direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beek, Kasteellaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel behorende bij Sint Martinusstraat 44 in Beek bestaat het voornemen om twee vrijstaande woningen te realiseren. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen om ter plaatse van het plangebied twee vrijstaande woningen te realiseren. Hiertoe is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Kasteellaan in het zuiden van de kern Beek, tussen de bestaande woonwijken en de nieuwbouwwijk aan de Steegseweg, Ten Renske en Potstal. Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan ‘Kom Beek’. Dit plan is op 27 september 2012 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld en sinds 6 december 2012 onherroepelijk. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming ‘Bos’ gekregen. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Beek' met globale aanduiding plangebied (rood)

Gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd voor bos, singels, struikgewas en afschermende groenbeplanting, ter visuele afscheiding van bestemmingen onderling en tot behoud van aldaar voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden, alsmede voor fiets- en voetpaden en ondergeschikte verhardingen. Woningbouw is binnen deze bestemming niet toegestaan. Om de bouw van de twee beoogde woningen mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Algemeen

Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van de kern Beek. Het betreft een groot tuinkavel met een kraag van een bosvormige houtopstand. Door extensief beheer heeft de tuin een semi-natuurlijk karakter gekregen. De laatste decennia is er geen of nauwelijks onderhoud gepleegd. Het gebied wordt omsloten door de Kasteellaan in het noorden, Potstal in het westen en de Sint Martinusstraat in het oosten. Aan de west- en zuidzijde wordt het plangebied omsloten door de nieuwbouwwijk aan de Steegseweg.

2.1.2 Groenstructuur

Aan de noordzijde van het plangebied staan bomen en een meidoornhaag. De groenstructuur van het perceel sluit aan op de omliggende groenstructuur, zoals de bomenrij tussen de bebouwing aan de oostzijde. Aan de westzijde sluit het bosperceel aan bij de bestaande groenstructuur aan de rand van de kern. Tot slot, sluit de groenstructuur aan bij de bomenrij aan de Potstal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0004.png"

Zicht op het plangebied vanaf de Kasteellaan

2.1.3 Stedenbouwkundige structuur

Ten oosten van het plangebied ligt de Sint Martinusstraat, dit is van oorsprong een bebouwingslint van Beek naar Huize De Steeg. In de loop van de tijd is het lint steeds dichter bebouwd. Het beeld van de straat wordt bepaald door gevarieerde bebouwing, rijwoningen, vrijstaande woningen en kleine boerderijen. De rooilijn verspringt regelmatig, de nok- en goothoogte en nokrichting is wisselend. De Kasteellaan is ter hoogte van het plangebied alleen aan de noordzijde bebouwd. Hier staan rijwoningen deels evenwijdig aan de straat en deels loodrecht op de straat met een parkeerplaats er tussen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0005.png"

Straatbeeld Sint Martinusstraat

In het verlengde van de Kasteellaan, aan de oostzijde van de Sint Martinusstraat, is een onverharde route aanwezig naar de Pater Gerritsenstraat. Deze route heeft een groen karakter door de begeleidende bomen en struiken. Het gebied tussen de Kasteellaan en Ten Renske wordt gekenmerkt door bebouwing in een informele setting, in een groene omgeving. Een deel van de bebouwing betreft woningen, de overige gebouwen zijn bijgebouwen. De uitstraling is deels lintbebouwing, en deels boerderij met bijgebouwen op het erf. De architectuur, de nok- en goothoogte, de nokrichting en de bouwperiode is gevarieerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0006.png"

