direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oude Zandweg 6 te Didam
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Oude Zandweg 6 in Didam was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. De eigenaar wil het perceel herontwikkelen in het kader van functieverandering naar wonen.

De ontwikkeling bestaat uit het realiseren van één woongebouw met daarin twee wooneenheden en bijgebouwen en één vrijstaande woning met bijgebouw. Het plan bestaat naast het toestaan van woningbouw uit het versterken van het landschap en het behalen van milieutechnische winst. Daartoe wordt de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en worden nieuwe landschapselementen aangelegd.

Het college van burgemeester en wethouders van Montferland heeft in haar vergadering van 30 maart 2010 besloten dat zij bereid is medewerking te verlenen aan de bouw van een vrijstaande woning met bijgebouw (maximaal 100 m2) en een woongebouw met twee wooneenheden met bijgebouwen (maximaal 1 per wooneenheid en per wooneenheid maximaal 50 m2), waarbij de oppervlakte aan gebouwen in de nieuwe situatie maximaal 50% bedraagt ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien dient de erfontwikkeling te voldoen aan de eisen van het nieuwe beeldkwaliteitsplan voor het buitengebied.

Dit bestemmingsplan voorziet dan ook in de herontwikkeling en functieverandering van het totale perceel, waarbij de mogelijkheid wordt opgenomen een vrijstaande woning met bijgebouw en een woongebouw met twee wooneenheden en bijgebouwen te realiseren. De bestaande bedrijfswoning blijft in de nieuwe situatie ook gehandhaafd.

De beoogde ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De gewenste ontwikkeling past niet binnen de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 43.3 van dit bestemmingsplan. Om het plan te kunnen realiseren, is een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' noodzakelijk. Aangezien het zuidelijk deel van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' is voor dit deel van het bestemmingspan ook een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

De planlocatie betreft het perceel Oude Zandweg 6 en ligt in het buitengebied van de gemeente Montferland, ten oosten van de kern Didam. De locatie is omgeven door agrarische gronden en voormalige agrarische bebouwing met hoofdzakelijk een woonbestemming aan de Oude Zandweg. Het plangebied is door de Oude Zandweg opgesplitst in een noordelijk en zuidelijk deel.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0001.png"

Globale ligging plangebied, bron: Google Maps 2012

1.3 Geldend bestemmingsplan

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is voor het overgrote (noordelijke) deel vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Montferland. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad bij besluit van 29 september 2011 en in werking getreden op 19 januari 2012. Het plangebied heeft op grond van dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' met aanduiding 'bouwvlak' (agrarisch bouwperceel). Het zuidelijk deel van het plangebied, ten zuiden van de Oude Zandweg, is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad bij besluit van 28 juni 2012 en op 27 december 2012 in werking getreden. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied eveneens de bestemming 'Agrarisch' echter zonder de aanduiding 'bouwvlak'.

Voorliggend plan is niet mogelijk op grond van de geldende bestemmingsplannen, omdat niet volledig aan de sloopeisen, die als één van de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikl 43.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied' worden gesteld, kan worden voldaan. Een partiële herziening is dan ook noodzakelijk om deze functieverandering mogelijk te maken. Op onderstaand figuur is de ligging van het plangebied 'Oude Zandweg 6' weergegeven in een uitsnede van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplannen 'Buitengebied' (ten noorden van Oude Zandweg) en 'Woonwijken Didam' (ten zuiden van Oude Zandweg), gemeente Montferland met aanduiding plangebied (rood)

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan zelf beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als beleid, milieu, archeologie en cultuurhistorie en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. Hierin worden de bepalingen in de regels nader uitgelegd. Tenslotte komen in het vijfde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Oude Zandweg 6 is een zeugenboerderij met circa 220 zeugen gevestigd. Naast de bedrijfsbebouwing is er een bedrijfswoning. Om te voldoen aan het Besluit Huisvesting en Dierenwelzijn moet het bedrijf aangepast en uitgebreid worden. Echter, vanwege de ligging van het bedrijf, tegen de grens van de bebouwde kom van Didam en in de omgeving van (burger)woningen en bedrijven, zijn er geen tot beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf. Bedrijfsverplaatsing is daarom de enige mogelijkheid om het bedrijf voort te zetten. Gezien het feit dat de locatie in een verwevingsgebied ligt, is de verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderijg niet van toepassing. Om de bedrijfsverplaatsing toch mogelijk te maken is functieverandering naar wonen op de locatie mogelijk, waarbij maatwerk wordt toegepast i.v.m. de te slopen oppervlakte aan opstallen aangezien er ruimtelijke- en milieuhygiënische winst op de locatie te behalen is.

Het plangebied is door de Oude Zandweg opgesplitst in een noordelijk en zuidelijk deel. Op het noordelijk deel is de bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning aanwezig. De bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de bedrijfswoning wordt in de nieuwe situatie gehandhaafd. Het zuidelijk deel bestaat uit agrarische gronden, hier is geen bebouwing aanwezig. De erftoegangsweg op het noordelijk deel van het plangebied verbindt het plangebied met de Oude Zandweg.

In de navolgende figuren is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0003.png"

Huidige situatie bestaande bebouwing (1: woonhuis, 2: berging/varkensstal van 182m2, 3: varkensstal van 587 m2, 4: varkensstal van 354m2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0004.png"
Bedrijfsbebouwing aan Oude Zandweg 6

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0005.png"
Bedrijfswoning aan Oude Zandweg 6

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Algemeen

Voorliggend plan betreft het omzetten van de agrarische bestemming in een woonbestemming, waarbij de bedrijfswoning behouden blijft en alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt er nieuwe woonbebouwing gebouwd.

De bedrijfsbebouwing die wordt gesloopt bedraagt 1.125 m2. Op onderstaande figuur is inzichtelijk gemaakt welke opstallen worden gesloopt (rood omlijnd). Van de te slopen bedrijfsbebouwing blijft 80 m² als bijgebouw, grenzend aan de woning, behouden bij de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0006.jpg"

Te slopen bedrijfsbebouwing (rood) Bron: Google Maps 2012

Het plangebied is in een noordelijk en zuidelijk deel opgeslitst door de Oude Zandweg. Aan de zuidkant van het plangebied wordt de nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw gebouwd. Deze vrijstaande woning heeft een inhoud van maximaal 800 m3. De oppervlakte van het bijbehorende bijgebouw bedraagt maximaal 100 m2.

Aan de noordkant van de Oude Zandweg ligt de bestaande bedrijfswoning en wordt een woongebouw met twee wooneenheden met bijgebouwen gebouwd. In het woongebouw zijn twee wooneenheden met een inhoud van maximaal 400 m3 gevestigd. De wooneenheden hebben elk een (inpandige) berging van maximaal 50 m2 per wooneenheid. De voormalige bedrijfswoning met bestaand bijgebouw blijft ook gehandhaafd op deze locatie.

