Plan: | Landgoed De Klauwenhof en nieuw woonkavel aan de Lange Klauwenhof, Didam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bplgbgbfwoklauwhof-va01 |
Voor twee locaties aan de zuidoostkant van Didam bestaat het voornemen om de huidige agrarische functie te wijzigen. Op de ene locatie wordt een bestaande schuur gesloopt en wordt een woongebouw mogelijk gemaakt in het kader van functieverandering. Op de andere locatie wordt een landgoed gesticht. Daarnaast wordt er gezorgd voor een verbetering van de landschapswaarden en wordt er nieuwe natuur mogelijk gemaakt. Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' is deze ontwikkeling niet mogelijk. De gemeente Montferland heeft bij brief van 4 april 2012 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
De planlocatie ligt in het buitengebied van Didam en ten noorden van Nieuw-Dijk in de gemeente Montferland. De initiatiefnemers zijn, op twee bijna aaneengesloten locaties, in het bezit van ruim 7 hectare landbouwgrond, gelegen tussen de Beekseweg, Oldegoorweg en Lange Klauwenhof. De planlocatie is kadastraal bekend als:
Hoewel er sprake is van één project, is de planlocatie onderverdeeld in twee deellocaties.
Deellocatie A: Landgoed
Op het perceel met een oppervlakte van ruim 6 hectare bestaat het voornemen om de landbouwgrond te transformeren naar een landgoed, inclusief een landhuis op een woonkavel van maximaal 0,6 ha.
Deellocatie B: Woonkavel
Op het perceel met een oppervlakte van circa 1,2 hectare bestaat het voornemen om de midden op de es staande landbouwschuur te slopen, en in ruil hiervoor één woongebouw (drie wooneenheden) met inpandige bijgebouwen langs de Lange Klauwenhof te realiseren.
Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van de planlocatie weergegeven. Voor de exacte begrenzing van de planlocatie wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging planlocatie (bron: Google Earth)
Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Montferland. Dit plan is op 29 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De locaties hebben in dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. De functiewijziging naar wonen en de stichting van een nieuw landgoed zijn op grond van de agrarische bestemming niet mogelijk. Het bestemmingsplan dient dan ook te worden herzien om de ontwikkelingen mogelijk te maken.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' met globale aanduiding planlocatie (rood)
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening' heeft met ingang van 5 juni 2014 gedurende 6 weken in ontwerp ter inzage gelegen en is op 30 oktober 2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit plan betreft een actualisatie/reparatie van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Ingrediënten van dit bestemmingsplan zijn:
Voor het plangebied gelden geen wijzigingen van de verbeelding (zie uitsnede verbeelding). De algemene wijzigingen in de regels bij de bestemming 'Wonen-landhuis' en 'Wonen-woongebouw' worden doorvertaald in het onderhavige bestemmingsplan.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'
De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en de toekomstige situatie van de planlocatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst, waarbinnen de planvorming plaatsvindt. Vooral het planologisch beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond door middel van een toets aan de diverse milieuaspecten, water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de resultaten uit de procedure.
Voor een ruimtelijke analyse van (de omgeving van) de planlocatie, wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan dat is opgesteld voor de ontwikkelingen.
De deellocatie Landgoed heeft een oppervlakte van circa 6 hectare en is gelegen ten zuidoosten van de kern Didam. De percelen zijn in de huidige situatie volledig in gebruik als bouwland (o.a. maïs) en liggen globaal ingeklemd tussen de Oldegoorweg (oost), de spoorlijn Zevenaar - Doetinchem (noord/noordwest), de Lange Klauwenhof (west) en de Beekseweg (zuid). Op deellocatie Landgoed is in de huidige situatie geen bebouwing en/of verharding aanwezig.
Op de navolgende luchtfoto is de deellocatie Landgoed weergegeven (rood kader), met ten zuidwesten daarvan de deellocatie Woonkavel (blauw kader).
Luchtfoto huidige situatie deellocatie Landgoed (bron: Google Earth)
Zicht op de noordwestelijke hoek van de deellocatie Landgoed vanaf de Lange Klauwenhof (bron: Google Streetview)
Zicht op deellocatie Landgoed vanaf de Oldegoorweg (bron: Google Streetview)
Deellocatie Woonkavel heeft een oppervlakte van ca. 1,2 hectare en is gelegen ten zuidoosten van de kern Didam. Op het perceel is aan de oostzijde sprake van een landbouwschuur (oppervlakte circa 800 m2), welke via een (met klinkers verharde) inrit wordt ontsloten op de Beekseweg. Het overige deel van het perceel is in gebruik als grasland, en daardoor onverhard.
Luchtfoto huidige situatie deellocatie Woonkavel (bron: Google Earth)
Zicht op bestaande landbouwschuur op het westelijke perceel vanaf de Lange Klauwenhof (bron: Google Streetview)
Het landschap rondom de planlocatie is in de loop van de tijd steeds verder aangetast. De beslotenheid van de essen en de kleinschaligheid, behorende bij de kampen, zijn sterk aangetast door schaalvergrotingen in de landbouw, toenemende bebouwing en het weghalen en degraderen van heggen en houtkanten; een structuur die de verschillende (groen)elementen bindt ontbreekt.
Voor de ontwikkelingen is daarom ingezet op de volgende hoofdpunten:
De navolgende afbeeldingen tonen het inrichtingsplan van het landgoed en de woonkavel, zoals deze is vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan voor de planlocatie. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen in de bijlagen bij de regels. Voor de volledige beschrijving van de inrichtingsmaatregelen wordt naar dit plan verwezen.
Inrichtingsplan (bron: Beeldkwaliteitsplan)
Ruimtelijke opbouw
Door het versterken van de (huidige) randen van de es wordt de besloten openheid beter beleefbaar. Daarbij zijn zichtlijnen naar het landgoed gecreëerd.
Aan de noordzijde wordt de gebogen haag doorgezet en meandert de haag richting perceel Oldegoorweg 5. Achter de haag komt een struweelhaag die aansluit bij de beplanting aan de noordzijde. Aan de westzijde van het landgoed komt eveneens een struweelhaag, waarbij doorkijkjes worden gecreëerd vanaf de bestaande woonpercelen naar de es.
Door het maken van zichtlijnen tussen de kavels aan de rand van de es en het open landschap, houden de percelen een relatie met de es. De perceelsgrens met het woonperceel Oldegoorweg 5 wordt niet verder aangezet, omdat dit de entree naar de es ruimtelijk zou versmallen.
Het nieuwe woonperceel van het landgoed wordt gepositioneerd aan de rand van de es. Door de gecurfde vorm ontstaat er een compact woonperceel. Met de gebogen erfgrenzen wordt aansluiting gezocht bij de andere gecurfde beplantingselementen die de rand van de open ruimte vormgeven.
Inrichtingsschets toekomstige situatie Landgoed (bron: Beeldkwaliteitsplan)
Landschap
De basis van het ontwerp van het landgoed is gebaseerd op het onderliggende landschap. Door het aanplanten van de kavelgrenzen wordt het onderliggende kleinschalige essenlandschap beter zichtbaar gemaakt. De open ruimte van de es wordt ingekaderd en het landgoed wordt als geheel goed zichtbaar.
'De westelijke struweelhaag': De westzijde (ter plaatse van het gemeentelijk pad) van het landgoed wordt begrensd door een struweelhaag. Bij de zuidwestelijke entree kent de haag een licht gebogen vorm omgeven door een knip- en scheerhaag, waarachter ruimte is voor diverse heesters waarmee dit perceel aan het zicht wordt onttrokken. De bestaande zichtrelatie vanaf de percelen naar de es blijft gehandhaafd door de doorzichten en de beperkte hoogte van de haag.
'Het Groene Raamwerk': Het Groene Raamwerk zoekt aansluiting bij de al bestaande beplanting bij het buurperceel aan de noordzijde. De struweelhaag bestaat uit diverse kamers. Daarbinnen is ruimte voor een diversiteit aan heesters en een openbaar toegankelijk wandelpad. De struweelhaag wordt minimaal onderhouden en zal daardoor een hoogte krijgen van tussen de 3 en 6 meter. Centraal in de haag kan in overleg met de eigenaar van het naastgelegen perceel een doorkijk worden gemaakt richting het spoor.
De Omsloten Openheid: Het omkaderde open gebied zal bestaan uit botanisch akkerland. Bij de punten waar het landgoed het openbaar gebied ontmoet staan boomgroepjes die de blik op de es inkaderen.
Nieuwe natuur
De verschillende hagen en struweelranden zorgen voor een verhoging van de biodiversiteit. Ook het open te houden gebied zal bijdragen aan de biodiversiteit. Zo komen in het natuurdoeltype botanisch waardevol akkerland, waarvoor bij het nieuwe landgoed is gekozen, veel akkerkruiden voor. De es zal worden beheerd door een biologische boer.
Recreatieve routes
Er worden diverse wandelmogelijkheden op het landgoed gerealiseerd. Zo is er gekozen voor een officieel wandelpad langs de randen, maar er kunnen ook olifantenpaadjes ontstaan doordat mensen dwars over het landgoed lopen. Wanneer men vanaf het zandpad het landgoed oploopt, is er de keus tussen twee wandelpaden. Ten eerste kan men kiezen om langs de westelijke struweelhaag te lopen en vervolgens over te steken naar de noordelijke perceelsrand. Hier kan men ook een stukje beschut door de struweelhaag lopen, waarbij ook de archeologische vindplaats is aangeduid.
Woonkavel voor het Landhuis
Plaatsing
De woonkavel van het landgoed krijgt een plek aan de rand van de es, op de overgang naar het open landschap. Hierdoor wordt de openheid van de es behouden. Om de gewenste openbare sfeer van het landgoed te bereiken, is er enige afstand gecreëerd ten opzichte van het perceel Oldegoorweg 5. Hierdoor geeft de woonkavel de entree naar de es mede vorm. De woonkavel is mede gezien het openbare karakter van het landgoed gericht op de es. Hiermee onderscheidt het erf zich van de omliggende erven waar de bebouwing vooral gericht is op de weg.
Inrichting deellocatie Landgoed (bron: Beeldkwaliteitsplan)
Kavelopbouw
Het woonkavel wordt gevormd door gekromde lijnen, waardoor een zeer compact perceel ontstaat. De kavel wordt omsloten door een meidoornhaag met een extra breed profiel aan de noordzijde. Aan de westkant wordt de haag ter hoogte van het woonhuis tijdelijk onderbroken. De haag wordt vervangen door een droge gracht, waarmee de zichtrelatie tussen de woning en de es wordt versterkt. Het erf kent een informele opzet, waarbij de bebouwing losjes gegroepeerd is rond het erf. Rond het woongebouw worden drie bomen aangeplant en aan de noordwestzijde van de kavel worden verschillende (hoogstam) fruitbomen aangeplant. Op het erf is ook ruimte voor een diversiteit aan heesters.