Stedenbouwkundige structuur omgeving plangebied

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

De beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied mag geen afbreuk doen aan de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Om woningbouw in een goede combinatie met groen te realiseren, is een stedenbouwkundige schets opgesteld. Daarbij is gebruik gemaakt van een aantal uitgangspunten. Het eerste uitgangspunt is dat er op een kleinschalige, passende manier wordt gebouwd in het plangebied. Dat kan door middel van bebouwing die informeel wordt gesitueerd. De rooilijn van de nieuwe bebouwing mag bijvoorbeeld verspringen en de kaprichting van de woningen ligt niet vast. Een tweede uitgangspunt is dat het gebied een groene uitstraling moet houden en aan moet sluiten op de groenstructuur aan de zuidzijde van het plangebied en op de groene route aan de oostzijde. Hiermee wordt versnippering zoveel mogelijk voorkomen. Dit wordt onder andere bewerkstelligd doordat de twee woningen een gezamenlijke erftoegangsweg hebben. Ten slotte is duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt. Duurzaamheid kan zowel betrekking hebben op het type woning (bijvoorbeeld levensloopbestendig), het materiaalgebruik (bijvoorbeeld baksteen en hout), het energiesysteem (bijvoorbeeld gebruik van een zonneboiler) of een combinatie van deze drie.

2.2.2 Inrichting

In het plangebied mogen maximaal twee woningen worden gebouwd. Ruimtelijk gezien kan dit aantal goed worden ingepast. De nieuwbouwkavels worden gesitueerd binnen het verlengde van het aangrenzende perceel Ten Renkse 2. Op die manier blijft er nog een deel van het bosperceel behouden. De woningen zijn informeel gesitueerd in het gebied. Het zijn geen standaard vrijstaande woningen, maar woningen die aansluiten bij de typering van lintbebouwing (zoals aan de Sint Martinusstraat) of boerderijtype. Een eigentijdse interpretatie is goed mogelijk. De woningen bestaan uit één tot twee lagen met een kap.

De navolgende afbeelding geeft een mogelijke invulling van het plangebied, die is opgesteld aan de hand van de voorgaande voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0007.png"

Indicatieve stedenbouwkundige schets plangebied (bron: SAB, 2013)

Parkeren wordt op eigen terrein gerealiseerd. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om bij elke woning minimaal twee parkeerplaatsen te realiseren. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernormen. Voor een nadere toetsing aan het aspect verkeer en parkeren wordt verwezen naar paragraaf 3.7.

Het groen aan de westzijde blijft behouden. Ditzelfde geldt voor het groen op de hoek Kasteellaan/Sint Martinusstraat. De bomen aan de Kasteellaan worden (deels) in stand gehouden, een haag kan worden toegevoegd om de bosvormige houtopstand te versterken. Ook de bomen aan de zuidzijde van de kavels worden grotendeels in stand gehouden.

2.2.3 Bebouwing

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat er in het plangebied twee vrijstaande woningen worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 10 m. Per woning mag maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. In de stedenbouwkundige schets is dit weergegeven middels een gezamenlijk bijgebouw. De goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen mag respectievelijk maximaal 4 en 5 m bedragen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing 

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing 

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201401119/1/R1) blijkt dat woningbouwplannen met negen woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen (circa veertien woningen) wel. In voorliggend plan worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking.
    Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
    Dit doel betekent vooral:
    - ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
    - zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
    - een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
    - een gezonde en veilige leefomgeving.


Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Toetsing

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval wordt de woningbouw zorgvuldig ingepast in de bestaande groenstructuur door een deel van het bosperceel te behouden. Het plangebied behoudt hierdoor de groene uitstraling. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de bebouwingsstructuur van de omliggende bebouwing. Het plan is in overeenstemming met de omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

De gemeente Montferland maakt deel uit van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. De Stadsregio is subregionaal onderverdeeld in Arnhem en omgeving, Nijmegen en omgeving en De Liemers. De gemeente Montferland behoort tot de subregio De Liemers.

Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland heeft op 9 juni 2015 het woningbouwprogramma voor De Liemers vastgesteld. De omvang van de nieuwbouwplannen in de Liemers was aanvankelijk groter dan de verwachte woningbehoefte. De provincie Gelderland, de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de gemeenten Doesburg, Duiven, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben daarom de ambities in lijn gebracht met recente prognoses. In totaal wordt in de regio het licht op groen gezet voor de bouw van 1.940 woningen tot 2020. Van deze woningen mogen er 419 in de gemeente Montferland worden gebouwd.