De bouwplannen van de initiatiefnemers zijn qua vormgeving afgestemd op de ruimtelijke situatie van de landelijke omgeving. Bij het ontwerp van de nieuwe woningen wordt rekening gehouden met het beeldkwaliteitsplan en de geldende welstandseisen.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Door Buro Collou is een plan voor de landschappelijke inpassing (d.d. 24-06-2013) opgesteld (zie bijlage 1). Onderdeel hiervan is een analyse van het plangebied.

Het landschap ter hoogte van de locatie Oude Zandweg, bestaat uit zand- en natte kampontginningen. De basis van dit landschap wordt gevormd door een dekzandrug waar Didam op ligt. De noordkant van Didam is te omschrijven als een kampenlandschap met bollende essen. Veel van deze essen zijn grotendeels niet meer zichtbaar omdat ze zijn volgebouwd. Het landschap rond de Oude Zandweg was rond 1900 vrij open. Om de akkers stonden opvallend weinig hagen en kleinschalige structuren. In het LOP is dit gebied omschreven als: half open coulissenlandschap met open essen. De wegenstructuur is nog dezelfde als rond 1900, maar ondertussen is dit gebied ingesloten door de bebouwde kom van Didam en het bedrijventerrein 'De Fluun II'.

De huidige landschappelijke kwaliteit van dit gebied bestaat vooral uit de openheid en het gebruik als weiland. Dit geeft het gebied het landelijke karakter. Juist door het ontbreken van kavelgrenzen heeft het gebied nog het karakter en de schaal van een 'echt' weiland. Het streven zou moeten zijn: het open houden van dit gebied. Tussen de Oude Zandweg en de Oude Beekseweg is de verkaveling vrij dicht en heerst het karakter van een groene buitenwijk. De tuinen van de woningen aan de Oude Beekseweg lopen vaak door tot aan de Oude Zandweg. De 'landjes' die er nog liggen zijn niet meer voor agrarisch gebruik. Hoewel ze soms wel landelijk zijn ingericht. Aan de noordkant van de Oude Zandweg staat weinig bebouwing en oogt het landschap nog agrarisch. Wel is hier de rand van de bebouwde kom erg aanwezig. Gezien de plannen voor nieuwbouw op de 'driehoek' aan de noordzijde van het spoor zal dat alleen nog maar sterker worden. De sloop van voormalige bedrijfsbebouwing aan de Oude Zandweg 6 zal bijdragen aan de openheid van het gebied. Met de keuze om een dubbele woning in schuurvorm te bouwen, blijft het agrarische karakter van dit deel bestaan. Het plaatsen van een vrijstaande woning aan de zuidkant van de Oude Zandweg levert voor het karakter van de structuur ter plekke geen druk op.

Onderstaand figuur geeft de inrichting van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0007.jpg"

Plattegrond nieuwe erfindeling Oude Zandweg 6.

Langs de kavelgrens staan aan de oost- en westkant rijen met populieren. Waarschijnlijk aangeplant om de stallen aan het oog te onttrekken. De populieren aan de westkant worden vervangen door een singel met inheems struweel zoals: krent, hazelaar, Gelderse roos en meidoorn. Dit kleinschalige groen past beter bij de openheid van gebied en biedt een goede habitat voor vogels, kleine zoogdieren en insecten. Aan de oostkant worden de populieren vervangen door een aantal bomen (eventueel met een onderbegroeiing van inheems struweel) die de verbinding leggen tussen het bestaande bosje aan de noord-oostkant en de dichtere groenstructuren aan de zuidkant van de kavel. Naar de noordkant blijft de kavelgrens transparant. Rond de nieuwe woning aan de zuidkant van de Oude Zandweg ligt al een stevige groenstructuur in de vorm van houtsingels.

De landschappelijk inpassing is gebaseerd op het beeldkwaliteitsplan Buitengebied. In het plan voor de landschappelijke inpassing worden de nieuwe woningen middels groenstructuren ingepast in de omgeving. Het gaat hierbij om de grove structuren, niet om de invulling van de tuinen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleidsaspecten

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:

Concurrerend: Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Bereikbaar: Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Leefbaar & veilig: Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie, en
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

De regels betreffende de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kunnen overigens pas in werking treden, zodra de hiervoor bedoelde Spoedwet Wro in werking treedt (afhankelijk van de parlementaire behandeling).

In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Dit deel van het besluit is momenteel alleen nog in ontwerp gereed.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

De SVIR is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het belang voor het verbeteren van de milieukwaliteit ter plekke door het beëindigen van activiteiten die milieuhinder met zich meebrengen is wel een maatregel die hieraan bijdraagt.

Het bestemmingsplan heeft verder geen nationaal belang.

In het Barro zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen. De ontwikkeling van de woningen betreft geen nationaal belang. Het Barro vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

3.1.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie/ Streekplan Gelderland 2005

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in het streekplan Gelderland 2005. Na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen.

Het plangebied ligt op grond van de Beleidskaart ruimtelijke structuur in het multifunctioneel platteland ten zuidoosten van de kern Didam in het buitengebied van de gemeente Montferland. Op onderstaande figuur is een uitsnede van de Structuurvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0008.png"

Uitsnede Structuurvisie/ Streekplan 2005 met aanduiding plangebied (rood), bron: provincie Gelderland, 2011

De provincie onderscheidt een tweeledige provinciale hoofdstructuur waarbij Gelderland enerzijds 'hoog dynamische' functies met een intensieve vorm van ruimtegebruik kent, zoals stedelijke functies en intensieve vormen van recreatie/leisure. Anderzijds kent de provincie 'laag dynamische' functies. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor intensieve vormen van ruimtegebruik, zoals de Ecologische hoofdstructuur (EHS), waardevolle open gebieden en ruimte voor water moet worden gecreëerd. Het provinciaal planologisch beleid is er op gericht deze gebieden te vrijwaren van intensieve gebruiksvormen en wordt ook het groenblauwe raamwerk genoemd.

De gebieden die niet binnen deze provinciale hoofdstructuur vallen, maken onderdeel uit van het multifunctioneel gebied. Het multifunctioneel gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 15 december 2010. En op 2 maart 2011 in werking getreden. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen/ -parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • waardevol open gebied;
  • nationaal landschap.