Woning en bijgebouwen
De woning en bijgebouwen vormen samen een ensemble. Het geheel heeft een agrarische uitstraling, De bebouwing is gelegen rond een erf. Gezien de plek past een goed ontworpen woning met een inhoud tot circa 1.800 m3. De bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt tussen de 9 en 11 meter. De goothoogte van het hoofdgebouw is maximaal 6 meter aan de voorzijde (richting het open landschap) en circa 3 - 4 meter aan de erfzijde. De bijgebouwen bestaan uit één laag met een kap. De goothoogte is beperkt tot maximaal 3 meter. Er is een bouwhoogte toegestaan tot maximaal 6 meter.
Er wordt gebruik gemaakt van hoogwaardige materialen. De detaillering is subtiel en verzorgd. Ondergeschikte elementen worden mee ontworpen. Het kleurgebruik van de gevels bestaat uit aardetinten. De daken bestaan uit donkerkleurige pannen, leien of hout.
De navolgende afbeeldingen tonen een impressie van de toekomstige situatie op de deellocatie Landgoed.
Zicht op het landhuis vanaf het landgoed (bron: Beeldkwaliteitsplan)
Zicht op het landgoed en het entree naar het landgoed wordt begeleid door beplanting (bron: Beeldkwaliteitsplan)
De deellocatie Landgoed kent een informele opzet waarbij de bebouwing rond een erf is gegroepeerd en wordt omzoomd met bomen, struweel, een boomgaard en een haag (bron: Beeldkwaliteitsplan)
Ruimtelijke opbouw
De inrichting van de woonkavel kent een informele opzet, waarbij de bebouwing is geprojecteerd aan een erf. Het woongebouw is gericht op het landgoed. De woonkavel is verplaatst naar de rand van de es, om de openheid van het gebied te vergroten. De gebogen hagen (met een hoogte van circa 1 meter) als erfgrens sluiten aan bij het landgoed. Op het terrein komen ook enkele bomen en struweel voor, waardoor de bebouwing een betere plek krijgt in het landschap. Op deze locatie wordt gekozen voor het architectonisch model landbouwschuur (agrarische uitstraling). Hierin worden de drie wooneenheden gerealiseerd. Het erf kent één gezamenlijke entree. Tevens wordt ter plaatse, gelet op de beperkte breedte van de Lange Klauwenhof, een passeerhaven mogelijk gemaakt. Ten zuiden van de woonkavel wordt een wandelpad gecreëerd tussen de Lange Klauwenhof en het zandpad.
Links: Verplaatsing van de bouwkavel naar de rand van de es. De vormentaal van het perceel is passend bij het nabijgelegen nieuwe landgoed; rechts: De drie wooneenheden worden gerealiseerd op een compact perceel in een archetype landbouwschuur (bron: Beeldkwaliteitsplan)
Inrichtingsschets toekomstige situatie Woonkavel (bron: Beeldkwaliteitsplan)
Wooneenheden
Het woongebouw heeft de uitstraling van een karakteristieke landbouwschuur. In dit volume is ruimte voor drie wooneenheden van maximaal 400 m3. Ook de bergingen (maximaal 50 m2 per wooneenheid) worden opgenomen in de landbouwschuur. De 'landbouwschuur' heeft een hoogte van maximaal 8 meter. De goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter.
De schuur heeft donkergeschilderde houten gevels en de kozijnen zijn donker van kleur of kennen een houttint. De 'landbouwschuur' wordt afgedekt met een donkerkleurig (of onbehandeld) houten dak of een antraciet- of donkerkleurig dak bestaande uit metalen dakplaten.
Inrichting deellocatie Woonkavel (bron: Beeldkwaliteitsplan)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie raken geen van de nationale belangen en zijn niet in strijd met het rijksbeleid.
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit van 28 augustus 2012, inhoudende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:
De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Uit een uitspraak van de Raad van State1 blijkt dat de Afdeling overweegt dat het begrip woningbouwlocatie in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro niet nader is gedefinieerd in het Bro. Er ontbreekt derhalve een toelichting op de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling. Gelet op de kleinschalige woningbouw (in het geval van de behandelde zaak 6 woningen) die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd.
Deze uitspraak is ook op onderhavig plan van toepassing. In dit geval worden slechts 4-6 woningen mogelijk gemaakt. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling, waardoor de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking
Centraal in de provinciale omgevingsvisie staat de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Rood in het buitengebied en de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Zowel bij functieverandering naar wonen of werken als bij nieuwe landgoederen of andere functies die bijdragen aan de Groene Ontwikkelzone moet de vraag gesteld worden of de nieuwe situatie qua aard en schaal passend is. Dat wil zeggen dat de nieuwe situatie zich geruisloos in het karakter van het betreffende buitengebied laat inpassen. Als de nieuwe situatie qua omvang (aantallen woningen of oppervlaktes) of qua effecten (milieuhinder, verkeersantrekkende werking e.d.) dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied qua karakter verandert, is er sprake van een grootschalige ontwikkeling. In die gevallen is een afweging op grond van de Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik aan de orde.
De provincie verwacht van gemeenten dat zij bij grotere initiatieven voor functieverandering nagaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling die afgewogen moet worden. Steeds grotere agrarische bedrijven zullen hun functie verliezen waardoor functieverandering effect kan gaan hebben op de vitaliteit van de bestaande kernen. Voorkomen moet worden dat er zoveel woningen en bedrijven via functieverandering worden gerealiseerd dat dit op gespannen voet komt te staan met de vitaliteit van de kernen en bedrijventerreinen.
Functieveranderingen op basis van de regionale regelingen die zijn opgesteld naar aanleiding van het Streekplan 2005 zullen over het algemeen kleinschalig van aard zijn, zodat een expliciete afweging met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik niet aan de orde is.
De provincie verstaat onder functieverandering: het hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in het buitengebied waarbij
De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij is het al goed om de ladder zelf als een kwaliteitsinstrument aan te merken, gericht op behoefte en locatie. Bijvoorbeeld bij ruimtelijke initiatieven in stedelijk en in het landelijk gebied en in overgangsgebieden als de stads- en dorpsrandzones.
Toetsing
Er is sprake van twee aan elkaar gekoppelde ontwikkelingen welke zich geruisloos laten inpassen in het landelijke gebied. De ontwikkelingen zijn in het plan aan elkaar geknoopt om extra ruimtelijke kwaliteit te bewerkstelligen. Het toevoegen van kwaliteit aan de leefomgeving staat zowel bij de provincie als de gemeente hoog in het vaandel. De ontwikkeling sluit aan bij de doelen die met de provinciale omgevingsvisie beoogd worden. De ontwikkeling is niet gelegen binnen een gebied waarop specifieke provinciale sturing aan de orde is.
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Wonen
In dit plan is vooral het aspect 'wonen' van belang. In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties:
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het Regionaal Programma Wonen wordt nog opgesteld en vormt de vervanger van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.
De gemeente Montferland valt onder de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de stadsregio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 richten op:
De verfijning van het provinciale/regionale woonprogramma vindt plaats in het gemeentelijke woonprogramma. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het provinciale en regionale beleid en wordt gekeken naar de plannen voor de korte termijn.
Toetsing
Voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen zijn een aantal eisen gesteld ten aanzien van de netto plancapaciteit van circa 33.800 woningen die in de periode 2010-2019 gebouwd mogen worden. Daarbij zijn onder andere percentages vastgesteld voor de verhouding tussen huur- en koopwoningen, het aantal betaalbare woningen en het aantal nultredenwoningen. Aan deze afspraken wordt binnen de regio gehoor gegeven. In dit geval worden binnen de planlocatie maximaal 4 - 6 woningen/wooneenheden gerealiseerd. Deze passen kwantitatief gezien binnen de plancapaciteit van de Stadsregio. Er is sprake van twee (aaneengekoppelde) ontwikkelingen welke zich geruisloos laten inpassen in het buitengebied. Het plan leidt tot een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsbijdrage in de vorm van landschapsverbetering, landschapsbeleving, aanleg van nieuwe natuur en hoogwaardige beeldkwaliteit. Het plan past bovendien binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma dat in regionaal verband is afgestemd. Het onderhavige plan is daarin als een 'groen plan' (volgens het stoplichtmodel) opgenomen.
De gemeente Montferland heeft zich aangesloten bij de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Voor de stadsregio is een uitwerking van het streekplan gemaakt in het Regionaal plan 2005-2020 van de regio Arnhem- Nijmegen. Het Regionaal Plan wil burgers en bedrijven aan de regio binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven', het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Deze hoofddoelstelling kan naar vier ontwikkelingsthema's worden onderscheiden:
Uitsnede Beleidskaart Regionaal Plan met globale aanduiding planlocatie (rood)
Het landelijk gebied verandert in een multifunctionele verblijfsruimte waarin naast landbouw, ook recreatie en toerisme, natuur- en landschapsbehoud, cultuurhistorie, water en wonen belangrijker worden en soms de overhand nemen. Deze functionele heroriëntatie kan worden ingezet voor versterking van identiteit en leefbaarheid van de regio. Het regionaal landschapspark is een ontwikkelingsstrategie voor de gehele stadsregio waarmee een duurzaam evenwicht kan worden bereikt tussen bescherming van structurerende natuur- en landschapskwaliteiten en ontwikkeling van een toekomstgerichte, vitale gebruiksruimte. Het vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landschap is daarbij leidend.
Toetsing
De realisatie van het landgoed wordt vergezeld van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Bij de inrichting van de planlocatie wordt ervoor gezorgd dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt versterkt. Hierbij zijn de natuur en landschappelijke waarden van belang en wordt de leefbaarheid vergroot. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het Regionaal Plan.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat er zich in de Achterhoek een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren. De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie sluit aan bij het regionaal beleid van de Achterhoek om te zorgen voor balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in het landschap. Het nieuwe landgoed zorgt er middels een goede landschappelijke inpassing voor dat de ruimtelijke kwaliteiten van het landschap blijven behouden en worden versterkt.
