Plan: | Beek, Steegseweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bpsgbekwonsteegswg-on01 |
In november 2008 heeft de raad van de gemeente Montferland het bestemmingsplan 'Steegseweg' vastgesteld. Met dit bestemmingsplan is de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk van circa 73 woningen aan de zuidwestzijde van de kern Beek mogelijk gemaakt. Een deel van de woningen is inmiddels gerealiseerd.
De bouwmogelijkheden van de woonwijk zijn overgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Kom Beek'. In de woonwijk zijn op twee locaties twee appartementengebouwen beoogd. Vanwege gewijzigde woningmarktomstandigen is de vraag naar gestapelde woningen afgenomen. Om die reden heeft de gemeente het voornemen om op de locaties van de beoogde appartementengebouwen, grondgebonden woningen (vrijstaand, twee-aaneengebouwd dan wel aaneengebouwd) mogelijk te maken.
Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van Beek, te midden van in aanbouw zijnde nieuwbouwwijk aan de Steegseweg. Het plangebied bestaat uit twee locaties waar in het geldende bestemmingsplan gestapelde woningen zijn beoogd. Eén locatie ligt op de hoek van de Oude Kolkstedeweg met de Steegseweg en de andere locatie betreft een perceel dat aan de wegen Ten Renske en Potstal ligt. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan ‘Kom Beek’. Dit plan is op 27 september 2012 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld en sinds 6 december 2012 onherroepelijk. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Beek' met globale aanduiding plangebied (blauw)
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied op de hoek Oude Kolkstedeweg met de Steegseweg bestemd als 'Wonen - 2' en de gronden ter plaatse van de wegen Ten Renske en Potstal bestemd als 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen - 1'. De gronden ter plaatse van de beide woonbestemmingen zijn bestemd voor wonen, beroepen aan huis en tuinen en erven. De beide bestemmingsvlakken van de woonbestemmingen zijn aangeduid als 'Gestapeld'. Dit betekent dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. Daarnaast is door middel van een aanduiding bepaald dat de maximale goothoogte voor gebouwen in het plangebied 6 meter bedraagt.
De bouw van grondgebonden woningen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Om dit type woningen mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan bestaat uit een set regels, een digitale verbeelding en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader weergegeven, waarna in hoofdstuk 4 de haalbaarheid van het plan wordt aangetoond voor wat betreft milieuaspecten, water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de procedure van het plan.
Het plangebied maakt deel uit van een in ontwikkeling zijnde nieuwbouwwijk aan de Steegseweg. Deze wijk wordt in vieren gedeeld door de wegen Ten Renske en Potstal. Een deel van de nieuwbouwwijk is reeds gerealiseerd. Deze bebouwing bevindt zich aan de noord- en zuidoostzijde van de wijk. Het plangebied is momenteel onbebouwd en ingezaaid met gras. Op de navolgende afbeelding is de bestaande situatie in het plangebied en de omgeving weergegeven.
Luchtfoto bestaande situatie plangebied en omgeving
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn in het plangebied uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan ziet er op toe om de toegestane bouwwijze te wijzigen van gestapelde woningen naar grondgebonden woningen. In de toekomstige situatie mogen zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde als aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd.
Naast de aanpassing van de bouwwijze voorziet het plan ook in een aantal ondergeschikte wijzigingen van de begrenzing van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' op het deel van het plangebied ter plaatse van de wegen Ten Renske en Potstal. Op deze manier wordt extra ruimte geboden voor een optimale stedenbouwkundige invulling van de grondgebonden woningen.
Beide locaties van het plangebied bieden, afhankelijk van de bouwwijze, ruimte aan circa vier woningen. In totaal kunnen er in het plangebied circa acht woningen worden gerealiseerd. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn er circa zestien gestapelde woningen mogelijk. Door het aanpassen van de toegestane bouwwijze neemt het aantal mogelijk te bouwen woningen af met circa acht.
Er zijn momenteel nog geen concrete bouwinitiatieven voor de locaties.
Aangezien dit bestemmingsplan een marginale onderschikte wijziging is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan ‘Kom Beek’ is het niet noodzakelijk om een uitvoerige beschrijving te geven van het Rijksbeleid. Evenals bij het vorige plan is nog steeds sprake van een ontwikkeling die past binnen het rijksbeleid. Voor een uitgebreide beschrijving van dit beleid wordt verwezen naar het geldende bestemmingsplan. In de navolgende paragraaf wordt wel kort ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van circa acht grondgebonden woningen mogelijk. Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn in het plangebied circa zestien gestapelde woningen mogelijk. Ten opzichte van de geldende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee af. Het initiatief wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Aangezien dit bestemmingsplan een marginale onderschikte wijziging is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan ‘Kom Beek’ is het niet noodzakelijk om een uitvoerige beschrijving te geven van het provinciaal beleid. Evenals bij het vorige plan is nog steeds sprake van een ontwikkeling die past binnen het provinciale beleid. Voor een uitgebreide beschrijving van dit beleid wordt verwezen naar het geldende bestemmingsplan.
Aangezien dit bestemmingsplan een marginale onderschikte wijziging is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan ‘Kom Beek’ is het niet noodzakelijk om een uitvoerige beschrijving te geven van het gemeentelijk beleid. Evenals bij het vorige plan is nog steeds sprake van een ontwikkeling die past binnen het gemeentelijk beleid. Voor een uitgebreide beschrijving van dit beleid wordt verwezen naar het geldende bestemmingsplan. In de navolgende paragraaf wordt wel kort ingegaan op de woningbehoefte in de gemeente Montferland 2009.
Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefte-onderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015' (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte tot en met 2020. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.