In de volgende figuur is een uitsnede van de Kaart Verstedelijking van de Ruimtelijke Verordening Gelderland weergegeven. Het besluitgebied ligt binnen deels binnen 'nieuwe bebouwing buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0009.png"

Uitsnede Ruimtelijke Verordening Gelderland met aanduiding plangebied (rood)

In de verordening wordt het beleid van bundeling en intensivering vastgelegd door voorschriften te geven die bepalen dat de nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel binnen het bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour en zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en binnen de zoekzones wonen en werken plaatsvindt.

Het plangebied ligt binnen het gebied 'nieuwe bebouwing buitengebied'. Dit gebied ligt net buiten het bestaand bebouwd gebied en de uitbreidingsrichtingen voor wonen en werken. Op deze locatie is nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast.

Woonvisie Gelderland - Kwalitatief woonprogramma 2010-2019

Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen.

Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen (sociale huur tot € 652,52, peildatum 1 juli 2009 en koop tot € 172.000). Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.

De gemeente Montferland valt onder de stadsregio Arnhem Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren aan het opgestelde afsprakenkader.

De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de stadsregio Arnhem Nijmegen 26.000 woningen netto worden toegevoegd. Daarbij heeft de realisatie van betaalbare woningen aandacht. De oude afspraak uit de woonconcessie 2005 - 2009 dat minimaal 50% van het woningbouwprogramma uit betaalbare huur- en koopwoningen (tot € 172.000) bestaat, wordt in de nieuwe verstedelijkingsafspraken voortgezet.

Toets provinciaal beleid

Onderhavige ontwikkeling ligt buiten de contouren van het bebouwd gebied. Het betreft de sloop van voormalige bedrijfsbebouwing en hiervoor in de plaats wordt nieuwe woonbebouwing gebouwd.

Het stopzetten van de bedrijfsactiviteiten op deze locatie zorgt voor een verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Het plan draagt dan ook bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen.

In de Ruimtelijke Verordening is bepaald dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen in het buitengebied is toegestaan buiten het bestaand bebouwd gebied, mits er voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. De ontwikkeling sluit aan bij de doelstelling van het KWP3, namelijk voldoen aan de vraag en de woningbehoefte in Didam.

3.1.3 Regionaal beleid

Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen

Het Regionaal Plan 2005-2020 Stadsregio Arnhem - Nijmegen (Stadsregio), 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa', heeft de formele status van 'Regionaal Structuurplan', conform artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het is de opvolger van het Regionaal Structuurplan KAN 1995 - 2015.

Het doel van dit Regionaal Plan is het werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat van de regio Arnhem-Nijmegen voor haar inwoners, ondernemers en bezoekers. De Stadsregio wil burgers en bedrijven aan de regio binden door hen mogelijkheden te bieden om in een mooie en aantrekkelijke omgeving te wonen en werken. In het plan worden vier doelstellingen onderscheiden:

  • versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • verbetering van de bereikbaarheid;
  • vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

Transformatie van het bestaand stedelijk en landelijk gebied staat in het plan centraal. Bij transformatie moet worden voorzien in voldoende voorzieningen, die goed bereikbaar zijn. Herstructurering en transformatie zijn noodzakelijk om in een aantrekkelijk dorpsklimaat te blijven voorzien en te zorgen voor sociaal-economische vitaliteit. Dat kan door te zorgen voor variatie in aanbod van woningen, voorzieningen en woonmilieus, toegesneden op de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners. Vooral kernen met grotere, enigszins monotone wijken van enkele decennia geleden hebben een impuls nodig. In deze kernen is aanpassing van de woningvoorraad en het voorzieningenniveau op de woonbehoefte van ouderen, alleenstaanden en starters nodig.

Voor de bouwopgave hebben de gemeenten binnen de Stadsregio onderling afspraken gemaakt in de vorm van woonconcessies per gemeente. In de woonconcessies is bepaald dat voor Montferland tenminste 50% van het totale bouwprogramma in de betaalbare huur- en koopsector gebouwd wordt. In de woonconcessie zijn de ruimtelijke contouren vastgelegd waarbinnen nieuwbouw kan plaatsvinden om de 50/50 norm te realiseren. Deze contouren blijven gehandhaafd in de verstedelijkingsafspraken 2010 - 2019. Het plangebied valt buiten deze woningbouwcontour.

Van koers naar keuze – Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land

Op 30 juni 2011 is de visie 'Van koers naar keuze' door de Stadsregioraad vastgesteld. Het betreft een nadere uitwerking van de uitgangspunten van het Regionaal Plan 2005 – 2020, maar ook een herijking van dit plan. De stadsregio moet immers inspelen op nieuwe ontwikkelingen en kwesties die op de regio afkomen. In deze visie geeft de stadsregio een nadere uitwerking van de regionale verstedelijkingsopgave voor de periode 2010 – 2020. Gekozen wordt voor één sterke stadsregio, een volwaardig samenhangend stedelijk netwerk, met een sterke (inter)nationale concurrentiepositie. In deze visie blijven de ruimtelijke keuzes in het Regionaal Plan uitgangspunt van beleid. Wel wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen, waaronder de recente veranderingen op de woningbouwmarkt en de ontwikkelingen in mobiliteit en economie.

Voor wat betreft het aspect wonen staat voor de periode 2010 – 2020 het vraaggericht bouwen centraal. De verwachting is dat in deze periode binnen de stadsregio een uitbreiding van de woningvoorraad met ongeveer 26.000 woningen nodig is. Inbreiding gaat daarbij voor uitbreiding, waardoor herstructurering en transformatie voorrang moeten krijgen. De woningbouwcontour uit het Regionaal Plan blijft ongewijzigd. De programmering van woningbouw moet plaatsvinden met inachtneming van de kwalitatieve afspraken over betaalbare woningen uit het Regionaal Plan. Gemeenten hebben daarbij de inspanningsverplichting om het totale aantal nieuwe woningen op subregionaal niveau voor 50% in het betaalbare segment te bouwen.

In het visiedocument zijn subregionale uitwerkingen voor het thema wonen opgenomen. Hierin zijn onder andere (indicatieve) afspraken opgenomen over woningbouwaantallen. De gemeente Montferland valt binnen de subregio Liemers. De subregio ziet het belang van monitoring in, waarmee inzicht wordt gegeven in de ontwikkeling van het woningaanbod en de woningvraag. Voor de gemeente Montferland is een netto plancapaciteit van 1.350 woningen voorzien voor de periode 2010 - 2020.

Toets regionaal beleid

Onderhavige ontwikkeling sluit aan op het Regionaal Plan 2005-2020, omdat er sprake is van een verbetering van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied waarbij de relatie met het landschap de kwaliteitsfactor is. De locatie ligt buiten de woningbouwcontour echter de woningbouw is aanvaardbaar omdat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de locatie.