De gemeenten Doetinchem, Montferland en Oude IJsselstreek hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan (LOP+) opgesteld waarin zij vastleggen hoe zij het historisch cultuurlandschap willen beschermen, waar nodig verbeteren en vooral ook bruikbaar maken. Niet alleen natuur en landschap krijgen daarbij aandacht, maar ook economie, leefbaarheid, toerisme en recreatie. Het Landschapsontwikkelingsplan heeft een looptijd van ongeveer tien jaar. Het Landschapsontwikkelingsplan stimuleert gewenste ontwikkelingen, zoals het (opnieuw) aanleggen en beheren van landschapselementen, het realiseren van ecologische verbindingszones, het verbinden van recreatieve en economische activiteiten en het tegengaan van ongewenste ontwikkelingen, zoals de verrommeling van het landschap.
Op basis van landschappelijke samenhang is het grondgebied van Doetinchem, Montferland en Oude IJsselstreek onderverdeeld in zeven kleinere gebieden. De drie gemeenten hebben voor elk gebied een aantal specifieke landschappelijke kenmerken geformuleerd met daarbij behorende opgaven. Per deelgebied is daarvoor een werkboek ontwikkeld, dat als hulpmiddel kan fungeren bij het uitwerken van plannen en het toepassen van de richtlijnen van het LOP.
De deelgebieden zijn:
Onderhavige planlocatie valt onder deelgebied 5 'Zandgebied rondom Didam en Wehl'. Voor dit deelgebied geldt het werkboek 'Een bonte zoom rondom de markes van nieuwe noabers'. Het zandgebied rondom Didam en Wehl kan in vier gebieden worden verdeeld:
Volgens de verdeling valt de planlocatie binnen de 'zandgronden rondom Didam en Wehl'. Rondom de zandgronden van Didam en Wehl liggen de oude, open esgronden en het kampenlandschap met de vele, verspreide boerderijen en buurtschappen zet hier door. Kenmerkende landschapselementen van het essen- en kampenlandschap zoals houtkanten, meidoornheggen, knotbomen en fruitboomgaarden zijn veelal nog slechts als relict (hoewel soms bijzonder fraaie) aanwezig. Ze vormen geen netwerken meer wat voor de ecologische verbindingszone wel van groot belang is.
Vier deelgebieden 'Zandgebied rondom Didam en Wehl' met globale aanduiding planlocatie (rood)
Voor het landschapsensemble 'Zandgebied rondom Didam en Wehl' gelden enkele aandachtspunten:
De planlocatie valt daarnaast onder het deelgebied 'De Dorpsmarken'. In de dorpsmarken van Didam, Nieuw Wehl en Wehl, wordt behoud, herstel en beheer van landschapselementen langs beken en dekzandruggen gestimuleerd. Dit gebeurt:
Voor de dorpsmarken gelden vier te stimuleren, karakteristieke landschapselementen:
Toetsing
Ten behoeve van de ontwikkeling van het landgoed en de woningbouw is een beeldkwaliteitsplan en een beplantingsplan opgesteld. Onder andere het relevante ruimtelijke beleidskader heeft hieraan ten grondslag gelegen. De landschappelijke inpassing zorgt voor de bescherming en versterking van de natuur- en landschapswaarden ter plaatse. Tevens wordt aandacht besteed aan:
De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast en sluit aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar 2.2.
Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:
Uitsnede structuurvisiekaart met globale aanduiding planlocatie (blauw)
Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. De gemeente Montferland herbergt meerdere gebieden, die landschappelijk zeer aantrekkelijk zijn. De belangrijkste aantrekkingskracht ligt natuurlijk in de stuwwal van het Bergherbos/Montferland en omgeving, die is aangewezen als waardevol landschap. Ook de overige aanwezige natuurgebieden geven het gebied landschappelijke kwaliteit. Daarnaast kent de gemeente enkele gebieden met een waardevolle openheid, zoals het open komgebied ten noorden van Didam en de open broekgebieden (Vinkwijksche Broek) ten oosten van Zeddam. De overige (agrarische) gebieden kennen een hoge mate van verwevenheid van functies. Het gebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied zonder bijzondere landschappelijke kwaliteiten. Daarom zijn deze op de kaart benoemd met 'hoofdfunctie landbouw'.
Toetsing
De planlocatie ligt binnen de gronden die zijn benoemd met de hoofdfunctie landbouw. Deze gebieden worden niet gekenmerkt door bijzondere landschappelijke kwaliteiten. Dit betekent niet dat er geen landschappelijke kwaliteiten in het gebied aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling zorgt er door middel van het landschappelijk inpassingsplan voor dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt versterkt. Het plan is niet in strijd met het beleid uit de structuurvisie.
De beleidsnotitie 'Ruimte voor nieuwe landgoederen' is bedoeld als handleiding en toetsingskader bij de behandeling van verzoeken om een nieuw landgoed te realiseren. Deze beleidsnotitie is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In de beleidsnotitie wordt met inachtneming van bestaande voorwaarden ingegaan op de minimumvereisten voor de omvang van een nieuw landgoed en de uitgangspunten voor de hoofd- en nevenfuncties in en nabij de bebouwing van een landgoed. Met andere woorden de hoeveelheid 'groen' ten opzichte van de hoeveelheid 'rood' en de gebruiksfuncties van het 'rood'. Een landgoed wordt gedefinieerd als een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met in beginsel maximaal drie wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 5 ha, waarvan minimaal 90% openbaar toegankelijk is.
Kaart ruimte voor nieuwe landgoederen
Typen natuur en landschap
Historisch gezien zijn nieuwe landgoederen hoofdzakelijk een middel om natuurontwikkelingsdoelen en extensieve recreatieve doelen te realiseren. De gemeente Montferland onderschrijft de doelen van dit middel. Voor wat betreft de 'nieuwe' natuur zal aangesloten moeten worden bij de natuurdoeltypen, zoals de provincie deze heeft geformuleerd in het 'Natuurbeheerplan Provincie Gelderland'.
Omvang landgoed
Basiseis NSW (Natuurschoonwet uit 1928): een NSW-landgoed bestaat uit 5 ha en moet één geheel zijn, dit betekent dat er geen weg, spoor, dijk of waterloop doorheen mag lopen die een inbreuk maakt op het natuurschoon van het landgoed. Een nieuw landgoed bedraagt 6-10 ha (5 ha nieuwe natuur), met:
Typen landgoed
Uit het streekplan Gelderland 2005 volgt dat de hoofdfunctie van het nieuwe gebouw of de nieuwe gebouwen 'wonen' dient te zijn en dat een daaraan ondergeschikte kantoorfunctie acceptabel wordt geacht. De activiteiten op een landgoed mogen ondermeer niet ten koste gaan van de natuurdoelstellingen op het landgoed, geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en plaatsvinden binnen de gebouwen (geen buitenopslag).
Maatvoering
Hoofdgebouwen: Een woongebouw heeft een maximale hoogte van 15 m en een maximale goothoogte van 10 m.
Bijgebouwen: De bijgebouwen kunnen worden geschakeld of op korte afstand van het hoofdgebouw worden gebouwd. Een bijgebouw heeft een maximale hoogte van 6 m en een maximale goothoogte van 3 m. De bijgebouwen dienen op het privéterrein te worden gebouwd.
Typen gebouwen
Het ontwerp van de gebouwen dient te passen bij het ontwerp van de nieuw te realiseren natuur en dient eveneens in overeenstemming te zijn met de omgeving. In overeenstemming met de omschrijving van een landgoed dienen deze gebouwen van allure en architectonisch hoogstaand te zijn, waarbij afhankelijk van het landschap zowel een authentiek als een modern gebouw mogelijk is.
Toetsing
Ten behoeve van de ontwikkelingen op de planlocatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan is reeds rekening gehouden met het relevante ruimtelijke beleid, zo ook met de beleidsnotitie 'Ruimte voor nieuwe landgoederen'. De bebouwing sluit qua type en maatvoering aan bij de voorwaarden uit deze notitie. Hierop wordt in de navolgende tabel nader ingegaan. Daarnaast wordt er middels de ontwikkeling van het landgoed gezorgd voor een versterking van de natuur- en landschapswaarden van het gebied. Het plan past hiermee binnen deze beleidsnotitie.
Voorwaarde | Toetsing | |
Er is sprake van aaneengesloten eigendom. | Alle gebruikte percelen zijn in eigendom van de initiatiefnemers. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. | |
Op een aaneengesloten eigendom moet minstens 5 hectare nieuwe natuur worden gerealiseerd waarvan minimaal 90% openbaar toegankelijk moet zijn. | Er is sprake van een perceel met een omvang van circa 6,2 ha, waarvan maximaal 6.000 m2 als privéterrein wordt ingericht en het overige deel als landgoed (nieuwe natuur) wordt opengesteld voor publiek (minimaal 5,6 ha. of 90%). Er wordt voldaan aan de voorwaarde. | |
Een privéterrein met een maximum van 10% van de oppervlakte te realiseren nieuwe natuur. | Het privéterrein heeft een oppervlakte van maximaal 6.000 m2, en behelst daarmee maximaal 9,7% van de oppervlakte. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. | |
Een woongebouw met een maximale inhoud per te realiseren hectare nieuwe natuur van 500 m3 tot maximaal 3.000 m3. | Het woongebouw heeft een inhoud van circa 1.800 m3, waarbij bijgebouwen zijn voorzien (max. 300 m2). Er wordt voldaan aan de voorwaarde. | |
Het woongebouw heeft een maximale hoogte van 15 meter en een maximale goothoogte van 10 meter. De bouwhoogte is in belangrijke mate bepalend voor de beeldkwaliteit. De uiteindelijke bouwhoogte zal daarom passend moeten zijn in de onmiddellijke omgeving. | Het hoofdgebouw heeft een maximale hoogte van 9 - 11 meter en een goothoogte van maximaal 6 meter. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. | |
De bijgebouwen bij het woongebouw mogen een totale oppervlakte van maximaal 300 m2 hebben en moeten, geschakeld of op korte afstand van het hoofd-/ woongebouw, op het privéterrein worden gebouwd. | De bijgebouwen hebben een oppervlakte van maximaal 300 m2. Het hoofdgebouw en bijgebouwen vormen samen een ensemble, doordat ze op korte afstand van elkaar worden gerealiseerd en rondom het erf zijn gesitueerd. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. | |
Een bijgebouw heeft een maximale hoogte van 6 meter en een maximale goothoogte van 3 meter. | De bijgebouwen hebben een bouwhoogte die lager dan 6 meter is (één laag met kap), en een goothoogte van maximaal 3 meter. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. | |
Het ontwerp van de gebouwen dient te passen bij het ontwerp van de nieuw te realiseren natuur en dient eveneens in overeenstemming te zijn met de omgeving. | Bij het opstellen van het beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkelingen is hiermee rekening gehouden. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. |
De locatie maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Montferland, zoals vastgesteld op 29 september 2011. Het perceel heeft daarin de bestemming 'Agrarisch', met dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1'.
