direct naar inhoud van 3.3 Milieuaspecten
Plan: Kom Beek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgbekkrnactubeek-or01

3.3 Milieuaspecten

3.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Beheer bestaande situatie

De bestaande situatie wordt vastgelegd en van een ruimtelijk-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. Hierdoor komt het bijvoorbeeld voor dat bedrijven en woningen die vlak bij elkaar liggen, conform deze situatie zijn bestemd, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke-milieuregelgeving (bij voorkeur) verder van elkaar worden gesitueerd (bijvoorbeeld conform de richtlijnen van de uitgave 'bedrijven en milieuzonering' van de VNG). De bestaande situatie kan in die gevallen (voor wat betreft de milieuzonering) niet meer worden vastgelegd conform de gewenste indicatieve afstanden. Via de Wet milieubeheer wordt hinder op gevoelige functies voorkomen. In het plangebied komen op het gebied van de milieuzonering en de mogelijkheden in het kader van de Wet milieubeheer geen onoverkomelijke problemen voor.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.3.2 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.

Beheer bestaande situatie

Het bestemmingsplan betreft het vastleggen van de bestaande situatie. De functie is reeds gerealiseerd. Daarom is in het kader van het bestemmingsplan geen milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen die binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt vanuit de bouwverordening binnen de bouwvergunningverlening zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.3.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).

Beheer bestaande situatie

In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het bouwbesluit. Indien sprake is van een voornemen tot uitbreiding van een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object, wordt via de bouwvergunningverlening in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.

Peeskesweg 1

Aan de Peeskesweg is een 'specifieke bouwaanduiding – dove gevel' opgenomen voor het toepassen van een dove gevel in verband met geluidshinder. Hiermee is invulling gegeven aan de ter plaatse aanwezige geluidszone.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

3.3.4 Lucht

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die 'in betekenende mate' (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of 'gevoelige bestemmingen' binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Beheer bestaande situatie

Met het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is beheersgericht en leidt hierdoor niet tot een wijziging in de verkeersaantrekkende werking. Uit de 'Rapportage luchtkwaliteit 2006' van de gemeente Montferland blijkt dat er geen overschrijdingen in het plangebied zijn voor wat betreft stikstofdioxide en fijn stof.

Conclusie

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.

3.3.5 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen van activiteiten met gevaarlijke stoffen op locaties die te dicht bij gevoelige bestemmingen liggen. Bedrijven die risicovolle activiteiten verrichten vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit zijn bijvoorbeeld LPG-tankstations en bedrijven die veel chemicaliën opslaan. Uit oogpunt van externe veiligheid moet een veiligheidsafstand in acht worden genomen tussen de risicovolle activiteit en omliggende functies.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft grenswaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico van inrichtingen, waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Deze grenswaarde wordt uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeluk binnen die inrichting. De overlijdensnorm of grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is gesteld op een kans van 1 op 10-6. Dit risico is een maatstaf voor de persoonlijke veiligheid van mensen die in de omgeving van een risicovolle activiteit wonen of werken (objecten).

Ten tweede kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang, slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar (slechts) oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Een uitzondering hierop is het groepsrisico voor LPG-tankstations en dan met name het vulpunt daarvan. Voor het invloedsgebied van het groepsrisico met betrekking tot het vulpunt van een LPG-tankstation is een vaste afstand van 150 meter bepaald.

Onderscheid wordt gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn woningen en gebouwen waar veel mensen verblijven, zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen, scholen of grotere kantoor of winkelcomplexen. Beperkt kwetsbare objecten kunnen bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen zijn. Het verschil tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten komt echter in principe alleen naar voren bij de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Bij het groepsrisico doet het verschil tussen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar er eigenlijk niet toe aangezien het hier gaat om aantalen aanwezige personen.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen worden onderscheiden in ongevallen met:

  • a. inrichtingen;
  • b. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • c. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen (stationaire bronnen)

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Daarvoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekkrnactubeek-or01_0005.jpg"