De transformatie van de locatie Oude Zandweg sluit ook aan op de afspraken van de Stadsregio, provincie en gemeente. Transformatie en herstructurering gaan voor uitbreiding van woningbouwlocaties. Op de locatie wordt een bedrijf gesaneerd en hiervoor worden woningen teruggebouwd. Met deze ontwikkeling wordt de kwaliteit van de locatie verbeterd.

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland

De Structuurvisie gemeente Montferland is door de gemeenteraad vastgesteld op 23 april 2009. De visie is een actualisering van de bestaande visies aan de hand van alle relevante beleidsrapporten. De structuurvisie gaat in op de visie van de gemeente voor wat betreft wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor detailhandel wordt geen specifieke beleidsvisie gegeven. In de structuurvisie wordt verwezen naar het provinciaal beleid zoals verwoord in het streekplan/structuurvisie. De beleidsvisie van de gemeente Montferland is afgestemd op het beleid omschreven in het streekplan/structuurvisie.

Zoals weergegeven op de Kaart Structuurvisie Montferland, zie onderstaande figuur, valt het besluitgebied binnen de 'hoofdfunctie landbouw'. Binnen deze gronden wil de gemeente (bestaande) agrarische bedrijven in het plangebied zo veel mogelijk kunnen behouden. Hierbij worden economisch rendabele en duurzame landbouw bevorderd.

De verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven in de komende jaren zal afnemen. Dat roept de vraag op naar mogelijkheden voor hergebruik van de vrijkomende gebouwen. De gemeente wil hiervoor ruimere mogelijkheden opnemen uit oogpunt van het behoud van een sterke plattelandseconomie. Daarnaast hanteert de gemeente de versterking van de ruimtelijke kwaliteit bij een functieverandering als uitgangspunt. Dat betekent bijvoorbeeld dat er vereveningseisen worden gesteld ten aanzien van sloop van gebouwen, de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing. Van functieverandering is sprake indien de activiteiten een zodanige omvang hebben, dat de bestemming ten behoeve van de nieuwe functie moet worden aangepast. Elke functieverandering zal moeten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het landschapsontwikkelingsplan en beeldkwaliteitplan bieden hiervoor de aanknopingspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0010.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland met aanduiding besluitgebied (rood).

Welstandsnota

Om vooraf duidelijkheid te creëren over het toetsingskader van de welstandscommissie heeft de gemeenteraad de welstandsnota vastgesteld. De gemeente, de welstandscommissie én de initiatiefnemers van bouwwerken zijn gebonden aan dat beleid. Welstandbeleid staat niet op zich en kan dan ook niet functioneren zonder andere ruimtelijke plannen.

Het welstandstoezicht is het sluitstuk van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente. Als schakel in een keten van ruimtelijke plannen is het welstandstoezicht in hoge mate afhankelijk van de kwaliteit van andere ruimtelijke plannen. Het plangebied is in de Welstandsnota opgenomen als gebiedstype 'woongebied', met een luw welstandsniveau. In de Welstandsnota is in hoofdstuk 7 aangegeven op welke wijze omgegaan wordt met ontwikkelingsprojecten.

Bij het opstellen van welstandscriteria is in grote lijnen een onderscheid aangebracht, gebaseerd op de aard van de ingrepen. Ten aanzien kleine en middelgrote projecten die aansluiten op de bestaande ruimtelijke structuur, zoals onderhavig plan, is het niet nodig aanvullende criteria op te stellen.

Beeldkwaliteitsplan Buitengebied

Omdat het landelijk gebied onderhevig is aan veraderingen, onder andere doordat agrarische bedrijven stoppen en er nieuwe functies in de vrijkomende gebouwen komen of omdat er stallen worden gesloopt waarvoor woningen worden teruggebouwd, heeft de gemeente Montferland, parallel aan het bestemmingsplan 'Buitengebied' het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied' opgesteld. Het 'Beeldkwaliteitsplan Buitengebied' is op 22 april 2010 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld.

De primaire functie van het beeldkwaliteitsplan is om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing beouwmassa's op het erf, archotectuur, materiaalgebruik e.d,). Daarbij is gezocht naar een aantal goede richtlijnen die de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit verzekeren, maar die tevens inspelen op de functionele eisen van de landbouw en voldoende creatieve ruimte laten om per geval maatwerk te leveren op de betreffende locatie.

Uitgangspunt is dat per geval zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap. De inrichting van het erf en de vormgeving van het landschap in de omgeving, dragen in belangrijke mate bij aan de inpassing van de bebouwing in het landschap. Bij veranderingen op het erf dient daarom eerst zorgvuldig te worden gekeken naar de waarden van het landschap, cultuurhistorie, natuur en architectuur. Vanuit een analyse van deze landschappelijk context moet een nieuwe situatie worden ontworpen, die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap en karakteristieke kenmerken die op het erf voorkomen. Door middel van een erfinrichtingsplan moet worden aangetroond op welke wijze de veranderingen op het erf passen binnen de landschappelijk context.

Toets gemeentelijk beleid

De functieverandering met nieuwe bebouwing op de locatie Oude Zandweg 6 past binnen het gemeentelijke beleid van Montferland. Belangrijk uitgangspunt bij functieverandering is dat er een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en dat het geheel landschappelijk wordt ingepast, waarbij de karakteristieke elementen van het landschap en het erf worden egerspecteerd danwel behouden blijven. Met onderhavige ontwikkeling wordt hier aan voldaan. Middels een inpassingsplan is de landschappelijke kwaliteit van het perceel en de omgeving gewaarborgd (zie ook paragraaf 2.2.2).

3.2 Milieuaspecten

Ten behoeve van het aantonen van de haalbaarheid van dit plan is onderzoek verricht naar verschillende milieuaspecten. Voorliggende paragraaf geeft de resultaten van de haalbaarheidstoets weer.

3.2.1 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Ten behoeve van het initiatief hebben Econsultancy uit Doetinchem en Rouwmaat uit Groenlo de situatie beoordeeld. De resultaten zijn onderstaand samengevat.

In verband met de voorgenomen bestemmingsherziening van de onderzoekslocatie aan de Oude Zandweg 6 zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
- Verkennend bodemonderzoek, kenmerk MON.E20.NEN, rapportnr. 11055533, d.d. 27 mei 2011, Econsultancy (bijlage 2);
- Aanvullend bodemonderzoek, kenmerk MON.E38.AAN, rapportnr. 11085947, d.d. 23 september 2011, Econsultancy (bijlage 3);
- Nader onderzoek asbest in bodem, rapportnr. MT.21379, d.d. 26 januari 2012, Rouwmaat (bijlage 4).