Het bestemmingsplan voorziet in een actueel toetsingskader ten aanzien van het gebruik en bebouwen van gronden voor het gehele buitengebied van de gemeente Montferland. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Verder is in het bestemmingsplan “Buitengebied Montferland” het beleid verwerkt, ondermeer het beleid ten aanzien van wonen, intensieve veehouderij en functieverandering naar wonen en werken.
In artikel 43, lid 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn de voorwaarden voor functieverandering naar wonen opgenomen. Naast de algemene voorwaarden dient bij het oprichten van een nieuw woongebouw t.b.v. wooneenheden tevens te worden voldaan aan de voorwaarden, zoals gesteld in artikel 43.3.5.
Toetsing
In onderstaande tabel worden de ontwikkelingen op de planlocatie aan de diverse relevante voorwaarden vanuit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Montferland getoetst.
Voorwaarde | Toetsing |
Door hergebruik of verandering van de functie van bebouwing in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven en functies in de omgeving niet belemmerd. | In onderhavig document wordt aangetoond dat de omliggende functies en bedrijven niet verder in de mogelijkheden worden belemmerd door de ontwikkelingen. |
Behoudens hergebruik van monumentale gebouwen dan wel hergebruik van een aanwezige deel is functieverandering eerst aan de orde indien op een perceel ten minste 400 m2 aan (bij)gebouwen, niet zijnde een woning, aanwezig is. De deel maakt deel uit van genoemde 400 m2 wanneer deze in het kader van functieverandering kan en wordt gesloopt. | De bestaande bedrijfsbebouwing (witlofschuur) op deellocatie Woonkavel heeft een oppervlakte van 800 m2 (gegevens opdrachtgever). Het bedrijfsgebouw komt geheel in aanmerking voor sloop. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. |
Functieverandering mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden landbouw' en 'reconstructiezone - landbouwontwikkelingsgebied'. | De planlocatie is niet gelegen op gronden met de genoemde aanduidingen.. |
Functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking. | In onderhavig document wordt aangetoond dat door de ontwikkelingen geen sprake is van knelpunten in de verkeersafwikkelingen, danwel een onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking. |
Indien de functieveranderingslocatie is gelegen op gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevol landschap', mag geen afbreuk worden gedaan aan de kernkwaliteiten van het waardevol landschap. | De planlocatie is niet gelegen op gronden met de aanduiding 'waardevol landschap'. |
Functieverandering mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek dient te worden aangetoond. | In onderhavig document wordt aangetoond dat de ontwikkelingen geen afbreuk doen aan landschappelijke waarden en natuurwaarden en deze bovendien aanzienlijk versterkt. |
Indien de functieveranderingslocatie is gelegen binnen gronden ter plaatse van de aanduiding 'ehs - ecologische verbindingszone', 'ehs - natuur' of 'ehs - verweven', mogen de wezenlijke kenmerken of waarden van het EHS gebied niet significant worden aangetast, tenzij door het stellen van compenserende of mitigerende maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen. | De planlocatie is niet gelegen op gronden met de genoemde aanduidingen. |
Het aantal wooneenheden als gevolg van hergebruik of functieverandering mag niet meer bedragen dan zes per perceel, met dien verstande dat een vrijstaande woning geldt voor twee wooneenheden. | Op deellocatie Woonkavel wordt één woongebouw met drie wooneenheden ontwikkeld. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. |
Het aantal woongebouwen met één of meerdere wooneenheden bedraagt maximaal twee. | Op deellocatie Woonkavel wordt één woongebouw ontwikkeld. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. |
Bodemonderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, dan wel sanering heeft plaatsgevonden. | Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor de voorgenomen functie. |
Een watertoets dient te worden uitgevoerd. | In onderhavig document is een watertoets uitgevoerd. Hieruit zijn geen knelpunten naar voren gekomen. |
Indien de functieveranderingslocatie is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermings-gebied' mag de nieuwe functie niet leiden tot een hoger risico voor het grondwater in vergelijking met de situatie voor functieverandering. | De planlocatie is niet gelegen op gronden met de genoemde aanduiding. |
Functieverandering dient geen negatieve gevolgen te hebben voor de archeologische waarden. | In onderhavig document is aangetoond dat de ontwikkelingen geen negatieve gevolgen hebben voor de archeologische waarden. |
Uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur. | In onderhavig document is aangetoond dat het aspect geur geen belemmering oplevert voor de ontwikkelingen. |
Er dient te worden voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woningen/wooneenheden | In onderhavig document is aangetoond dat het aspect akoestiek geen belemmering oplevert voor de ontwikkelingen. |
Functieverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. | De ontwikkelingen zijn zodanig klein van aard dat deze NIBM bijdraagt aan (verslechtering van) de luchtkwaliteit. |
Maximaal twee nieuwe woongebouwen worden opgericht waarvan de maximale goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan respectievelijk 4,5 m en 9 m. | Er wordt één nieuw woongebouw opgericht. De maximale bouwhoogte bedraagt 8 meter en de maximale goothoogte bedraagt 3,5 meter. Er wordt voldaan aan de voorwaarden. |
Het gebouw of de gebouwen zijn gesitueerd binnen het oorspronkelijke erf en mits wordt voldaan aan de beeldkwaliteitseisen. | Het woongebouw wordt gerealiseerd buiten het huidige bouwvlak. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarde. Maatwerk voor uitzonderingsgevallen is echter mogelijk, vanuit het document 'Herijking Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied', indien wordt voldaan aan het boerenerfprincipe en er sprake is van een duidelijke kwaliteitsverbetering van het landschap. Hieraan wordt voldaan vanwege: - De huidige landbouwschuur is gesitueerd midden in een open gebied (midden op de es), terwijl de nieuwe woonkavel aan de rand van de es, nabij de bestaande weg Lange Klauwenhof, is voorzien. Hiermee wordt een duidelijke bijdrage aan de landschapsversterking geleverd; - De drie wooneenheden (in één woongebouw) worden gesitueerd op één nieuw 'boerenerf'. De bebouwing bestaat uit een karakteristieke landbouwschuur, waarin ook de bergingen worden opgenomen. Er is derhalve sprake van het 'boerenerfprincipe'. - Door het verplaatsen van het erf wordt de nieuwe bebouwing gesitueerd ruim buiten de indicatieve magneetveldzone van de hoogspanningsleiding 'Langerak - Zevenaar'. Er wordt voldaan aan de vereisten voor het toepassen van maatwerk. Door middel van het opgestelde beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkelingen wordt voldaan aan de tweede voorwaarde. |
Het aantal wooneenheden per woongebouw niet minder bedraagt dan twee en niet meer bedraagt dan drie. | Het aantal wooneenheden per woongebouw bedraagt drie. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. |
De inhoud van een wooneenheid niet meer bedraagt dan 400 m3. | Aan deze voorwaarde wordt voldaan. De nieuwe wooneenheden hebben een inhoud van maximaal 400 m3. |
De wooneenheden beschikken over maximaal 50 m2 per wooneenheid in geval van een inpandig bijgebouw, dan wel 50 m2 per wooneenheid bij nieuwbouw van een vrijstaande berging, waarbij het aantal vrijstaande bergingen niet meer bedraagt dan het aantal woongebouwen. | Het vloeroppervlak van de (inpandige) bergingen bedragen maximaal 50 m2 per berging. Er wordt voldaan aan de voorwaarde. |
De oppervlakte in de nieuwe situatie inclusief het recht op bijgebouwen niet groter is dan 50% van de bestaande situatie. | Het oppervlak van de te slopen bedrijfsbebouwing in de huidige situatie bedraagt 800 m2. Het oppervlak van het nieuwe woongebouw, inclusief drie bijgebouwen van elk 50 m2, bedraagt maximaal 400 m2. Er is derhalve sprake van een reductie van minimaal 50%. |
Op 27 september 2012 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied' vastgesteld. Herijking van het functieveranderingsbeleid was noodzakelijk nu de VAB-initiatieven een aanzienlijk beslag legden op de beschikbare woningbouwcapaciteit in de kernen. Het gebruik van de mogelijkheden voor functieverandering naar werken bleef achter.
Hoewel de doelstellingen van functieverandering in deze notitie ongewijzigd zijn, is er op het gebied van functieverandering naar wonen sprake van een aantal wijzigingen. Zo is de ondergrens voor functieverandering naar wonen opgehoogd van 400 m2 naar 600 m2 en is de te slopen oppervlakte om voor een vrijstaande woning in aanmerking te komen vergroot. Het aantal woningen en wooneenheden dat in het kader van functieverandering naar wonen tot stand kan worden gebracht is ingeperkt. De voornaamste wijzigingen zijn in de onderstaande tabel weergegeven. De maximum variant voor functieverandering naar wonen bestaat uit een vrijstaande woning in combinatie met een woongebouw met 2 wooneenheden.
Het betreft hier een verzoek van vóór de definitieve wijziging in het functieveranderingsbeleid. Het verzoek wordt gelet op het genomen principebesluit van 4 april 2012 beoordeeld aan het voorheen geldende functieveranderingsbeleid zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 29 september 2011).
Met het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening' (vastgesteld op 30 oktober 2014) zijn de voorwaarden voor functieverandering naar wonen en werken aangepast aan de 'Notitie Herijking Ruimte voor Vernieuwing' welke op 27 september 2012 door de raad is vastgesteld. Onderstaand zijn de wijzigingen opgenomen (markeringen en doorhalingen).
Uit het bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling voor wat betreft het functieveranderingsdeel niet geheel in overeenstemming is met de voorwaarden voor functieverandering zoals opgenomen in het aangepaste artikel 43.3.1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (er worden 3 wooneenheden mogelijk gemaakt). Zoals reeds aangegeven in de paragraaf 'Notitie Herijking Ruimte voor Vernieuwing' wordt de ontwikkeling -gelet op de datum van het principebesluit- beoordeeld aan het voorheen geldende functieveranderingsbeleid zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 29 september 2011).
In opdracht van de gemeente Montferland is een Beeldkwaliteitsplan Buitengebied opgesteld, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 22 april 20102. De primaire functie van het beeldkwaliteitsplan is om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa's op het erf, architectuur, materiaalgebruik e.d.). Het beeldkwaliteitsplan vormt onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Het beeldkwaliteitsplan wordt als toetsingskader ingezet.