Uitsnede risicokaart
bron: risicokaart.nl

Voor het plangebied waren er volgens de Risicokaart tot voor kort twee Bevi inrichtingen in de omgeving aanwezig (zie voorgaande afbeelding). De eerste was het tankstation met LPG-vulpunt aan de Arnhemseweg met een vergunde jaardoorzet van 1.000 m³. Het LPG deel van het tankstation is echter onlangs gesaneerd omdat het tankstation van bemand naar onbemand is gewijzigd. Bij een onbemand tankstation is geen LPG-tankstation toegestaan. De milieuvergunning voor het LPG deel van het tankstation is op 10 mei 2011 ingetrokken en de complete installatie (vulpunt, reservoir en afleverzuil) zijn op 9 juni 2011 onklaar gemaakt/verwijderd. Het kan echter zijn dat het nog enige tijd duurt voordat de vermelding van de risicokaart is verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekkrnactubeek-or01_0006.jpg"

Risicokaart en luchtfoto, detail LPG-tankstation

De tweede, en op dit moment enig overgebleven, Bevi inrichting is vakantiepark 'De Byvanck'. Op het vakantiepark zijn twee bovengrondse propaantanks aanwezig, één van 18.000 liter (reden waarom dit bedrijf een Bevi inrichting is) en één van 8.000 liter. Het betreft hier echter een niet-categoriale inrichting. Een niet-categoriale inrichting is een inrichting met zodanig specifieke kenmerken dat voor de vaststelling van de risico's altijd een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) moet worden uitgevoerd.

Hiervoor zijn dus geen veiligheidsafstanden te bepalen op grond van de Revi. Op de risicokaart is een aanname op basis een 'worst-case scenario' opgenomen. Voor de tank van 18.000 liter is voor het plaatsgebonden risico een veiligheidsafstand van 95meter en voor de tank van 8.000 liter een veiligheidsafstand van 70 meter opgenomen. Voor een exacte berekening moet dus een QRA worden uitgevoerd, waarna definitieve vaststelling van de veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico volgt.

De afstand van de propaantanks tot het plangebied (Kom Beek) is ongeveer 539 meter, waardoor het plangebied ruim buiten het invloedsgebied van de risicobron ligt. Jurisprudentie met betrekking tot milieuvergunningen zegt dat als het plaatsgebonden risico niet groter wordt, het groepsrisico ook niet hoeft te worden verantwoord. Gezien de afstand tussen de inrichting en het plangebied en het soort inrichting kan vooruitlopend op de QRA vakantiepark 'De Byvanck' redelijker wijs worden aangenomen dat de afstanden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico niet over het plangebied komen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbekkrnactubeek-or01_0007.jpg"

Risicokaart en luchtfoto, detail 'De Byvank' (onder/in het blauwe cirkeltje liggen de propaantanks)

Mobiele bronnen

Rondom het plangebied is een aantal lokale wegen gelegen en door/langs het plangebied loopt een provinciale weg. Deze wegen worden beperkt gebruikt voor vervoer van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld voor bevoorrading van de nabij gelegen bedrijven). Uit gegevens van de gemeente Montferland blijkt dat binnen 200 meter van het plangebied geen wegen liggen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

In de risicoatlas is nabij het plangebied geen knelpunt geïnventariseerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans dan ook geen veiligheidsknelpunten op. De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van het plangebied dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed hebben op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen of bevaarbaar water (meer dan 200 m). Deze aspecten hoeven dan ook niet nader te worden beoordeeld.

Uit de gegevens van de gemeente Montferland blijkt dat er nabij het plangebied geen bovengrondse hoogspanningsleiding zijn gelegen. Het stralingseffect hoeft dan ook niet verder beoordeeld te worden.

Daarnaast is bij het raadplegen van de risicokaart van de provincie Gelderland gebleken dat er geen buisleiding nabij het plangebied ligt.

Uit het bovenstaande blijkt dat de voornoemde inrichtingen en mobiele bronnen niet zorgen voor risicocontouren die over het onderhavige plangebied liggen. Er zijn dan ook geen stationaire of mobiele bronnen aanwezig die een negatieve invloed hebben op de uitvoering van dit plan. Gezien het feit dat het bestemmingsplan geen ontwikkelingsmogelijkheden toestaat dat veel mensen aantrekt, is een eventuele (kleine) toename van de personendichtheid in het plangebied verantwoord te noemen. Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van voorliggend plan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.