De visie analyseert de huidige situatie op de woningmarkt en formuleert doelstellingen en maatregelen tot en met 2020. Aangegeven wordt dat er bovenop de huidige woningbouwafspraken tot 2020 wordt gezocht naar mogelijkheden om de extra benodigde huisvesting, als gevolg van de verhoogde taakstelling in de sociale huursector, te kunnen opvangen.
Toetsing
In het plangebied zijn op grond van het geldend bestemmingsplan reeds woningen toegestaan. Deze woningen zijn kwantitatief reeds afgestemd met de (sub)regio De Liemers. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een wijziging van de bouwwijze van deze woningen. In plaats van gestapelde woningen maakt dit bestemmingsplan uitsluitend grondgebonden woningen mogelijk. Door de aanpassing aan de toegestane bouwwijze zal het aantal planologisch mogelijk te bouwen woningen in het plangebied afnemen.
Het aanpassen van de bouwwijze komt voort uit de constatering dat vanwege gewijzigde woningmarktomstandigen de vraag naar gestapelde woningen is afgenomen. Het plan draagt er daarmee aan bij dat in kwalitatieve zin wordt voorzien in voldoende woningbouwmogelijkheden voor de actuele woningbouwbehoefte in de gemeente Montferland.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het plangebied zijn op grond van het geldend bestemmingsplan reeds woningen toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een wijziging van de bouwwijze van deze woningen. In een eerdere ruimtelijke procedure is de haalbaarheid van de woningen met betrekking tot de verschillende uitvoerbaarheidsaspecten reed aangetoond. Om die reden wordt in de navolgende paragrafen kort ingegaan op deze verschillende aspecten.
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
De functie van de gronden ter plaatse van de woningen verandert niet met het veranderen van de toegestane bouwwijze van de woningen. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende geschikt is voor de functie wonen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft het onderdeel bodem.
Algemeen
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Toetsing
Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied niet toe. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toetsing
In het geldend bestemmingsplan is de haalbaarheid van de woningen voor wat betreft het aspect geluid reeds aangetoond. De beoogde woningen worden, ten opzichte van de geldende bouwmogelijkheid niet dichter op de omliggende wegen gerealiseerd. Om die reden kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
In het geldend bestemmingsplan is de haalbaarheid van de woningen voor wat betreft het aspect externe veiligheid reeds aangetoond. Voorliggend plan ziet toe op een afname van het aantal (beperkt) kwetsbare objecten. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
Het plan voorziet in milieuhindergevoelige functies in de vorm van woningen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen milieuhinderveroorzakende functies gelegen. Om die reden is verdere toetsing aan het aspect bedrijven en milieuzonering niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Ter plaatse van het plangebied ligt reeds de structuur voor de waterhuishouding van de nieuwbouwwijk. Daarbij is rekening gehouden met de bouw van woningen ter plaatse van het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een aanpassing van de toegestane bouwwijze. In plaats van gestapelde woningen zijn in de toekomstige situatie uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Deze wijziging zorgt naar verwachting voor een afname van het (planologisch mogelijke) verhard oppervlakte. Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen woningen wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem.
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap en er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd hoeft te worden. Om die reden is geen overleg met het waterschap gevoerd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gezien de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het feit dat het vigerende bestemmingsplan reeds woningbouw mogelijk maakt en vanwege het feit dat de gronden intensief worden beheerd, zijn negatieve effecten op flora en fauna, als gevolg van de bouw van de woningen, niet te verwachten. Ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een aanpassing van de toegestane bouwwijze van woningen die reeds mogelijk zijn op basis van het geldend bestemmingsplan. Als gevolg van de aanpassing zal het aantal toegestane woningen afnemen. Naar verwachting zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied afnemen. De woningen worden ontsloten op de bestaande wegenstructuur.
Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect verkeer.
Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een aanpassing van de toegestane bouwwijze van woningen die reeds mogelijk zijn op basis van het geldend bestemmingsplan. Als gevolg van de aanpassing zal het aantal toegestane woningen afnemen. Naar verwachting zal de parkeerbehoefte afnemen.
Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect parkeren.
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Cultuurhistorie
In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. De realisatie van de grondgebonden woningen zorgen daarom niet voor een aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Archeologie
In het kader van de ruimtelijke procedure om de nieuwbouwwijk mogelijk te maken waar het plangebied deel van uitmaakt, is reeds archeologisch onderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten worden verwacht in het plangebied. Om die reden is het gebied door de gemeente archeologisch vrijggeven. Aangezien de zones met lagere (minder relevante) verwachting niet volledig opgegraven zijn, is er altijd nog een (kleine) kans dat deze archeologie in zich hebben. Daarom geldt altijd de wettelijke meldingsplicht bij vondsten archeologie. Deze meldingsplicht wordt opgenomen in de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente heeft de gronden in het plangebied in eigendom. De kosten die verband houden met het bestemmingsplan, komen voor rekening van de gemeente. Hiervoor is door de gemeenteraad krediet beschikbaar gesteld. De gronden worden na vaststelling van het bestemmingsplan uitgegeven. De kosten voor de plantontwikkeling worden verrekend in de kostprijs voor de uit te geven bouwrijpe kavels. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht aangetoond te zijn.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' opgenomen.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.
Op en in de gronden van deze bestemming mogen uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd.
In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.
De beoogde woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor grondgebonden woningen, beroepen aan huis, tuinen en erven.
Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.
Binnen de bestemming mogen woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woningen mogen in vrijstaande, twee-aan-een gebouwde en aaneengebouwde vorm worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Te zijner tijd worden in dit hoofdstuk of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.