Naast het beeldkwaliteitsplan voor het Buitengebied, is voor de locatie een zelfstandig beeldkwaliteitsplan opgesteld. In die zin vormt het nu opgestelde beeldkwaliteitsplan een nadere concretisering van de aanwezige en gewenste waarden. Bij het opstellen van het beeldkwaliteitsplan is nadrukkelijk aangesloten bij het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied. Onderstaand volgt een korte uiteenzetting van hetgeen in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied is opgenomen en in hoeverre dit is doorvertaald naar het beeldkwaliteitsplan voor de nu voorliggende planlocatie.
Beeldkwaliteitsplan Buitengebied
Volgens het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied ligt de planlocatie, gezien de kleinschaligheid van de omgeving ten opzichte van het enkdorpenlandschap rond de Montferlandsche Berg, binnen het Kampenlandschap. De landschappelijke karakteristiek hiervan is:
Kernmerken van dit landschap zijn:
Beeldkwaliteitsplan planlocatie
Onderstaand is een opsomming opgenomen van de voor de planlocatie belangrijke waarderingen uit het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied. Deze betreffen:
Toetsing
Bij het ontwerpen van de inrichting van de planlocatie is het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied als basis gehanteerd. Er wordt voldaan aan de vereisten vanuit het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied.
Uitsnede Beeldkwaliteitsplan Buitengebied
De bodemkwaliteit is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling van belang indien er sprake is van een functieverandering. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.
In 2013 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de planlocatie3. Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen. In de rapportage wordt de volgende conclusie verwoord.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie als onverdacht kan worden beschouwd ten aanzien van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. De onderzoekslocatie van het bodemonderzoek heeft een oppervlakte van circa 7,2 hectare en is, op basis van de ligging en huidige situatie, onder te verdelen in twee deellocaties.
Deellocatie | Omschrijving | Huidige situatie | Oppervlakte | V / ONV | |||
A | Landgoed 'De Klauwenhof' | Bouwland (agrarisch) | Ca. 6,0 ha | ONV | |||
B | Woonkavel | Witlofschuur, grasland | Ca. 1,2 ha | ONV |
In overleg met de gemeente Montferland is, vanwege de historische en huidige situatie op de onderzoekslocatie, een aangepaste onderzoeksopzet opgesteld (maatwerk). Hierbij is voor deellocatie A niet aangesloten bij een onderzoeksstrategie vanuit de NEN 5740, voor deellocatie B is wel aangesloten bij de NEN 5740.
Deellocatie A
Deellocatie A komt in aanmerking voor vrijstelling van bodemonderzoek vanwege het historisch en huidig gebruik van de locatie (bouwland). De deellocatie is echter gelegen nabij de locatie Lange Klauwenhof 9 te Didam. Op genoemde locatie zijn tijdens een bodemonderzoek matig verhoogde gehalten aan cadmium en zink geconstateerd in het grondwater.
Om na te gaan in hoeverre de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater op deellocatie A (nadelig) beïnvloed is, heeft de gemeente Montferland verzocht om in totaal drie peilbuizen te plaatsen. Twee peilbuizen (Pb1 en Pb2) zijn geplaatst langs de noordwestgrens van deellocatie A (nabij Lange Klauwenhof 9), terwijl één peilbuis (Pb3) meer centraal op deellocatie A is geplaatst en dient als referentie.
Uit de resultaten van het grondwateronderzoek is gebleken dat in het grondwater ter plaatse van peilbuis Pb1 de parameters barium en zink licht verhoogd worden aangetroffen. De overige parameters (waaronder cadmium) worden niet verhoogd aangetroffen. In het grondwater ter plaatse van peilbuizen Pb2 en Pb3 wordt slechts de parameter barium licht verhoogd aangetoond. De overige parameters (waaronder cadmium) worden niet verhoogd aangetroffen.
De milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater ter plaatse van deellocatie A is niet of nauwelijks (nadelig) beïnvloed door het matig verontreinigde grondwater vanuit locatie Lange Klauwenhof 9 te Didam. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op deellocatie A vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling tot een landgoed. Dit laatste dient echter door het bevoegd gezag definitief te worden bepaald.
Deellocatie B
Deellocatie B komt in aanmerking voor vrijstelling van bodemonderzoek vanwege het historisch gebruik en huidig gebruik van de planlocatie (grasland). Uitzondering hierop betreft de locatie van de bestaande landbouwschuur (witlofschuur) en de bijbehorende inrit. Hoewel de bedrijfsactiviteiten in de landbouwschuur nooit hebben plaatsgevonden, heeft de gemeente Montferland verzocht om de bodem onder en rondom de landbouwschuur en inrit te onderzoeken middels een verkennend bodemonderzoek. Het verkennend bodemonderzoek op deellocatie B beperkt zich daarom tot een oppervlakte van circa 2.100 m2.
Uit de analyseresultaten van de onderzochte grondmengmonsters MM1, MM2 en MM4 blijkt dat geen van de onderzochte parameters verhoogd zijn aangetroffen. Geen van de gehalten overschrijdt de Achtergrondwaarde. In het grondmengmonster MM3, samengesteld vanwege de aangetroffen matige bijmenging met puin, worden de parameters PCB (som 7) en PAK (som 10 VROM) licht verhoogd aangetroffen. Aangezien in alle andere (zintuiglijk schone) grondmengmonsters deze parameters niet verhoogd worden aangetroffen, valt te verwachten dat de aangetoonde licht verhoogde gehalten een relatie hebben met de aangetroffen puinbijmenging.
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In een ruimtelijke onderbouwing moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Ten noordwesten van de planlocatie is het traject Zevenaar - Winterswijk van de spoorlijn Arnhem - Doetinchem gelegen. Op basis van onderstaande figuur kan worden geconcludeerd dat de planlocatie (met name de locaties van de nieuwe woongebouwen op zowel deellocatie Woonkavel als deellocatie Landgoed) ruimschoots buiten de geluidszone (100 meter) van de spoorlijn is gelegen. De planlocatie ligt bovendien niet binnen de invloedssfeer van een industrieterrein, vliegveld of motorcrossterrein. Deze functies kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten. In dit geval is enkel het wegverkeerslawaai relevant voor de geluidssituatie.
Ligging woonkavels ten opzichte van de geluidszone spoorlijn Zevenaar - Winterswijk (gele lijn)
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen), de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Hiertoe moet een akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Normstelling
In de Wet geluidhinder, artikel 82 is bepaald dat voor woningen binnen een geluidzone de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB bedraagt. Op basis van artikel 83 Wgh is het mogelijk dat een hogere waarde wordt vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde de in artikel 83 Wgh weergegeven maximale geluidbelasting niet overschrijdt. Voor de situatie op de planlocatie bedraagt de maximale geluidbelasting 53 dB.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). In de navolgende tabel worden de zonebreedten weergegeven.
Zonebreedten
Verwacht wordt dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst zal afnemen. Daarom mogen de berekende geluidsbelastingen worden gecorrigeerd met een aftrek die varieert van in totaal 3 tot 5 dB overeenkomstig onderstaande tabel.
Aftrek volgens artikel 3.4 en 3.5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012
5 Aftrek voor de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden (artikel 110g
Wet geluidhinder).
6 Aftrek voor de verwachting dat in de toekomst stillere autobanden worden toegepast.
Uitgangspunten planlocatie
De planlocatie is onderverdeeld in twee deellocaties, te weten deellocatie Woonkavel en deellocatie Landgoed.
Het nieuwe woongebouw wordt gesitueerd langs de bestaande weg Lange Klauwenhof. Binnen een straal van 250 meter van het nieuwe woongebouw zijn verder gelegen de doorgaande weg Beekseweg (zuid), de Oude Zandweg (west) en Prinses Beatrixstraat (noord). Voor de wegen Lange Klauwenhof, Oude Zandweg en Prinses Beatrixstraat wordt vanuit de gemeente Montferland aangegeven dat er op genoemde wegen een maximale verkeersintensiteit van 300 voertuigbewegingen per etmaal van toepassing is. Gezien de afstand van het woongebouw tot de Lange Klauwenhof ten opzichte van de afstand tot de overige twee wegen, kan het wegverkeer over de Oude Zandweg en Prinses Beatrixstraat worden verwaarloosd. Indien de geluidsbelasting op de gevel van het woongebouw van het verkeer over de Lange Klauwenhof voldoet aan de grenswaarden, zal dit zeker gelden voor het verkeer over de Oude Zandweg en Prinses Beatrixstraat.
De Beekseweg is een doorgaande weg, met een ruim hogere verkeersintensiteit dan de Lange Klauwenhof. Het wegverkeer over de Beekseweg is dan ook relevant voor de akoestische situatie op de planlocatie.
Het nieuwe woongebouw wordt gesitueerd nabij de Oldegoorweg. Binnen een straal van 250 meter rondom het woongebouw is verder slechts de Geulecampweg (noord-noordoost) gelegen. Aangezien de verkeerssituatie van zowel de Oldegoorweg als de Geulecampweg als gelijkwaardig kan worden gezien (beide voornamelijk verkeer van en naar aangelegen woningen/agrarische bedrijven), kan gezien het verschil in afstand tot het woongebouw het verkeer over de Geulecampweg worden verwaarloosd. Indien de geluidsbelasting op de gevel van het woongebouw van het verkeer over de Oldegoorweg voldoet aan de grenswaarden, zoals dit zeker gelden voor het verkeer over de Geulecampweg.
De dichtstbij gelegen doorgaande weg betreft de Beekseweg (zuid). Echter deze is op circa 350 meter afstand van het nieuw te realiseren woongebouw gelegen, zodat deze voor de akoestische situatie niet relevant is.
Invoergegevens
Op verzoek heeft de gemeente Montferland informatie verstrekt over de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen. In onderstaande tabel is per weg weergegeven welke informatie bekend is over de wegen. Deze informatie is als basis gehanteerd voor de berekening van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de nieuwe woningen op de planlocatie.
Weg | Intensiteit per etmaal (prognose 2021) | Intensiteit per etmaal (prognose 2023)* | Voertuigcategorie | Intensiteit per categorie | |||
Beekseweg | 2.900 | 2.958 | Personenwagen Licht vrachtverkeer Zwaar vrachtverkeer |
2.543,9 251,4 162,7 |
|||
Lange Klauwenhof | 300 | 306 | Personenwagen Licht vrachtverkeer Zwaar vrachtverkeer |
278,5 18,4 9,2 |
|||
Oldegoorweg | 1.700 | 1.734 | Personenwagen Licht vrachtverkeer Zwaar vrachtverkeer |
1.577,9 104,0 52,0 |
Wegverkeersgegevens omliggende wegen (bron: RVMK)
* Uitgaande van een autonome groei van 1,0 % per jaar
Op alle wegen geldt een maximum snelheid van 60 km/uur, en is er sprake van een verharding met asfalt (dicht asfaltbeton DAB).