Het akkoord over de plannen betekent niet dat er in de toekomst in de Liemers niets extra's meer gebouwd mag worden. Op basis van doorlopend marktonderzoek bekijken de gemeenten jaarlijks met elkaar of ontwikkelingen op de woningmarkt aanleiding geven om het meerjarige woningbouwprogramma bij te stellen. Binnen het gehanteerde 'stoplichtmodel' beschikt iedere gemeente over een zogeheten 'oranje buffer' met woningbouwplannen. Indien de Liemerse woningmarkt zich als gevolg van aantrekkende economische omstandigheden of grote instroom van inwoners van buiten de regio onverwacht positief ontwikkelt, dan kan volgens het stoplichtenmodel voor een aantal 'oranje' plannen het licht alsnog op groen worden gezet.

De afspraken voorzien ook in voldoende flexibiliteit om te kunnen inspelen op vermindering van de vraag. Als een plan tegen de verwachting in niet gaat lopen, dan kan de gemeente in plaats daarvan een plan in ontwikkeling nemen waar op dat moment wel vraag naar is.

Toetsing

Het initiatief wordt gerealiseerd binnen de bestaande kern van Beek. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de subregio De Liemers en is door de gemeente op basis van het stoplichtmodel als 'groen' gecodeerd. Het plan is in overeenstemming met de omgevingsverordening.

3.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Onderhavig plangebied ligt binnen de contour bebouwd gebied. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0008.png"

Uitsnede structuurvisiekaart Montferland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Toetsing 

Het plangebied ligt binnen de contour voor het bebouwd gebied van de kern Beek. Binnen deze contour is woningbouw mogelijk en kan de realisatie van de twee woningen dus plaatsvinden. Bovendien wordt er gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie.

Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefteonderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015 (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte voor de komende tien jaar. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

Voor Beek en Loerbeek geldt een ambitie van circa 80 nieuwe woningen voor de periode 2010-2020. Hiermee wordt de bevolking in 2020 op het niveau van 2008 gehouden (2.730 inwoners). De eigen behoefte bestaat uit 55 woningen en het aantal extra vestigers wordt geschat op 25. Deze extra vestigers komen bovenop de zich al volgens de trend van de afgelopen jaren vestigende huishoudens. De navolgende tabel geeft het indicatieve bouwprogramma voor Beek en Loerbeek weer voor de periode 2010-2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0009.png"

Indicatief bouwprogramma Beek/Loerbeek 2010-2020

De totaalcapaciteit van bouwplannen binnen de bebouwde contour van Beek / Loerbeek bedraagt 121 woningen. Voor de circa 80 woningen dient daarom binnen de bebouwde contour voldoende ruimte beschikbaar te zijn. Tot slot is er vanuit de woonvormen met zorg en de aangepaste woningen voornamelijk een behoefte aan levensloopbestendige woningen en nultredenwoningen.

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt binnen de bebouwingscontour van Beek. Hierbinnen is woningbouw mogelijk. In het plangebied worden twee levensloopbestendige eengezinswoningen gerealiseerd. Het betreffen woningen in de koopsector. Deze woningen passen binnen het indicatieve bouwprogramma van Beek/Loerbeek. Binnen verschillende doelgroepen bestaat namelijk een behoefte aan eengezinswoningen in de koopsector. Op basis van de tabel kan daarom worden gesteld dat de geplande woningen voorzien in de woningbehoefte zoals opgenomen in het indicatief bouwprogramma.

