolgonderzoek komt naar voren dat er zich in het plangebied geen verblijfplaatsen, vliegroutes of essentiële foerageergebieden van vleermuizen bevinden. Ook zijn er geen verblijfplaatsen of functioneel leefgebied van kleine marterachtigen als bunzing, hermelijn en wezel aanwezig. Het aanvragen van een ontheffing en het treffen van mitigerende en/of compenserende maatregelen voor beide soortgroepen is niet noodzakelijk.

3.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

3.7.2 Verkeer

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, ter vervanging van een bestaande verouderde brandweerkazerne in het centrum van Didam. In de CROW7 zijn geen kengetallen opgenomen voor een brandweerkazerne of een vergelijkbare voorziening.

Per jaar wordt gemiddeld 100 keer uitgerukt. Dit aantal kan in de toekomst licht toenemen. Verder vinden er per jaar ongeveer 40 oefeningen plaats. De oefeningen vinden deels binnen (theorie in instructielokaal), deels buiten (voor kleinschalige oefeningen) en deels op andere locaties in woonwijken, bedrijven en zorginstellingen plaats. De oefeningen worden altijd uitgevoerd zonder sirenes en zonder vuur. Aangezien het initiatief een verplaatsing van een brandweerkazerne betreft is er per saldo geen sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen.

De brandweerkazerne kan vanaf twee zijdes worden bereikt. De brandweervoertuigen zullen uitrukken via de Doetinchemseweg en terugkeren op het terrein via de Vincwijcweg. De brandweermensen die bij een calamiteit als eerste worden ingezet, kunnen het terrein vanaf de Doetinchemseweg bereiken en aan deze zijde parkeren. Het overige personeel parkeert aan de zijde van de Vincwijcweg. De directe ontsluiting van de brandweerkazerne op de Doetinchemseweg bij calamiteiten komt de verkeersveiligheid en de responstijd ten goede. Daarnaast geldt dat deze wijze van ontsluiting ervoor zorgt dat het aantal verkeersbewegingen op de Vincwijcweg als gevolg van de brandweerkazerne beperkt is.

In verband met de verkeersveiligheid is een vrij uitzicht op de Doetinchemseweg van belang. Om die reden wordt er bij de inrichting van het plangebied geen hoog opgaande beplanting of bomen toegepast tussen de brandweerkazerne en de Doetinchemseweg. Op de Doetinchemseweg worden attentieverhogende maatregelen aangebracht. Het gaat hierbij om signaleringeringspalen die aangaan wanneer er wordt uitgerukt.

3.7.3 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Zoals genoemd zijn in de CROW8 geen kengetallen opgenomen voor een brandweerkazerne of een vergelijkbare voorziening. De toekomstige parkeerbehoefte is daarom bepaald aan de hand van het beoogde gebruik. De bezetting van de huidige post in het centrum van Didam is 28 personen. Zoals hiervoor aangegeven is er circa 2 keer per week sprake van een uitruk en een aantal andere activiteiten. Dit levert naar verwachting de volgende aanwezigheid van mensen op gedurende de week:

  • 1. Gemiddeld 3 keer per week een uitruk, waarbij maximaal 12 brandweerlieden/auto's aanwezig zullen zijn;
  • 2. Circa 1 avond per week: bijeenkomsten of cursussen van brandweer waarbij naar verwachting maximaal 20 auto's aanwezig zullen zijn.

De activiteiten zullen nooit tegelijk plaatsvinden. De maximale situatie die kan ontstaan is een samenloop van een uitruk en een bijeenkomst. In dat geval zijn er naar verwachting maximaal 28 personen op hetzelfde tijdstip aanwezig. Deze personen komen niet allemaal (afzonderlijk) met de auto. In een uiterst geval zullen er op enig moment wellicht 20 parkeerplaatsen nodig zijn. In het plan is voorzien in 20 parkeerplaatsen. Er is daarmee aangetoond dat er in het plangebied voldoende ruimte is om te voorzien in de parkeerbehoefte.

Ten noorden van het plangebied, wordt bij de skatebaan vijf nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt voorkomen dat bezoekers van de skatebaan op het terrein van de brandweerkazerne dan wel op de Vincwijcweg parkeren.

3.7.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.8 Economische haalbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met de bestemmingsplanherziening en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de gemeente. Hiervoor is budget vrij gemaakt door de gemeenteraad. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemming Maatschappelijk en de dubbelbestemming Waarde - Archeologische Verwachting 1 opgenomen.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor hulpverlenende diensten met bijbehorend oefenterrein en wrakkenopslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hulpverlenende diensten'. Verder is het mogelijk parkeervoorzieningen met bijbehorende rijbanen, tuinen, paden, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen te realiseren.

Binnen de bestemming mag een gebouw met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarin het gebouw moet worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van het gebouw is op de verbeelding opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Waarde - Archeologische Verwachting 1

De gronden in het plangebied zijn tevens bestemd als Waarde - Archeologische Verwachting 1. De gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

4.2.2 Algemene regels

Voorwaardelijke verplichting

In de algemene gebruiksregels (artikel 6.2) is opgenomen dat de activiteiten in het plangebied niet eerder mogen plaatsvinden dan nadat uit onderzoek is gebleken dat bij de realisatie van de plannen geen nadelige effecten op beschermde plant- en diersoorten ontstaan. Als uit het nader onderzoek blijkt dat overtreding van de Wet natuurbescherming niet kan worden voorkomen, dan mogen de activiteiten alleen plaatsvinden als een ontheffing van de wet is verleend.

Overige algemene regels

Naast de bestemmingen en de hiervoor genoemde voorwaardelijke verplichting bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 1 juli 2020 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.