De belangrijkste resultaten van deze onderzoeken worden in deze paragraaf beschreven.

Verkennend bodemonderzoek:

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig roesthoudend en is plaatselijk zwak grindig. De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk puinhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. In de plaatselijk puinhoudende grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de geldende normen zijn uitgevoerd. Het betreft derhalve een indicatief resultaat. De bovengrond is licht verontreinigd met zink en plaatselijk PAK. De gehalten bevinden zich tevens boven de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. De ondergrond is sterk verontreinigd met koper. De detectiegrens voor de parameter naftaleen in het grondwater is hoger dan de streefwaarde en de AS3000 rapportagegrenseis, waardoor het niet uit te sluiten is dat het grondwater licht verontreinigd is en derhalve (formeel) als zodanig wordt gerapporteerd. De sterke koperverontreiniging in de ondergrond vormt formeel aanleiding tot nader onderzoek. Mogelijk is de verontreiniging te relateren aan bemesting/gebruik kunstmeststoffen en betreft het een toevalstreffer. Anderzijds is niet geheel uit te sluiten dat er sprake is van lekkage van een gierkelder. Er zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die de verontreiniging kunnen verklaren.

Aanvullend bodemonderzoek:

Het aanvullend bodemonderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van resultaten van voorgaand verkennend bodemonderzoek. Tijdens dit onderzoek is in een mengmonster van de ondergrond een sterke koperverontreiniging aangetoond. Daarnaast zijn op een aantal plaatsen in de bodem in verschillende gradaties bijmengingen met puin aangetroffen, op basis waarvan dit deel van de locatie als verdacht voor asbest moet worden aangemerkt.

Aanvullend onderzoek koperverontreiniging
In de geanalyseerde grondmonsters is geen verontreiniging met koper aangetoond. De eerder aangetoonde koperverontreiniging in MM3 (verkennend bodemonderzoek) is derhalve niet bevestigd. Aangenomen wordt derhalve dat de betreffende koperverontreiniging destijds een toevalstreffer is geweest.

Verkennend onderzoek asbest in bodem NEN 5707
Er zijn in twee gaten asbesthoudende materialen aangetroffen. Het betreft zachte plaat (7,5% chtysotiel) en golfplaat (12,5% chtysotiel). Op basis van de aanwezigheid van de asbesthoudende plaatmaterialen dient (een deel van) de locatie als verdacht voor de aanwezigheid van asbest aangemerkt te worden. Analytisch grondonderzoek heeft, gezien de doelstelling van het onderzoek, thans niet plaatsgevonden.

Conclusies en advies aanvullend bodemonderzoek
Econsultancy adviseert nader onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van asbest in de bodem, teneinde vast te kunnen stellen of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. Een dergelijk onderzoek, dat wordt uitgevoerd middels het machinaal graven van sleuven, zal zich minimaal moeten richten op het erf. Op basis van de resultaten van het onderzoek zal kunnen worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

Aanvullend onderzoek naar de koperverontreiniging wordt niet noodzakelijk geacht.

Nader onderzoek asbest in bodem:

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de sleuven 1, 3 en 4 een gehalte asbest is aangetroffen dat de interventiewaarde overschrijd. Middels de extra sleuven (en gat) die zijn gemaakt, kan, samen met de huidige inrichting van het terrein, worden gesteld dat de verontreiniging is afgeperkt. Uit de verontreinigingscontour blijkt dat de verontreiniging zich uitspreidt over circa 420 m2 . Bij een gemiddelde dikte van de asbesthoudende laag van 0,5 m houdt dit in dat er circa 210 m3 grond is verontreinigd met asbest in een gehalte z 100 mg/kg. Omdat het gehalte van 100 mg/kg ds. wordt overschreden, betreft het hier een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Indien er terplaatse een ontwikkeling gaat plaatsvinden, waarbij grondverzet binnen de verontreiniging wordt verwacht, dient dit in de vorm van een BUS-melding of een saneringsplan gemeld te worden bij de provincie Gelderland. Zodra de provincie de voorgestelde sanerende maatregelen heeft goedgekeurd middels een beschikking, kunnen de sanerings- werkzaamheden aanvangen. Omdat de verontreiniging in zijn geheel is afgedekt met een gesloten verhardingslaag, zijn er momenteel geen risico's te verwachten. Het is wel aan te raden om de verhardingslaag in tact te houden, zolang de verontreiniging aanwezig.

Conclusie

Op het terrein van het plangebied zijn asbesthoudende puinverhardeningen aanwezig. De aangetroffen verontreiniging met asbest levert belemmeringen op voor de realisatie van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied. Om het plangebied geschikt te maken voor de realisatie van de bestemming Wonen-Woongebouw (bouwen van het woongebouw) en de bestemming 'Wonen' op de locatie van de huidige (bedrijfs)woning, dient voor of gelijktijdig met de sloop of direct na de sloop van de bestaande bebouwing de asbesthoudende puinlaag te worden gesaneerd. Sanering dient middels een BUS-melding bij de provincie door een hiertoe gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd.

3.2.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Door Alcedo te Holten is een akoestisch onderzoek (kenmerk:20113397.PC4163, 27 mei 2011) uitgevoerd om het wegverkeerslawaai in beeld te brengen (bijlage 5). De geplande woningen liggen binnen de zone van de Oude Zandweg, Oude Beekseweg en de Beekseweg. De woningen liggen buiten de geluidszone van het spoor Winterswijk-Arnhem.

In de Wet geluidhinder worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige gebouwen die liggen binnen de geluidszone van een weg. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege wegverkeer bedraagt 48 dB (per weg afzonderlijk beschouwd indien er sprake is van eerdere wegen). Indien de geluidsbelasting hoger is, kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Aan deze hogere grenswaarde is echter een plafond verbonden. De hoogte van dit plafond is afhankelijk van de situatie waarin zich de geluidsgevoelige bestemming bevindt. De maximaal toelaatbare grenswaarde voor nieuwbouw van een woning in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB.

De hogere grenswaarde kan alleen worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. In dat verband zal ook worden afgewogen of de cumulatieve geluidsbelasting (het totaal van de geluidsbelasting vanwege alle wegen gezamenlijk) niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting.

Op grond van de verwachting dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst zal afnemen, mogen de berekende geluidsbelastingen conform artikel 110 Wet geluidhinder worden gereduceerd met 2 dB bij wegen met een rijsnelheid van 70 km/h en hoger en met 5 dB bij wegen met een rijsnelheid van minder dan 70 km/h.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor de Beekseweg, de Oude Beekseweg als de Oude Zandweg niet wordt overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting treedt op bij woning 3 bedraagt 45 dB, inclusief correctie conform artikel 110 Wet geluidhinder, ten gevolge van wegverkeer van de Oude Zandweg.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat er voor wat betreft geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn nu de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder van 48 dB nergens wordt overschreden. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:

  • er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk;
  • het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. De toename van verkeersbewegingen die een dergelijk project met zich meebrengt wordt aangemerkt als 'niet in betekenende mate'.

