Plan: | Didam, skatebaan kruising Vincwijcweg - Doetinchemseweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bplgddmalgskatebn-on01 |
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit de Europese Unie is beleid geformuleerd ten aanzien van de bescherming en ontwikkeling van natuur en soorten in het kader van de totstandbrenging van een samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur: Natura 2000. Twee van de regelingen die deze ecologische hoofdstructuur tot stand moeten brengen én veel gevolgen kunnen hebben voor ruimtelijke plannen zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn. De doelstelling van de Vogelrichtlijn is bescherming van en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor zeldzame en bedreigde vogelsoorten. De Habitatrichtlijn heeft tot doel de habitats van zeldzame planten- en diersoorten te beschermen.
Alle thans feitelijk ecologisch belangrijke gebieden die behoren tot de nog aanwezige en in de toekomst verder uit te bouwen en te verstevigen Europese ecologische hoofdstructuur moeten onder de bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen. De Habitatrichtlijn bevat een lijst met beschermde habitats en soorten. Op basis van deze lijsten is onderzocht welke gebieden van belang zijn voor deze soorten. De ecologisch belangrijke gebieden zijn aangewezen als speciale beschermingszones. Aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden worden juridisch beschermd. Dit betekent dat intensiveringen van het huidige gebruik en nieuwe activiteiten moeten worden beoordeeld op mogelijk schadelijke gevolgen, met inbegrip van de zogeheten externe werking. De bescherming van de gebieden is sinds 1 oktober 2005 vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet.
Vanwege de zeer beperkte schaal van dit project is het niet noodzakelijk geacht een volledig onderzoek volgens de quickscan methode te laten uitvoeren. In dit geval wordt volstaan met een beperkt literatuuronderzoek en raadpleging van bij de gemeente Montferland aanwezige natuurwaardenkaarten. De effecten op de flora en fauna en de wettelijke consequenties zijn vervolgens ingeschat aan de hand van de geplande werkzaamheden.
Voor de Flora- en faunawet geldt dat vaste rust- en verblijfplaatsen van bepaalde soorten zijn beschermd. De Flora- en faunawet maakt onderscheid in drie beschermingscategorieën. Iedere categorie heeft zijn eigen ontheffingsmogelijkheden en toetsingscriteria. Bij het onderzoek is in beeld gebracht of er vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingscategorieën. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend werkt. Broedvogels en vleermuizen zijn soortgroepen uit de strengste beschermingscategorie. Voor de overige soortgroepen is de beschermingsstatus afhankelijk van de soort.
Broedvogels
Alle broedende inheemse vogels en hun nesten zijn wettelijk beschermd en vallen onder de strikt beschermde klasse (soorten tabel 3). De Flora- en faunawet regelt onder meer de bescherming van vogels in het broedseizoen: het verstoren van broedende vogels en jongen, of het vernielen van nesten en eieren is verboden. In de meeste gevallen is een overtreding gemakkelijk te voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of de broedgelegenheid buiten het broedseizoen te verwijderen.
Nesten van huismus, steenuil, sperwer, ransuil, kerkuil, boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, ooievaar, oehoe, roek, slechtvalk, wespendief en zwarte wouw zijn het gehele jaar beschermd. Het betreffen soorten uit de beschermingscategorieën 1 t/m 4 van de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen (bron: Dienst Regelingen, 25 augustus 2009). De nestplaats, bomengroep of boomholte van een deel van deze soorten worden ook buiten het broedseizoen gebruikt.
Een ander deel van deze soorten maken enkel gebruik van door andere vogelsoorten gemaakte nestgelegenheid, of maken ieder jaar gebruik van hetzelfde nest (of dezelfde nestlocatie). Daarnaast is er een aantal soorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, ondanks dat de soort ieder jaar op dezelfde plek terugkeert om te broeden (beschermingscategorie 5). Van deze soorten wordt verondersteld dat ze over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Voorwaarde hierbij is dat er in de directe omgeving wel geschikt habitat aanwezig is. Voorbeelden hiervan zijn spechtensoorten, huiszwaluw, boerenzwaluw, ekster, bosuil, torenvalk en holenbroeders als boomkruiper, koolmees en bonte vliegenvanger. Nestlocaties van soorten uit de beschermingscategorie 5 zijn in uitzonderlijke gevallen ook buiten het broedseizoen beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
Vleermuizen
Alle in Nederland voorkomende vleermuissoorten genieten zowel binnen de Flora- en faunawet als binnen de Natuurbeschermingswet een strikte bescherming. Alle vleermuissoorten staan vermeld in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn. Dit betekent dat ze beschermd zijn tegen verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen. Onder deze vaste rust- en verblijfplaatsen wordt verstaan: "het gehele systeem waarvan een populatie gebruik maakt tijdens de jaarcyclus van de soort". Dit houdt in dat niet alleen alle verblijfplaatsen maar ook de verbindingen hiertussen (vliegroutes) en de foerageergebieden bescherming genieten.