De verdeling over de verschillende dagdelen (dag, avond en nacht) zijn voor de betreffende wegen niet bekend. Voor de dag/avond/nachturen is voor de wegen 6,5% / 3,7% / 0,9% aangehouden. Dit resulteert in de volgende intensiteiten:
Verkeersintensiteiten over wegen per uur
Rekenresultaten
Middels de rekentool op de website www.stillerverkeer.nl is een berekening uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode I (SRM I). Op basis van de in tabel 6 opgenomen verkeersgegevens is bepaald op welke afstand van de genoemde wegen de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw te realiseren woningen maximaal 48 dB bedraagt. Indien de gevels van de nieuwe woningen op grotere afstand worden gerealiseerd, zal de geluidsbelasting op de gevels altijd voldoen aan de richtlijnen. Het resultaat van de berekening (excl. correctie), alsmede de ingevoerde gegevens, is in de navolgende figuur weergegeven.
Rekenresultaten van de Beekseweg
Rekenresultaten van Lange Klauwenhof
Rekenresultaten van de Oldegoorweg
Uit de berekeningen blijkt dat, wanneer de gevels van de woongebouwen op de planlocatie op een afstand van minimaal 50 meter (Beekseweg), 6,2 meter (Lange Klauwenhof) en 30 meter (Oldegoorweg) worden gesitueerd, het geluidsniveau (Lden) maximaal 53 dB bedraagt. Wanneer de aftrek ex artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt meegenomen, is de geluidsbelasting in die gevallen maximaal 48 dB.
In de navolgende afbeelding is de ligging van de 48 dB contouren weergegeven van de relevante wegen, op basis van het inrichtingsplan voor de planlocatie. Hieruit blijkt dat de woongebouwen op de planlocatie buiten de 48 dB contouren worden gerealiseerd, en de gevelbelasting op de woongebouwen derhalve voldoet aan de wettelijke eisen.
Ligging 48 dB contouren (oranje: Beekseweg; blauw: Lange Klauwenhof; rood: Oldegoorweg)
Voor wat betreft het aspect akoestiek, wordt bij de beoogde woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Het aspect akoestiek levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen.
In de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij, Aanvulling: Paragraaf 3.4 Beoordeling ruimtelijke ordeningsplannen (d.d. 23 mei 2007) is verwoord op welke wijze ruimtelijke ordeningsplannen moeten worden beoordeeld en rekening moet worden gehouden met de Wet geurhinder en veehouderij. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen dienen de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen:
In januari 2014 is een onderzoek naar de geurhinder van veehouderijen op de planlocatie uitgevoerd4. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan. De uitkomsten van het onderzoek zijn als volgt samengevat:
De achtergrondbelasting op de woningen als gevolg van de voor het bepalen van de geurbelasting relevante veehouderijen rondom de onderzoekslocatie is berekend op maximaal 5,5 ou/m3. Het percentage geurgehinderden, veroorzaakt door de achtergrondbelasting is ca. 8%. Het woon- en verblijfklimaat in deze omstandigheden is als goed aan te merken.
De voorgrondbelasting op de onderzoekslocatie als gevolg van de dichtstbijgelegen agrarisch bedrijven is berekend op maximaal 5,0 ou/m3. Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de voorgrondbelasting is ca. 12%. Het woon- en verblijfklimaat in deze omstandigheden is als redelijk goed aan te merken.
De omliggende agrarische bedrijven worden door de voorgenomen ontwikkelingen op de onderzoekslocatie niet verder beperkt in eventuele uitbreidingsmogelijkheden. Deze komen in de directe nabijheid niet voor.
Het aspect geur levert geen beperkingen op ten aanzien van het bouwplan.
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
De planlocatie maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustig buitengebied'.
Hinder veroorzakende functies op de planlocatie
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van twee kleinschalige woningbouwlocaties mogelijk. In totaal worden er 4-6 woningen/wooneenheden gerealiseerd. Dit betreffen hindergevoelige functies. Op de planlocatie worden geen hinderveroorzakende functies gerealiseerd.
Hinder veroorzakende functies in de omgeving van de planlocatie
Naast de voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies op de planlocatie hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving. In de navolgende figuur is de ligging van bedrijven rondom de woonkavels op deellocatie Landgoed (links) en deellocatie Woonkavel (rechts) weergegeven (diameter cirkel is circa 250 meter).
Uitsnede kaart Bedrijven en bedrijventerreinen provincie Gelderland
Binnen een diameter van 250 meter rondom de planlocatie zijn de volgende bedrijven gelegen (deze locaties zijn overigens bestemd tot 'Wonen'):
Naam | Adres | Activiteiten | SBI-2008 | Richtafstand | Afstand | ||||
- | Oude Zandweg 6 | Agrarisch bedrijf: varkens | 0146 | 50 meter (C)5 | 110 meter | ||||
What2Do Safetyfirst | Oude Zandweg 4 | Advisering veiligheid | 63 | 30 meter | 95 meter | ||||
Ben Wenting Hoveniers | Oldegoorweg 5 | Hoveniers | 016-3 | 50 meter | 65 meter |
Bedrijvigheid rondom de planlocatie
De navolgende afbeelding geeft de hinderveroorzakende functies in de omgeving van de planlocatie weer.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van de planlocatie
De richtafstanden voor de genoemde bedrijven in de directe omgeving van de planlocatie, vanuit de VNG publicatie, bedragen maximaal 50 meter (op basis van een buitengebied). De afstand tussen de nieuwe woongebouwen op de planlocatie en de betreffende bedrijven is in alle gevallen groter.
De voorgenomen ontwikkelingen vormen geen nieuwe belemmeringen voor omliggende bedrijvigheid.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
De omvang van transport van aardgas, aardolie en chemische stoffen zal naar verwachting toenemen, waardoor in de toekomst behoefte zal ontstaan aan extra buisleidingtracés. De benodigde ruimte hiervoor kan voor een deel worden gevonden langs de huidige tracés van bestaande buisleidingen, maar vraagt in enkele gevallen om nieuwe tracés. Om ervoor te zorgen dat in de ruimtelijke ordening automatisch rekening gehouden wordt met de toekomstige aanleg van buisleidingen van nationaal belang, is de Structuurvisie Buisleidingen opgesteld. Het doel van deze Structuurvisie is om ruimte vrij te houden in Nederland voor de aanleg van toekomstige buisleidingen van nationaal en internationaal belang voor het transport van gevaarlijke stoffen. Daarmee wil de overheid duidelijkheid verschaffen aan zowel het bedrijfsleven dat daarmee kan rekenen op goede verbindingen voor buisleidingtransport, als aan provincies en gemeenten die hierop hun ruimtelijke plannen kunnen afstemmen. Gezien de ruimtelijke ontwikkelingen die in de laatste decennia hebben plaatsgevonden (grotere ruimtedruk) en die in de toekomst zullen voortgaan, zal in deze Structuurvisie met name de borging van het beleid in de plannen van andere overheden en in het leidingenbeheer bij leidingexploitanten een zwaarder accent hebben.
Aanwezigheid risicobronnen
Stationaire bronnen: In de directe omgeving van de planlocatie (binnen een straal van 500 meter rondom de planlocatie zijn geen risicovolle objecten aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi (zie de navolgende afbeelding).
Mobiele bronnen: De planlocatie ligt niet in de directe nabijheid van een route (wegverkeer, spoor) waarop gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op circa 900 meter ten zuidoosten van de woonkavel op het nieuwe landgoed is de rijksweg A18 gelegen, een route voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Het invloedsgebied voor een nadere verantwoording van het groepsrisico is 300 meter. De planlocatie ligt buiten dit invloedsgebied. Gezien de grote afstand tussen de planlocatie en de rijksweg, kan het plaatsgebonden risico vanwege de rijksweg op de planlocatie worden verwaarloosd.
Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding planlocatie (blauw)
Verantwoording groepsrisico
Aangenomen kan worden dat gezien de geringe omvang van het plan, alsmede de grote afstand tot risicovolle objecten, het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de gewenste ontwikkeling op de planlocatie. De gewenste ontwikkelingen op de planlocatie leveren daarnaast geen extra risico op voor de nabijgelegen gevoelige objecten.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een landgoed. Op dit landgoed wordt een landhuis met maximaal drie woningen met twee bijgebouwen gerealiseerd. Tevens wordt er op een ander perceel een woongebouw met drie wooneenheden mogelijk gemaakt. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 op de planlocatie onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Zowel vanuit de Wet luchtkwaliteit als vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de realisatie van het initiatief.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
De planlocatie ligt in het gebied 'Rivieren'. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse deel van de Rijn inclusief de aftakkingen en de Maas en wordt onderscheiden in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming. De rivier en het rivierbed vormen het 'buitendijks' gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen kenmerken en eigenschappen.
In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet houden.
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Uitsnede Waterplan Gelderland 2010-2015 met globale aanduiding planlocatie (rood)
De planlocatie heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'landbouw'. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem gericht op:
Het Waterschap Rijn en IJssel ziet haar taken als een samenhangend geheel om zo goed mogelijk voor het watersysteem te zorgen. Dat wordt ook wel 'integraal waterbeheer' genoemd. Om hier een goede invulling aan te geven heeft het waterschap een Waterbeheerplan vastgesteld. Het Waterbeheerplan sluit aan op de provinciale waterhuishoudingsplannen van de provincies Gelderland, Overijssel en het Rijk, en de Kaderrichtlijn Water. Ook sluit het plan aan op de Watervisie van het waterschap die in 2013 is vastgesteld.
Waterbeheerplan
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost en is per 1 januari 2010 in werking getreden.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
Watervisie
De Watervisie geeft aan hoe het waterschap aankijkt tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het beheersgebied, om de wateropgaven waarvoor we staan duurzaam op te lossen. Er moet daartoe een betere afstemming worden gevonden tussen de waterwensen van de verschillende grondgebruiksvormen en het watersysteem zelf. Omdat ruimtelijke oplossingen op langere termijn duurzamer zijn, krijgen deze de voorkeur boven technische oplossingen. Bij het zoeken naar ruimtelijke oplossingen geldt het natuurlijk watersysteem als ideaalbeeld. Een dergelijk watersysteem heeft onder meer de mogelijkheid om (in geval van veel neerslag) voldoende water op te vangen en water (in geval van te zware belasting) voldoende te reinigen. Water moet richtinggevend zijn bij toekomstige stedelijke uitbreiding. Bij overschot wordt regenwater in de bodem geïnfiltreerd of naar het oppervlaktewater geleid. Het waterschap streeft ernaar regenwater niet meer via de riolering af te voeren. Het rioleringstelsel wordt aldus minder zwaar belast, waardoor de kans op overstorten van rioolwater op oppervlaktewater kleiner wordt.