Toetsing

Het betreffende initiatief aan de Oude Zandweg heeft betrekking op de bouw van een woongebouw met twee wooneenheden en één woning. Gezien bovenstaande normen is het aannemelijk dat het project derhalve aan te merken is als 'niet in betekenende mate'.

Het onderhavige bouwplan leidt tot een beperkte verandering van de omgeving en heeft nauwelijks gevolgen voor de woningdichtheid en verkeersintensiteit. De invloed van het bouwplan op de toename van het autoverkeer en daarmee op de luchtkwaliteit is te verwaarlozen. Het bouwplan zal dus niet in betekenende mate bijdragen en geen grenswaarden overschrijden.

Conclusie

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit worden geen belemmeringen ondervonden.

3.2.4 Bedrijven en milieu

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Toetsing

Het plan voorziet in gevoelige functies in de vorm van woningen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd, wel een bedrijventerrein. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNGbrochure 'Bedrijven en milieuzonering' geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig buitengebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend gebied.

Situatie plangebied

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustig buitengebied'. Binnen een straal van 250 meter zijn geen bedrijven in het buitengebied gelegen. Voor bedrijven in het buitengebied bedraagt de richtafstand uit de VNG-brochure maximaal 50 m (geen agrarische bedrijven).

Het dichtstbij gelegen bedrijventerrein is De Fluun II te Didam op 142 meter afstand van het plangebied. Het betreft een geluidgezoneerd gemengd bedrijventerrein waarop deels bedrijfswoningen zijn toegestaan. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven tot de milieucategorie 4.1 toegestaan. Op het dichtsbijgelegen gedeelte van De Fluun II zijn overigens alleen bedrijven tot de milieucategorie 3.2 toegestaan.

Bedrijf tot en met categorie 3.2
Hier zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor deze categorie geldt als grootste richtafstand 100 meter.

Bedrijf tot en met categorie 4.1
Hier zijn bedrijven toegestaan in de categorie 1 tot en met 4.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor deze categorie geldt als grootste richtafstand 200 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0011.png"

De afstand van het plangebied tot aan het dichtsbijgelegen punt van De Fluun II bedraagt 142 meter. Voor dit gedeelte van het industriegebied geldt een richtafstand van 100 meter. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de richtafstand die geldt voor bedrijven met milieucategorie 3.2. De afstand van het plangebied tot aan het tweede deelgebied van De Fluun II (milieucategorie t/m 4.1) bedraagt 220 meter. Voor dit gedeelte van het industriegebied geldt een richtafstand van 200 meter. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de richtafstand die geldt voor bedrijven met milieucategorie 4.1.

Doordat er tussen het bedrijventerrein en het plangebied reeds vele woningen zijn gesitueerd, zal er geen sprake zijn van wederzijdse hinder.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de nieuw te realiseren woningen worden geplaatst buiten de richtafstanden van omliggende bedrijven, zoals opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Het plangebied is tevens gelegen buiten de maximale richtafstand (100 en 200 meter) van het bedrijventerrein De Fluun II te Didam en buiten de geluidscontour (50 dB(A).

3.2.5 Geur

Algemeen

In de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij, Aanvulling: Paragraaf 3.4 Beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen (d.d. 23 mei 2007) is verwoord op welke wijze ruimtelijke ordeningsplannen moeten worden beoordeeld en rekening moet worden gehouden met de Wet geurhinder en veehouderij. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen dienen de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen:

  • 1. is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);
  • 2. wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).

Volgens bestaande jurisprudentie geldt dat bouwen binnen stankcirkels niet toelaatbaar is. Als binnen de contour van de norm al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen. Voor bouwplannen zowel binnen als buiten de contour van de geurnorm is het, voor een zorgvuldige besluitvorming, nodig om de verwachte geurhinder in het plangebied te evalueren.

Toetsing

In opdracht van de initiatiefnemers is een onderzoek uitgevoerd naar de geurbelasting op de geplande woningen in het plangebied Oude Zandweg 6 te Didam. Met dit onderzoek is de geurbelasting, welke is veroorzaakt door rondom het perceel gelegen veehouderijen, berekend. Hierbij is gebruik gemaakt van het computerprogramma V-stacks Gebied (opgesteld in opdracht van het Ministerie van VROM). Middels de resultaten van het onderzoek kan worden bepaald of er sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat en of niet iemand onevenredig wordt geschaad in zijn belang.

Uitgangspunten

Het onderzoeksgebied is gelegen in een concentratiegebied zoals vastgelegd in bijlage I van de Meststoffenwet. Op grond van artikel 3, lid 1, onder a en b van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de norm voor de geurbelasting van geurgevoelige objecten in een concentratiegebied binnen de bebouwde kom maximaal 3,O odour units per kubieke meter lucht en buiten de bebouwde kom 14,O odour units per kubieke meter lucht.

Bij de berekening is van de direct omliggende veehouderijen en van de relevante veehouderijen op grotere afstand de vergunde geuremissie bepaald (bedrijven binnen een straal van 2 km). Deze gegevens zijn afkomstig van Web-BVB (Bestand Veehouderij Bedrijven) van de provincie Gelderland. De geuremissies van de veehouderijen zijn per veehouderij als één bron geprojecteerd.

Bij de berekening is voor wat betreft de beoordelingspunten uitgegaan van vier hoekpunten van het perceel (bouwblok) waarop de toekomstige woningen zullen worden gebouwd. Dit in tegenstelling tot hetgeen vermeld staat in de gebruikershandleiding VStacks Gebied. Hierin wordt ervan uitgegaan dat het middelpunt van het te beschermen object genomen moet worden. Aangezien er sprake is van meerdere nieuw te realiseren woningen, zijn de vier hoekpunten van het bouwvlak aangehouden. Hierdoor kan worden gesteld dat, indien de geurhinder op de vier hoekpunten voldoet, dit tevens geldt voor de nieuw te realiseren woningen.

Berekening achtergrondbelasting

Middels het programma V-Stacks Gebied is de achtergrondbelasting op de beoordelingspunten van het perceel berekend. Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. Hierbij zijn de volgende invoergegevens gebruikt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0012.png"
Beoordelingspunten Oude Zandweg 6 te Didam

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0013.png" Veehouderijen (bronnen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0014.png"
Achtergrondbelasting op het beoordelingspunt

Berekening voorgrondbelasting

Aangezien de nieuw te bouwen woningen geplaatst worden in een gebied met veel burgerwoningen en geen grote intensieve veehouderijen op korte afstand, is er geen berekening van de voorgrondbelasting uitgevoerd. De eventuele uitbreidingsmogelijkheden van omliggende intensieve veehouderijen worden reeds gelimiteerd door de reeds bestaande bebouwing rondom het plangebied.