In opdracht van de Stadsregio Arnhem Nijmegen is in januari 2014 een woningmarktonderzoek voor de Stadsregio uitgevoerd1. Hieruit blijkt dat er in Montferland sprake is van een surplus in de harde planning in de koopsector, ten opzichte van de behoefte, van bij benadering 300 woningen. In navolging op dit onderzoek hebben de gemeenten in de Stadsregio in regionale en subregionale woonagenda's een akkoord bereikt op de woningbouwaantallen in de regio (zie paragraaf 3.2.3). De opdracht voor de gemeente Montferland is om 300 woningen te herprogrammeren. Dit betekent volgens het stoplichtmodel dat de woningen op 'oranje' of 'rood' worden gezet.

De totale vraag naar woningen binnen de gemeente Montferland is afgenomen. Voorliggend plan betreft echter een concreet initiatief waarbij voor eigen behoefte (de initiatiefnemers) wordt gebouwd. Om die reden is de voorgenomen ontwikkeling opgenomen in het woningbouwprogramma van De Liemers en op basis van het stoplichtmodel door de gemeente Montferland als 'groen' gecodeerd.

Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Beek

Als brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten bevat het Groenstructuurplan voor elke kern een apart werkboek. Het werkboek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van dergelijke ontwikkelingen en projecten. Ook voor de kern Beek heeft de gemeente Montferland een werkboek opgesteld.

In vergelijking met de andere kleine kernen is Beek speciaal door zijn brinken met hoge bomen, aan de dorpsrand maar ook langs de Sint Jansgildestraat. In de visie van het Groenstructuurplan moet dat gekoesterd en versterkt worden. Een van de projecten waar het werkboek voor Beek zich op richtte betrof het bosperceel aan de Kasteellaan (het plangebied). Op 30 mei 2013 is het raadsbesluit genomen om het bosperceel definitief uit het Groenstructuurplan te verwijderen.

Toetsing

In het plangebied worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd. Deze woningen worden op een zorgvuldige wijze ingepast in de bestaande landschappelijke waarden van de omgeving. Voor een nadere beschrijving van de toekomstige inpassing van het plan wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Het plan is niet in strijd met het Groenstructuurplan.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

In januari 2014 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de locatie aan de Kasteellaan2. Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten worden in deze paragraaf weergegeven.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de boven- en ondergrond op de onderzoekslocatie niet zijn verontreinigd voor wat betreft de onderzochte parameters. In het grondwater is voor barium een licht verhoogd gehalte gemeten. Het betreft hierbij waarschijnlijk een verhoogd achtergrondniveau. Het is niet aannemelijk dat de geconstateerde verontreiniging van de bodem risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Uit milieuhygiënisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigende stoffen ongewenst. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten echter wordt beoordeeld in het licht van de geplande terreinbestemming c.q. -inrichting, lijkt hier sprake van een aanvaardbare situatie. De overwegingen hierbij zijn onder andere het slechts licht verhoogde gehalte, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctioneel bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- of verspreidingsroutes in de toekomstige situatie). Gelet op het bovenstaande is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen het beoogde gebruik van de locatie voor de realisatie van twee woningen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing
In het plangebied worden twee woningen mogelijk gemaakt. Woningen worden aangeduid als geluidgevoelige objecten in het kader van de Wgh. Het plangebied wordt omsloten door de Sint Martinusstraat en de Kasteellaan. Voor deze wegen geldt een 30 km/u regime. Dit regime geldt overigens ook voor de rest van de bebouwde kom van Beek. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Gezien het feit dat de omliggende wegen niet onderzoeksplichtig zijn, kan een akoestisch onderzoek in dit geval achterwege blijven.

Wel dient aangetoond te worden dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Kasteellaan is de ontsluitingsweg voor de woningen en doet tevens dienst als ontsluitingsweg voor de ten westen van het plangebied gelegen sportvelden. Desondanks kan worden gesteld dat de weg een lage verkeersintensiteit heeft. Deze heeft daarom geen significante invloed op het akoestisch klimaat ter plaatse van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.3 Milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zijn aangeduid als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

In de omgeving van het plangebied liggen, op een afstand van circa 90 meter, tennisvelden. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen tennisvelden worden gecategoriseerd als 'Veldsportcomplex (met verlichting)'. De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
Veldsportcomplex (met verlichting)   0   0   50   0   0   90  

Bovenstaand zijn de aanbevolen hindercontouren voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar weergegeven voor wat betreft hun afstand tot een rustige woonwijk.