Vleermuizen zijn streng beschermd omdat dat ze erg kwetsbaar zijn. De afgelopen vijftig jaar zijn sommige soorten erg zeldzaam geworden of geheel verdwenen. Wanneer overwinterende dieren worden verstoord, is de kans groot dat ze sterven omdat ze dan teveel van hun vetreserve gebruiken. Maar al te vaak worden bomen gekapt en oude gebouwen gerenoveerd of gesloopt. Als zich hierin een vleermuiskolonie bevindt, heeft dat grote gevolgen voor de vleermuisstand in de wijde omgeving. Omdat ze meestal maar één jong per jaar krijgen, kan herstel erg lang duren. Vleermuizen kunnen zelf geen verblijfplaatsen maken en zijn dus afhankelijk van bestaande verblijfplaatsen. Daarnaast hebben ingrepen in het landschap ook negatieve gevolgen doordat foerageergebieden en vliegroutes, waar vleermuizen jaren achtereen gebruik van maken, verdwijnen. De impact die een ingreep kan hebben verschilt sterk per situatie en per soort waardoor meestal gedetailleerde gegevens nodig zijn om een passend advies te geven.
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 4,3 km afstand ten zuidzuidwesten van de onderzoekslocatie. Het betreft het Natura 2000-gebied de Gelderse poort.
Ecologische Hoofdstructuur
De onderzoekslocatie ligt niet in of in de directe nabijheid van een kerngebied, verbindingsgebied of verwevingsgebied, behorend tot de EHS. Het meest nabijgelegen EHS-onderdeel bevindt zich circa 2,8 km ten noordoosten van de onderzoekslocatie. Het betreft de ecologische verbindingszone Montferland - Veluwezoom. In het streekplan 2005 is deze EVZ aangemerkt als "Oude IJssel West" en zijn hier, m.b.t. de wenselijke inrichting en natuurdoeltypen, de ecologische modellen "das", "kamsalamander", "rietzanger" en "winde" aangekoppeld.
Afbeelding 4.2 - Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000 gebieden
Flora
De locatie waar de nieuwe skatebaan is voorzien, wordt in de huidige situatie intensief gebruikt als hondentoilet. Beschermde plantensoorten worden in het plangebied dus niet verwacht. De samenstelling van de aanwezige flora en vegetatie en het regelmatige cultuurlijke onderhoud daarvan duiden niet op een geschikt milieu voor beschermde plantensoorten.
Broedvogels
Een volledige broedvogelkartering heeft niet plaatsgevonden. Het terrein is niet geschikt als vaste verblijfplaats voor jaarrond beschermde soorten als kerkuil, steenuil, gierzwaluw of huismus. Er hangen bovendien geen nestkasten voor deze soorten in het plangebied. Wel kunnen er enkele algemene soorten, als merel, heggenmus, roodborst en winterkoning, in het omringende gebied een territorium bezetten, waardoor ze gebruik maken van het plangebied.
Zoogdieren
Het (al dan niet sporadisch) doorkruisen of zelfs gebruik van het plangebied door algemene soorten als egel, haas, konijn, mol, spitsmuizen en echte muizen is te verwachten. Ook de steenmarter (Flora- en faunawet, tabel 2) kan incidenteel het plangebied doorkruisen. Een vaste verblijfplaats van de steenmarter is vanwege het intensieve menselijke en dierlijke gebruik van het perceel als hondentoiliet niet te verwachten.
Vleermuizen
Vleermuizen kunnen zelf geen verblijfplaatsen maken en zijn dus afhankelijk van bestaande verblijfplaatsen. Daarnaast kunnen ingrepen in het landschap ook negatieve gevolgen hebben doordat foerageergebieden en vliegroutes, waar vleermuizen jaren achtereen gebruik van maken, verdwijnen. De impact die een ingreep kan hebben verschilt sterk per situatie en per soort waardoor meestal gedetailleerde gegevens nodig zijn om een passend advies te geven.