Daarnaast is de afstand tussen het plangebied en de dichtstbij gelegen relevante veehouderij (locatie Bosstraat 15) dermate groot (ca. 700 meter) dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied niet van invloed zullen zijn op de uitbreidingsmogelijkheden van de genoemde veehouderij. Andersom zal de voorgrondbelasting van deze veehouderij op het plangebied zodanig klein zijn (de zeer lage achtergrondbelasting in ogenschouw nemende) dat het achterwege laten van een berekening van de voorgrondbelasting gerechtvaardigd is.

Beoordeling van de geurbelasting

Bij een wijziging of herziening van het bestemmingsplan moet worden bepaald of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en/of het plan niet in strijd is met het recht. Voor geurhinder, afkomstig van veehouderijen, is van belang of er bij toekomstige geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Op basis van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderijen kan het percentage geurgehinderden worden bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0015.png"

Aangezien het plangebied is gelegen in een concentratiegebied, bedraagt het percentage geurgehinderden (op basis van de achtergrondbelasting) circa 4% (uitgaande van een geurbelasting van 2,O ou/m3).

Om het percentage geurgehinderden te vertalen naar een kwalificatie van het woon- en verblijfklimaat op de berekende locatie, is gebruik gemaakt van onderstaande tabel, afkomstig uit de GGD-richtlijn Geurhinder (2002, tabel 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0016.png"

Beoordeling vaste afstanden tot omliggende agrarische bedrijven
Op de percelen, rondom het plangebied, ligt voornamelijk de bestemming Wonen. Binnen een afstand van 200 meter tot het plangebied zijn er geen agrarische bedrijven gelegen, waardoor er in onderhavig geval altijd voldaan zal worden aan de vaste afstanden tot een agrarisch bedrijf. Een verdere beoordeling van de vaste afstanden wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

De achtergrondbelasting op het bouwblok als gevolg van de voor het bepalen van de geurbelasting relevante veehouderijen rondom het plangebied Oude Zandweg 6 te Didam is berekend op maximaal 1,999 ou/m3. Daarmee wordt aan de maximale geurbelasting van 14 ou/m³ voor het buitengebied voldaan. Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de achtergrondbelasting is circa 4 %. Het woon- en verblijfklimaat in deze omstandigheden is als zeer goed aan te merken. Het aspect geur levert daarom geen beperkingen op ten aanzien van onderhavig plan.

3.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Bij externe veiligheid gaat het om risico's die omwonenden lopen door vliegverkeer en door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen.

Gekeken is naar de risicokaart van de provincie Gelderland. Hieruit volgt dat ter hoogte van genoemde locatie geen specifieke zaken spelen die van invloed kunnen zijn op de externe veiligheid. Een afbeelding van de kaart is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0017.png"

Uitsnede risicokaart.nl met aanduiding plangebied (blauw)

Het plangebied bevindt zich niet binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico). Ook ligt het niet in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is.

De locatie ligt niet binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van, of buisleidingen voor het vervoer van, gevaarlijke stoffen.

In of nabij het plangebied liggen geen gevaarlijke objecten. Het dichtst bijgelegen object is BP De Fluun Staring BV gelegen aan de Bentemmerstraat. Dit bedrijf ligt ten zuidwesten van het plangebied op circa 650 meter afstand en vormt geen belemmering voor het plangebied.

Conclusie

Er zijn voor het onderhavige plan geen bezwaren ten opzichte van externe veiligheid. Het plan is in overeenstemming met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

3.3 Overige aspecten

3.3.1 Water

Beleid

Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.

Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Waterbeheerplan 2010-2015 Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

Situatie plangebied

In artikel 3.1.6 van de Bro is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld, waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces dient te worden doorlopen. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee

Nee  
2

1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-overlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  

Nee
Nee

Nee  

1
1

1  
Grondwater-kwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee

Nee

Nee  
2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Watertoets

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2-vraag met een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2-vragen met een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets worden doorlopen. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap te worden gevraagd.

Voor de realisatie van het project wordt er extra groen aangelegd. Binnen de groene zones rondom het plangebied en de extra aan te planten erfbeplanting is extra ruimte voor water om te infiltreren. De afname van het verharde oppervlak en de combinatie met het aan te leggen groen zorgen voor een aanzienlijke verbetering van het waterabsorberende oppervlak.

Aansluiting op riolering

In de huidige situatie is de bestaande woning aan de Oude Zandweg 6 niet aangesloten op het bestaande riool. Het afvalwater wordt via een andere manier geloosd/ afgevoerd. In de nieuwe situatie komen 3 extra woningen (huishoudens) op deze locatie bij, die allen ook hun afvalwater moeten lozen. De meest aangewezen weg hiervoor is door middel van een aanlsuiting op het bestaande systeem (drukriool). Op welke wijze dit uiteindelijk dient te gebeuren en welke maatregelen en/of kosten daarvoor nodig zijn, zullen worden vastgelegd in een realisatieovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemers.

Conclusie

Op alle vragen is met nee geantwoord, het plan is waterhuishoudkundig niet van belang en er is geen wateradvies van het waterschap nodig. Het plan is wel ter advies voorgelegd aan het waterschap (in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening). Het waterschap heeft te kennen gegeven geen op- en aanmerkingen te hebben op het plan. Het plan is niet strijdig met de wet- en regelgeving rond het thema water. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.3.2 Flora en fauna

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betroken natuurregelgeving.

Onderzoek

Natuurbank Overijssel heeft een quickscan flora en fauna (projectnummer 31, versie 1.1, d.d.17 oktober 2011) uitgevoerd voor deze locatie (zie bijlage 6). Voorafgaand aan het veldonderzoek is op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van de potentiële biotopen en mogelijk aanwezige beschermde soorten. Op basis van deze analyse is besloten dat een éénmalig terreinbezoek in april voldoende bruikbare informatie kan opleveren om de natuurwaarden in het plangebied vast te stellen. Daartoe is het plangebied eenmaal bezocht op 27 april 2011 om vast te stellen welke biotopen en beschermde planten & dieren aanwezig zijn of zeer waarschijnlijk aanwezig zijn. Op basis van de bevindingen is beoordeeld of specifiek vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Het plangebied is volledig onderzocht. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen in het plangebied evenals beschermde vaste rust- of verplaatsen en jaarrond beschermde nesten. Ondanks dat er tijdens de quickscan geen bezette nesten aangetroffen zijn, is het aannemelijk dat er vogels in de opgaande beplanting broeden. Bezette vogelnesten zijn beschermd. Verstoren of vernielen van een bezet vogelnest is een overtreding van de Flora- en Faunawet. Slechts in uitzonderlijke gevallen is het mogelijk een ontheffing te krijgen voor bezet vogelnest. Woningbouw behoort daar niet toe. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren, dat is de periode 15 september-15 maart. Binnen een straal van 3 km afstand liggen géén Natura2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten of wetlands.