De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, voor tennisvelden bedraagt 50 meter. De afstand tussen het plangebied en de tennisvelden valt buiten deze zone.

In de omgeving van het plangebied liggen ook enkele veehouderijen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Dit aspect wordt in de volgende paragraaf behandeld.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In dit plan worden twee woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van de realisatie van twee nieuwe geurgevoelige objecten. Om aan te tonen dat er in het plangebied wat betreft het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woonklimaat, wordt gekeken naar de dichtstbijzijnde veehouderij. Deze ligt aan de Kolkstedeweg 3 en betreft een paardenhouderij. Dit bedrijf ligt op circa 250 meter afstand van het plangebied. Voor paarden is in het kader van de Wgv geen geuremissie vastgesteld. Voor bedrijven met paarden gelden vaste afstandsnormen. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie.

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Beek en daarom moeten de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (in dit geval de woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen. De afstand van de geprojecteerde woningen in het plangebied tot het agrarische bouwblok van de paardenhouderij aan de Kolkstedeweg 3 bedraagt ruim 250 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv. De geplande woningen in het plangebied bevinden zich dus op een afstand die voldoet aan de afstandseis die is bepaald in de Wgv. Onderhavig plan zorgt niet voor een beperking van de bedrijfsvoering van de veehouderij. Daarnaast geldt dat er tussen de beoogde woningen en de veehouderij reeds diverse bestaande woningen liggen die de veehouderij reeds beperken in de ontwikkelingsmogelijkheden. Ook voor de overige veehouderijen, die op een grotere afstand van het plangebied zijn gelegen, geldt dat er reeds bestaande woningen op kortere afstand van de betreffende veehouderijen liggen.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.


Toetsing
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van twee nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.


Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven. Hierop is te zien dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes gelegen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0010.png"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Mobiele bronnen

Ten noordwesten van het plangebied ligt een buisleiding van Gasunie. Deze leiding ligt op bijna 2.000 meter afstand van het plangebied. Deze afstand is voldoende, waardoor geen nadere verantwoording van het groepsrisico plaats hoeft te vinden. Ten zuidwesten van het plangebied ligt de A12. Deze risicovolle transportroute ligt op circa 1.500 meter afstand van het plangebied. Ook hier is de afstand tussen het plangebied en de risicovolle transportroute voldoende en is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Stationaire bronnen

Ten zuidwesten van het plangebied ligt een risicovolle inrichting. Het betreft vakantiepark De Byvanck aan de Melkweg 2. Op het terrein van deze inrichting bevinden zich twee bovengrondse tanks met propaan of een ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. De PR 10-6 risicocontouren van deze tanks bedragen 70 meter en 95 meter. Het plangebied bevindt zich op circa 650 meter afstand van deze inrichting. Het plangebied ligt daarmee ruim buiten de persoonsgebonden risicocontour. Bovendien ligt het gebied buiten het gebied voor een nadere verantwoording van het groepsrisico.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

3.4 Water

3.4.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
3.4.2 Quick scan water

In januari 2014 is een quick scan water uitgevoerd4. Het doel van deze quick scan is om de haalbaarheid van het ruimtelijke plan wat betreft het aspect water te onderbouwen. Het rapport is als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten worden in deze paragraaf weergegeven.