Waterschap Rijn en IJssel legt de eigen regels vast in de zogeheten keur. Dat is de traditionele benaming voor de verordening waarmee de veiligheid van dijken, watergangen en kades wordt geregeld. Maar ook het al dan niet toestaan van activiteiten of bouwwerken nabij het water en de dijken, lozingen op het oppervlaktewater en het oppompen van grond- en oppervlaktewater zijn erin geregeld.
Het algemene uitgangspunt van de gemeente Montferland voor wat betreft riolering en water is dat percelen aansluiting hebben op de gemeentelijke riolering. Hierbij wordt infiltratie mogelijk geacht als:
Afvoer naar open water is mogelijk als in het betreffende project een lozingspunt gerealiseerd kan worden op een geschikte watergang of vijver met voldoende berging of afvoercapaciteit. De waterbeheerder bepaalt per geval of:
Om het risico op grondwaterverontreiniging zo klein mogelijk te houden beoordeelt de gemeente of en hoe verhardingen worden afgekoppeld. Bij schone oppervlaktes moet de verharding worden afgekoppeld zoals daken en gevels van niet-uitlogende materialen en vrijliggende voet- en fietspaden, schoolpleinen, woonerven en toegangswegen van woonwijken. Verontreinigde oppervlakten worden niet afgekoppeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om bedrijfsterreinen, wegen op industrieterreinen, marktpleinen, laad- en losplaatsen, busstations en terreinen waar foutieve aansluitingen of lozingen verwacht worden. Voor beperkt verontreinigde oppervlakten geldt voor afkoppeling de 'ja, mits'-regeling.
Er kunnen verschillende soorten voorzieningen voor waterberging worden aangelegd. In verband met beheersbaarheid en risico's ten aanzien van foutieve aansluitingen gelden voor de mogelijke toe te passen technieken de volgende voorkeuren:
Bovengronds transport van hemelwater is alleen mogelijk over korte afstanden (maximaal 200 m). Bovengrondse infiltratie- of bergingsvoorzieningen moeten daarom op korte afstand van de locatie liggen. Is dit niet mogelijk, dan zal het water met riolen getransporteerd moeten worden. Dit kan met IT-riolen (als er geïnfiltreerd kan worden of dichte (betonnen) buizen.
In de beginfase van nieuwbouwprojecten waar de gemeente het hemelwater gaat inzamelen, moet rekening gehouden worden met een ruimtebeslag van 10% voor 'water'. Bij nieuwbouwprojecten waar niet geïnfiltreerd kan worden, is deze ruimte nodig voor de aanleg van berging. De maximale afvoer van overtollig water uit de planlocatie mag namelijk niet groter zijn dan de landelijke afvoer. Voor gemeente Montferland is dit 1,2 l/s/ha. Extra water, al gauw meer dan 100 l/s/ha, moet tijdelijk geborgen moet worden. Bij nieuwbouwprojecten waar wel geïnfiltreerd kan worden, is de gereserveerde ruimte in te zetten voor de aanleg van wadi's op de planlocatie.
Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Dit houdt in dat het waterschap in een vroeg stadium wordt betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen de planlocatie.
De planlocatie is gelegen in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel (versie januari 2012) ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld is te brengen welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces dient te worden doorlopen. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
Afhankelijk van de intensiteit van de watertoets wordt geadviseerd om ruim vóór het opstellen van een voorontwerp bestemmingsplan contact op te nemen met het Waterschap, zodat deze kan meedenken in de voorbereiding van een ontwerpplan.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit6 |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) | Nee | 2 |
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? | Nee | 2 | |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? | Nee | 2 |
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? | Nee | 1 | |
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Nee | 1 | |
Wateroverlast (oppervlakte-water) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? | Ja | 2 |
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? | Ja | 1 | |
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? | Nee | 1 | |
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | Nee | 1 | |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? | Nee | 1 |
2. Is in het plangebied sprake van kwel? | Nee | 1 | |
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? | Nee | 1 | |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? | Nee | 1 |
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? | Nee | 2 | |
Volksgezondheid | 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? | Nee | 1 |
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? | Nee | 1 | |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? | Nee | 2 |
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? | Nee | 2 | |
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? | Nee | 1 | |
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? | Nee | 1 | |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Toename verhard oppervlak
Op de planlocatie wordt diverse bebouwing voorzien, alsmede nieuw aan te leggen wandelpaden over de planlocatie met een aanzienlijke lengte, waardoor mag worden verwacht dat het verhard oppervlak op de locatie toeneemt. In de huidige situatie is er sprake van circa 1.000 m2 verhard oppervlak ter plaatse van de (te amoveren) witlofschuur en de toerit. Deze worden in het kader van de ontwikkelingen verwijderd.
De exacte oppervlakte aan verharding in de nieuwe situatie is op dit moment niet te geven, aangezien vooralsnog niet exact bekend is op welke wijze de wandelpaden worden verhard en welke lengte en breedte de wandelpaden zullen hebben. Ook zal er op de woonkavels sprake zijn van erfverharding (van nog onbekende omvang en aard).
Aangezien er op de planlocatie in de nieuwe situatie circa 7 hectare aan onverhard oppervlak aanwezig is, alsmede gezien de samenstelling van de bodem ter plaatse (matig fijn zand, k-waarde circa 4 m/d), zal het geen probleem zijn om hemelwater op de planlocatie op te vangen, te bergen en te infiltreren in de bodem.
Riolering
Ter hoogte van de schuurkavel/woonkavel is geen riolering aanwezig. Hiervoor zal een drukrioolunit, en een drukleiding worden aangelegd die aansluit op de vrijverval riolering. De ontvangstput moet worden gecoat. De kosten voor de aanleg van deze voorzieningen zijn voor de initiatiefnemer.
De landgoed kavel ligt in de buurt van bestaande drukriolering. Bezien zal worden of de landgoed kavel met een vrijvervalriool op de bestaande pompunit kan aansluiten, of dat een aparte pompunit moet worden geplaatst.
Ondanks de toename van het verhard oppervlak op de planlocatie, kan er van uit worden gegaan dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkelingen vanuit waterhuishoudkundig aspect. Het plan zal in het kader van het vooroverleg 3.1.1 Bro voor advies worden voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om de planlocatie. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.
In augustus 2013 is een quickscan natuurtoets uitgevoerd op de locatie7. Dit is een vorm van verkennend natuuronderzoek dat op korte termijn en in een kort tijdsbestek kan worden uitgevoerd. Het heeft als voordeel dat bijvoorbeeld planologische procedures niet onnodig worden vertraagd. Het doel van de quickscan is om snel te inventariseren of door de geplande functieverandering schade kan ontstaan aan populaties van beschermde soorten flora en/of fauna en hoe deze schade beperkt of gecompenseerd kan worden. Tijdens de uitvoering van het verkennende natuuronderzoek is het voorkomen van beschermde soorten planten en dieren op de locatie nagegaan. Daarnaast is onderzocht op welke wijze de plannen voor de locatie in overeenstemming kunnen worden gebracht met hetgeen bepaald is in de Flora- en faunawet.
Flora
De geraadpleegde literatuur vermeld het voorkomen van de licht beschermde gewone vogelmelk, grasklokje, grote kaardenbol en zwanenbloem (Flora- en faunawet, tabel 1) voor de omgeving van de planlocatie. De planlocatie is echter ongeschikt als groeiplaats voor deze soorten door het ontbreken van geschikte omstandigheden en het intensieve gebiedsgebruik. Voor licht beschermde soorten geldt bovendien automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de natuurdatabank KISAL en de Atlas van de Flora van Oost-Gelderland zijn op de planlocatie geen groeiplaatsen van streng beschermde soorten aangetroffen. Dit wordt bevestigd door het veldbezoek. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Broedvogels
Alle aangetroffen en te verwachten vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet en de Vogelrichtlijn. Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Voor vogels geldt dat deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar zijn zij flexibeler en is de kans op nadelige effecten door de werkzaamheden voor de individuen aanzienlijk minder. Hierdoor is het raadzaam met de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd.
Vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn: De te slopen schuur/loods is ongeschikt voor de huismus, kerkuil, steenuil en overige soorten waarvan de vaste rust- en verblijfplaatsen en nesten jaarrond beschermd zijn. In het omgeving van de planlocatie is de huismus aangetroffen. De huismus broedt hier vermoedelijk onder de dakpannen van de aanwezige woningen. Op de planlocatie zijn geen territoriale huismussen waargenomen. Vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus worden niet op de planlocatie verwacht. Mogelijk gebruikt de huismus de planlocatie incidenteel als foerageergebied. Een essentieel foerageergebied wordt niet verwacht door de inrichting van het perceel en de beperkte grootte.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn binnen de planlocatie geen (sporen van) zoogdieren waargenomen. Te verwachten soorten zijn met uitzondering van de matig beschermde steenmarter, licht beschermd (Flora- en faunawet, tabel 1). Bij ruimtelijke ingrepen geldt voor licht beschermde soorten automatisch de vrijstellingsregeling.
Steenmarter: Het voorkomen van de matig beschermde steenmarter (Flora- en faunawet, tabel 2) is alleen ontheffingsplichtig wanneer er vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn. Hiervan is geen sprake op de planlocatie. Geschikte verblijfplaatsen zijn niet aanwezig. De steenmarter kan mogelijk wel incidenteel gebruik maken van de planlocatie als foerageergebied en migratieroute. De planlocatie is echter geen essentieel leefgebied of migratieroute voor de soort.
Vleermuizen
Om te bepalen of aanvullend onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is, worden de resultaten van de quickscan getoetst aan de checklist van Het Protocol voor vleermuisinventarisaties van de Gegevensautoriteit Natuur en de Zoogdiervereniging VZZ. Hieronder zijn de relevante passages uit de checklist weergegeven:
De verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen en ook niet te verwachten door het ontbreken van gebouwen met (geschikte) schuilgelegenheden. De planlocatie en de directe omgeving zijn door de openheid matig geschikt als foerageergebied voor vleermuizen.
De geplande ingreep heeft geen negatief effect op vleermuizen door de aanwezigheid van voldoende geschikt habitat in de directe omgeving van de planlocatie. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.
Overige diersoorten
Amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zijn niet aangetroffen. Voor de, in de literatuur vermelde, licht beschermde soorten geldt automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gezien het ontbreken van voortplantingswater en geschikt leefgebied zijn zwaar beschermde amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden niet te verwachten op de planlocatie. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroepen.