Verblijfplaatsen
Het plangebied bestaat uit bomen met een ondergroei van struiken en grazige vegetatie, er bevinden zich geen gebouwen of bouwwerken. Hierdoor zijn (geschikte) verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen uitgesloten. De aanwezige bomen zijn allen van goede gezondheid en bevatten geen inrottingsgaten of openingen die ze geschikt maken voor boombewonende soorten. Negatieve effecten op vaste rust- of verblijfplaatsen van boombewonende soorten vleermuizen worden dan ook niet verwacht.
Vliegroutes
Vleermuizen maken vaak jarenlang gebruik van vaste aanvliegroutes tussen verblijfplaats en foerageergebied, daarom kan het behoud van lijnelementen cruciaal zijn voor de instandhouding van het leefgebied. De bomen binnen het plangebied maken deel uit van een aaneengesloten lint, waarop ook allerhande dwarsverbindingen en bosjes aansluiten. Bij de aanleg van de skatebaan zullen een tweetal niet beeldbepaldende bomen mogelijk worden verwijderd, de bomenrij als aaneengesloten lijnelement blijft echter ook na de aanleg van de skatebaan bestaan. De doorgaande vliegroute loopt daardoor geen gevaar en blijft gewoon bestaan. Negatieve effecten van de beoogde ontwikkelingen op vaste vliegroutes zijn daardoor niet te verwachten.
Foerageergebied
Mogelijk doet het plangebied dienst als foerageergebied voor vleermuizen. Een foerageergebied van vleermuizen geniet binnen de Flora- en Faunawet geen juridische bescherming, tenzij het onmisbaar is voor de lokale instandhouding van de populatie. Zoals gezegd blijft de bestaande bomenrij als vliegroute behouden. Verder is in de onmiddellijke omgeving van het plangebied voldoende alternatief foerageergebied in de vorm van tuinen en bomenrijen aanwezig om een eventueel verlies binnen het plangebied ruimschoots te compenseren. Daarnaast is het plangebied ook in de nieuwe situatie geschikt als foerageergebied. Het ten westen gelegen groene gebied 'De Nevelhorst', dat mogelijk als belangrijk leefgebied voor enkele vleermuizensoorten dient, wordt door de plannen op geen enkele wijze aangetast. Het foerageergebied van een lokale populatie zal dus door de aanleg van de skatebaan niet worden aangetast.
Conclusie
Voor het gehele plan(-gebied) is dus te stellen dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor een eventuele aanwezigheid van vleermuizen heeft.
Amfibieën
Voor amfibieën ontbreekt het in het plangebied aan geschikt voortplantingswater. Aangezien het plangebied niet volledig verhard is, kan het terrein als landhabitat dienen voor de algemene, licht beschermde soorten bruine kikker of gewone pad (Flora- en faunawet, tabel 1).
Reptielen
In het plangebied ontbreekt het aan geschikt leefgebied voor reptielen, deze diergroep is daardoor ook niet te verwachten.
Vissen
In het plangebied is geen open water aanwezig. Een geschikt leefgebied voor vissen ontbreekt in het geheel.
Ongewervelden
Beschermde ongewervelden (dagvlinders/libellen etc.) zijn hier niet te verwachten omdat geschikt leefgebied hier ontbreekt voor de beschermde soorten van deze ecologische groep. In de vegetatie rondom de locatie kunnen enkele algemene soorten worden verwacht als klein koolwitje, bont zandoogje, icarusblauwtje en citroenvlinder.
Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex art. 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt.
Om er zeker van te zijn dat broedende vogels niet worden gestoord moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd. Als op deze zorgvuldige wijze wordt gehandeld treden er geen nadelig effecten op.
Mede gelet op het feit dat de nieuwe skatebaanlocatie in de huidige situatie intensief wordt gebruikt als hondentoilet, is het niet aannemelijk dat er in het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn die door de Flora- en faunawet worden beschermd. Door de beperkte veranderingen van de perceelsinrichting zal de wet niet worden overtreden. Er dient wel altijd rekening te worden gehouden met de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, dus ook bij de voorgenomen werkzaamheden.