Huidige en toekomstige situatie

In de huidige situatie is het onderzoeksgebied volledig onverhard. Op de locatie wordt een deel van de bomen gekapt. Hiervoor in de plaats worden twee woningen met bijgebouwen gerealiseerd. Voor de oppervlakte van de woningen wordt uitgegaan van 125 m2 per woning en voor de bijgebouwen wordt uitgegaan van 100 m2 aan bijgebouwen per woning. De erven zijn circa 700 m2 groot. Voor de erfverharding wordt er van uitgegaan dat 70% van het erf verhard wordt aangelegd. In de navolgende tabel is de verhouding van verharde/onverharde oppervlaktes in de toekomstige situatie binnen het onderzoeksgebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekwonkastelln-va01_0011.png"

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak met circa 1.115 m2 toe.

Wateroverlast

Een toename van het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Om wateroverlast te voorkomen zal de toename aan verhard oppervlak worden gecompenseerd. In het gemeentelijk beleid is opgenomen dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd.

Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van 3.200 m2. Dit betekent dat 320 m2 voor water moet worden gereserveerd. In de toekomstige situatie is 2.085 m2 van het onderzoeksgebied onverhard. Er is daarmee voldoende ruimte binnen het onderzoeksgebied om voorzieningen te kunnen treffen om hemelwater in de bodem te infiltreren.

Infiltratiemogelijkheden

Of infiltratie in de bodem zinvol is, is afhankelijk van de grondsoort en de lokale grondwatersituatie. De grondsoort bepaalt de doorlatendheid van de bodem. Volgens het GRP is infiltratie mogelijk als de verticale doorlatendheid van de bodem groter of gelijk is aan 1 m/dag en de GHG lager is dan 1 m beneden de (toekomstige) maaiveldhoogte. De bodem bestaat uit zand (matig fijn, matig siltig) waardoor de doorlatendheid hoger ligt dan 1 m/dag.

In december is de grondwaterstand opgemeten. De grondwaterstand bevond zich op een diepte van 1,73 m-mv. Gezien deze relatief diepe grondwaterstand in een periode waarin de grondwaterstand ten opzichte van de rest van het jaar relatief hoog is, kan er vanuit worden gegaan dat de GHG lager is dan 1 m beneden het maaiveld.

Gezien de doorlatendheid van de bodem en de diepte van de grondwaterstand ter plaatse van het onderzoeksgebied zijn er mogelijkheden tot infiltreren.

Waterkwaliteit

Om vervuiling van hemelwater te beperken, dient bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, zink, lood en teerhoudende dakbedekking (PAK's).

Riolering

De locatie zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Beek. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem.

3.4.3 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).


Thema  
Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee



Nee  
2



2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee

Nee

Nee  

2

1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Ja

Nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater-
kwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  


Nee

Nee  


1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?  
Nee  

1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  


Nee  



2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Wateroverlast

Ten opzichte van de huidige situatie neemt het verhard oppervlak binnen het onderzoeksgebied toe met circa 1.115 m2 (zie vorige paragraaf). Om wateroverlast te voorkomen zal de toename aan verhard oppervlak worden gecompenseerd. In het gemeentelijk beleid is opgenomen dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd.

Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van 3.200 m2. Dit betekent dat 320 m2 voor water moet worden gereserveerd. In de toekomstige situatie is 2.085 m2 van het onderzoeksgebied onverhard.

Er is daarmee voldoende ruimte binnen het onderzoeksgebied waar voorzieningen kunnen worden getroffen om hemelwater in de bodem te infiltreren.

3.4.4 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

In het kader van de uitgevoerde watertoets is het plan in het kader van vooroverleg per e-mail van 24 maart 2014 voorgelegd aan het waterschap. Er is geen reactie van het waterschap ontvangen.