Voorgenomen activiteit past binnen de kaders van de Flora en fauna wet. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of verklaring van geen bedenking aangevraagd te worden.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.3 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Op grond van de Verwachtingskaart geldt voor het plangebied een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0018.jpg"

Bron: figuur 13 uit Archeologsich bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek (Econsultancy)

Toetsing

Econsultancy BV te Doetinchem heeft een archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd om de archeologisch verwachtingen in kaart te brengen (kenmerk MON.E21.ARC. rapportnr. 11055534, d.d. 10 augustus 2011). Dit onderzoeksrapport is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft voor het aantreffen van archeologische resten. Om het voorkomen van archeologische resten redelijkerwijs te kunnen uitsluiten is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een gecombineerd verkennend en, karterend booronderzoek uitgevoerd.

De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit (verspoelde) dekzandafzettingen met op 1,5 m -mv een overgang naar vlechtende rivierafzettingen van de Rijn. Ter plaatse van het onderzochte terreindeel grasland langs de zuidzijde van de Oude Zandweg en ten noorden van het boerenerf is sprake van een intact bodemprofiel in de vorm van een beekeerdgrond. Archeologische indicatoren die aanleiding kunnen geven op de aanwezigheid van een vindplaats,zijn niet aangetroffen. Binnen het plangebied is het oorspronkelijke bodemprofiel volledig verstoord, plaatselijk aanzienlijk diep.

Conclusie 

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden en de verstoorde bodemopbouw binnen het plangebied, hoeft er ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Dit advies is door de regio-archeoloog en het bevoegd gezag, gemeente Montferland, overgenomen (Beoordeling rapport, 9 augustus 2011) (zie bijlage 8). Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

In het bestemmingsplan worden, naar aanleiding van bovenstaand onderzoek, geen regels met betrekking tot archeologie opgenomen. Uiteraard blijft de wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 van kracht.

Cultuurhistorie

Toetsing

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn er binnen het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwooudezdw6-on01_0019.png"
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart Gelderland met aanduiding plangebied (blauw)

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.3.4 Verkeer en parkeren

Verkeer

De locatie wordt aan de Oude Zandweg ontsloten. De woningen op het noordelijke gedeelte van het plangebied worden ontsloten via twee bestaande erftoegangswegen. Voor de woning op het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt een nieuwe toegangsweg aangelegd. De verkeersaantrekkende werking vanwege deze ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de omgeving en gaat op in het huidige verkeersbeeld van de Oude Zandweg.

Parkeren

Op de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van de bij de woningen behorende personenwagens, zowel op het erf als eventueel in de nieuw te realiseren en/of te handhaven bijgebouwen. Het realiseren van extra parkeergelegenheid buiten de planlocatie is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3.5 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering van het plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente, aangezien de kosten worden gedragen door de initiatiefnemers. De financiële haalbaarheid van het plan is daarmee voldoende gewaarborgd, mede doordat met de initiatiefnemers een overeenkomst wordt gesloten over het verhalen van eventuele planschade.

Planschaderisicoanalyse
De initiatiefnemers zijn voornemens om agrarische bebouwing te slopen en drie nieuwe woningen te realiseren. Hierbij moet worden bekeken of er voor derden schade te verwachten is, de zogenaamde planschade. Gezien de aard van het initiatief moet vooral worden gedacht aan beperking van uitbreidingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven en/of waardedaling van omliggende locaties.

Door realisatie van het initiatief ontstaan nieuwe geurgevoelige objecten. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij dient de minimale afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object in het buitengebied minimaal 50 meter te bedragen. De afstand tussen de nieuwe locatie en het dichtst bijgelegen veehouderijbedrijf, is meer dan 50 meter. De verwachting is dat er zeker geen sprake zal zijn van een waardedaling van locaties van derden. Mocht er eventueel toch sprake zijn van planschade, dan zullen de initiatiefnemers de planschade voor hun rekening nemen. Dit aspect zal in een verhaalsovereenkomst worden vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

4.1.1 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

4.1.2 De verbeelding

De analoge verbeelding bestaat uit een kaartblad met een bijbehorende legenda. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen.

Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels zijn toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens) en worden daarom verklaringen genoemd.

4.1.3 De regels

De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 5) bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 6 tot en met 8) bevat de algemene regels van het plan waaronder algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 9 en 10) bevatten overgangs- en slotregels.
4.1.4 Bestemmingen

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan slechts een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijking van de bouwregels (indien aanwezig);
  • afwijking van de gebruiksregels (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een aanduiding.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijkingsregels geven burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag bevoegdheden om onder voorwaarden een afwijking van een regel toe te staan.

4.2 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Agrarisch

Het noordelijke gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderijen, kwekerijen en (glas)-tuinbouwbedrijven.

Hier is enkel de bouw van bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de woonfunctie in de vorm van een vrijstaande woning. Daarnaast zijn beroepen aan huis, bed en breakfast, een paardenbak, tuinen, erven en terreinen, het instandhouden van groenvoorzieningen en houtopstanden ter plaatse van de aanduiding 'groen' en ontsluitingen/inritten toegestaan.

Er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, maximaal 1 woning. In de bouwregels zijn verdere regels betreft de maximale bouwhoogten en de inhoud van de hoofd- en bijgebouwen opgenomen.

Wonen - Woongebouw

De gronden met de bestemming 'Wonen-Woongebouw' zijn bestemd voor wonen in de vorm van wooneenheden in woongebouwen, het instandhouden van groenvoorzieningen en houtopstanden ter plaaste van de aanduiding 'groen', tuinen, erven en terreinen en ontsluitingen/inritten..

Er mag uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, maximaal één woongebouw met twee wooneenheden. In de bouwregels zijn de maximale bouwhoogten en de inhoud van de hoofd- en bijgebouwen opgenomen.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Na beoordeling van de ingediende stukken heeft het waterschap geen op- en/of aanmerkingen op het plan. De watertoetstabel is volledig opgenmen en de relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt.

5.2 Zienswijzen

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.