3.4.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

3.5.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

In december 2013 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied aan de Kasteellaan te Beek5. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan opgenomen. De resultaten worden in deze paragraaf weergegeven.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek is mogelijk een archeologische vindplaats in het plangebied aanwezig. Wanneer de geplande graafwerkzaamheden dieper reiken dan 40 cm beneden maaiveld (waarbij een marge van circa 30 cm is ingebouwd) kunnen eventueel aanwezig archeologische resten verloren gaan. Ook bij het rooien van de bomen kunnen eventueel aanwezige archeologisch resten verloren gaan. Behoud in situ wordt daarom geadviseerd. Mocht behoud in situ niet mogelijk zijn dan wordt aangeraden om gravend onderzoek uit te voeren. Gezien het geringe oppervlak van de geplande ingreep lijkt het raadzaam de grondwerkzaamheden, inclusief het rooien van de bomen, archeologisch te begeleiden. Voor een archeologische begeleiding is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het onderzoek vastgelegd. Om te waarborgen dat archeologische begeleiding plaatsvindt bij de grondwerkzaamheden is ter plaatse van het plangebied een archeologische dubbelbestemming ('Waarde - Archeologische verwachting 1') opgenomen. In deze bestemming zijn voorwaarden opgenomen ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische vindplaats.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.5.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.


Toetsing

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het perceel is niet aangewezen als een cultuurhistorisch waardevolle groenstructuur. De realisatie van de twee vrijstaande woningen zorgt daarom niet voor een aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.6 Flora en fauna

3.6.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.6.2 Toetsing

In januari 2014 is een quick scan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied6. Dit onderzoeksrapport is als bijlage 4 bij het bestemmingsplan opgenomen. De conclusie van het onderzoek is in deze paragraaf opgenomen.

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzone (GO)7 is gezien de relatief kleine ingreep, de tussenliggende bebouwing en afstand niet van toepassing. De plannen leiden niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of kernkwaliteiten van het GNN of de GO.

Soortenbescherming

Uit de quick scan is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen sprake is van aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied van strikt beschermde soorten. Nader onderzoek of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is voor de plannen niet noodzakelijk.

De zorgplicht is altijd van toepassing, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren de kans te geven om te vluchten. Verder kunnen vogels broeden binnen en in de omgeving van het plangebied. Werkzaamheden die een verstorend effect op broedende vogels veroorzaken mogen niet uitgevoerd worden. Het kappen van de bomen vindt daarom buiten het broedseizoen plaats.

3.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Verkeer

De twee woningen in het plangebied worden via een erftoegangsweg ontsloten op de Kasteellaan. Het extra verkeer dat als gevolg van deze ontwikkeling wordt gegenereerd, kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Kasteellaan.

3.7.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW8. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe woningen uitgegaan van twee vrijstaande koopwoningen in de rest van de bebouwde kom in een matig stedelijk gebied. Voor koopwoningen gelden namelijk hogere parkeernomen dan voor huurwoningen. Voor de woningen wordt een parkeernorm van gehanteerd van minimaal 1,4 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen per woning. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte van 4 à 5 parkeerplaatsen op eigen terrein op te lossen.

3.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.8 Economische haalbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen.

Tuin

De gronden tussen de woningen en de Kasteellaan zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen, waterhuishoudkundige- en hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken.

Op en in de gronden van deze bestemming mogen uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.

Wonen

De nieuw te bouwen woningen en het erf buiten de bestemming 'Tuin' zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, waterhuishoudkundige- en hemelwaterinfiltratievoorzieningen en rioleringswerken en parkeervoorzieningen.

Op en in de gronden van deze bestemming mogen uitsluitend woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd.

Het gehele bestemmingsvlak is aangeduid als bouwvlak. De woningen mogen alleen binnen dit bouwvlak worden gerealiseerd. Er zijn maximaal twee woningen toegestaan. Deze woningen mogen uitsluitend in vrijstaande vorm worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 9 m.

Bij de woning is ook een beroep aan huis toegestaan. In de regels zijn hiervoor voorwaarden opgenomen. Via een omgevingsvergunning kan, onder voorwaarden, van het bestemmingsplan worden afgeweken ten behoeve van een bedrijf aan huis.

In de regels zijn voor de bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken maatvoeringseisen opgenomen.

Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen (Tuin en Wonen), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 juni 2016 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.