Specifiek onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen niet noodzakelijk. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (tussen 15 maart en 15 juli) te worden gestart.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de gemeentelijke kaart 'Archeologische verwachting, gaafheid en bekende vindplaatsen' weergegeven. Hierop is te zien dat globaal voor de planlocatie een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt, waarbij de bodem nog intact is. Op basis van de gemeentelijke 'Maatregelenkaart' wordt de onderzoeksplicht voor verschillende gebieden bepaald. Op deze kaart geldt voor de planlocatie het criterium AWV 5. Voor gronden met een dergelijke archeologische verwachtingswaarde is bepaald dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv en een oppervlakte groter dan 100 m2 voorafgaand aan de vergunningverlening een archeologisch inventariserend veldonderzoek nodig is. Na het in werking treden van het Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek is de ondergrens voor archeologisch onderzoek verhoogd naar 250 m2.
Uitsnede kaart 'Archeologische verwachting, gaafheid en vindplaatsen' met globale aanduiding planlocatie (rood)
In opdracht van de initiatiefnemers is een archeologische bureauonderzoek en een indicatief booronderzoek uitgevoerd op de planlocatie8. De rapportage is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
In de rapportage zijn de volgende conclusies opgenomen:
Het bureauonderzoek toonde aan dat de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen vanaf het Neolithicum tot aan de IJzertijd middelhoog werd geacht. De kans op vindplaatsen uit de periode IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd werd hoog geacht. Op verzoek van de initiatiefnemer zijn in eerste instantie 10 indicatieve karterende boringen gezet, die regelmatig zijn verspreid over de in overleg met de regioarcheoloog geselecteerde deelgebieden. Hiervan zijn twee boringen gezet ter plaatse van de toekomstige bouwkavels.
De aangetroffen bodemopbouw bestaat vanaf het maaiveld tot circa 40 cm-mv uit een jonge bouwvoor met daaronder een intacte eerdlaag die een tweedeling kent (een jongere en een oudere fase). In de eerdlaag zijn een groot aantal archeologische indicatoren aangetroffen met een globale datering vanaf de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen. Deze duiden op de aanwezigheid van meerdere vindplaatsen (nederzettingsterreinen en/of begraafplaatsen) uit de periode van de IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen.
Wat betreft landschappelijke ligging en verwacht oorspronkelijk bodemtype geeft het booronderzoek een grotendeels overeenstemmend beeld met dat wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek. In de planlocatie is sprake van een dik eerddek dat afgedekt wordt door een relatief dun en jong landbouwdek (bouwvoor). De intacte bodemopbouw is bevestigd met behulp van het indicatieve karterend booronderzoek.
Aangezien tijdens het karterend booronderzoek aangetoond is dat de oorspronkelijke bodemopbouw intact is en er tijdens het booronderzoek archeologische indicatoren aangetroffen zijn, is de hoge verwachting op archeologische vindplaatsen bevestigd. De kans dat de voorgenomen graafwerkzaamheden en overige bodemingrepen zoals het graven van plantgaten en de aanleg van paden een bedreiging vormen voor het archeologisch bodemarchief zijn aanwezig. Er is daarom geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren ter plaatse van de geplande bouwkavels (landhuis en 3 woningen) en voor het overige deel van de planlocatie een gebruiksbeperking op te laten nemen voor bodemingrepen tot maximaal 40 cm-mv om behoud in situ van de aangetroffen vindplaatsen te kunnen garanderen.
Ten behoeve van het vervolgonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld, waarin uitvoerig is omschreven op welke wijze het proefsleuvenonderzoek zal worden uitgevoerd9. Het PvE is opgesteld en akkoord bevonden door het bevoegd gezag.
In augustus 2014 is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd10. Het bijbehorende onderzoeksrapport is opgenomen in de bijlagen bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn in deze paragraaf weergegeven.
Er werd tijdens het onderzoek geen vindplaats gevonden. De vondsten zijn voornamelijk buiten hun originele context verzameld en alleen van de waterkuil zijn interpreteerbare sporen bewaard gebleven. Het is mogelijk dat er ooit een vindplaats heeft gelegen op deze locatie, maar deze is door de agrarische werkzaamheden op de percelen volledig verdwenen. Een tweede mogelijkheid is dat met de (plaggen)bemesting van de akkers vondstmateriaal van elders hier is uitgereden. De waardering van de vindplaats is niet behoudenswaardig. Daarom wordt geadviseerd af te zien van nader archeologisch onderzoek op de bouwkavels voor het toekomstige landgoed Klauwenhof en de terreinen vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.
Op basis van historische kaarten blijkt dat er zich in het verleden geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in en rond de planlocatie hebben bevonden. Ook op dit moment is dat niet het geval.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie.
De deellocatie Landgoed wordt voor autoverkeer ontsloten op de Oldegoorweg (één toegangsweg) en de deellocatie Woonkavel wordt voor autoverkeer ontsloten op de Lange Klauwenhof. Op basis van de voorgenomen toevoeging van maximaal 3 wooneenheden per locatie kan uitgegaan worden van een toename van het aantal verkeersbewegingen over de Oldegoorweg en Lange Klauwenhof van respectievelijk maximaal 8,6 en 23,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag, op basis van de publicatie 317 van het CROW). Deze toename is zodanig klein, dat het extra verkeer eenvoudig kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld van de Oldegoorweg en Lange Klauwenhof zonder dat het verkeersbeeld ingrijpend wijzigt.
Gelet op de geringe breedte van de Lange Klauwenhof wordt op eigen terrein een passeerstrook mogelijk gemaakt. De kosten daarvan (uitvoering kan eventueel plaatsvinden door de gemeente) komen voor rekening van initiatiefnemer. Zie voor een schematische weergave de onderstaande afbeelding.
De afmetingen van de passeerstrook zijn zoals in de afbeelding weergegeven. Uitvoering kan door een fundering uit te voeren met een zandbed van minimaal 50 cm dik, puinverharding minimaal 20 cm dik en klinkers dik opgesloten door een 12/25 opsluitband gesteld in beton. Afwatering vind gelijk aan de weg in de bermen plaats (natuurlijke afwatering).
Er is ten behoeve van het landgoed geen parkeerruimte voorzien voor bezoekers van het landgoed. Uitgangspunt is dat bezoekers het landgoed niet per auto maar bijvoorbeeld lopend of fietsend bereiken. Het ontwikkelen en openstellen van het landgoed heeft derhalve geen grote verkeersaantrekkende werking.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW11. Bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het landhuis is uitgegaan van de parkeernormen voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen gehanteerd. Op het perceel is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren. Indien 3 wooneenheden in het landhuis worden gerealiseerd is het onderstaande van toepassing.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte van de drie wooneenheden op het westelijke perceel is uitgegaan van de parkeernormen voor tussen-/hoekwoningen in de koopsector in het buitengebied. Hiervoor geldt een parkeernorm van minimaal 1,6 en maximaal 2,4 parkeerplaatsen per woning. In totaal zijn er voor de drie woningen minimaal 4,8 en maximaal 7,2 parkeerplaatsen nodig. Ook in dit geval is er op het perceel voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren.
Het realiseren van extra parkeergelegenheid buiten de planlocatie is niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie.
In het zuiden van de planlocatie ligt een hoogspanningsleiding. Ter plaatse van deze gronden geldt dat er alleen gebouwd mag worden ten dienste van de hoogspanningsverbinding. De nieuwe woningen worden niet op deze locatie gerealiseerd. De te realiseren woongebouwen zijn gelegen buiten de indicatieve magneetveldzone voor de hoogspanningslijn (80 meter aan weerszijde van de lijn). De aanwezigheid van de hoogspanningsleiding zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie. In en nabij de planlocatie zijn verder geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch-planologische bescherming genieten.
Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van initiatiefnemer. De aanleg en inrichting van het landgoed wordt met eigen middelen bekostigd met als doel om uiteindelijk met het landhuis te worden verkocht. In het kader van de financiële haalbaarheid is tevens een planschade-risicoanalyse uitgevoerd. De uitkomst van die analyse staat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. De kosten voor het volgen van de procedure zijn via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend. Met betrekking tot de ontwikkeling is ook een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente Montferland. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang
voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.
Agrarisch met waarden
De gronden grenzend aan het woongebouw (functieverandering) hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor het (hobbymatig) houden van dieren en telen van gewassen, de instandhouding en versterking van landschaps- en natuurwaarden, extensieve dagrecreatie met de daarbij behorende paden en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Op deze gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van veekerende afrasteringen worden gebouwd. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat de openheid van het gebied behouden blijft.
Natuur
De gronden grenzend aan het landhuis hebben de bestemming 'Natuur'. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: botanisch waardevol akkerland met struweelhagen aan de randen, de instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwaarden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en extensieve dagrecreatie met daarbij behorende voorzieningen (niet zijnde oppervlakteverhardingen), waaronder uitsluitend maaipaden.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - rustplek' is een rustplek toegestaan. Alleen op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2 m.
Ter bescherming van de waarden binnen deze bestemming is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.
Wonen - Landhuis
De gronden in de noordoostelijke hoek van het plangebied hebben de bestemming 'Wonen - Landhuis'. Dit betreft de woonkavel van het landgoed. Naast wonen zijn beroepen aan huis; bed en breakfast; ontsluitingen, inritten, wegen en paden; parkeervoorzieningen; tuinen en erven; en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn de gronden mede bestemd voor aanleg en behoud van de groenvoorzieningen en landschapselementen.
Binnen het hoofdgebouw zijn maximaal 3 woningen toegestaan. Het hoofgebouw moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Wonen - Woongebouw
De gronden in de zuidwestelijke hoek van het plangebied hebben de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Dit betreft het kavel waar voorheen de schuur gelegen was en nu het woongebouw wordt gerealiseerd. Op de gronden mag maximaal één woongebouw worden gerealiseerd met drie wooneenheden. Bijgebouwen dienen inpandig gerealiseerd te worden.
Naast wonen zijn tuinen, erven, groenvoorzieningen, ontsluitingen/inritten, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
In het zuiden van het plangebied loopt het traject van een hoogspanningsverbinding. Deze hebben de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gekregen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (Agrarisch met waarden), mede bestemd voor het transport van elektrische energie en de daarbij behorende bouwwerken, de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen, en installaties ten behoeve van mobiel dataverkeer mits gekoppeld aan de bestaande masten ten behoeve van de bestemming.
Waarde - Archeologische Verwachting 1
De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Het voorontwerp bestemmingsplan 'Landgoed de Klauwenhof en woonkavel aan de Lange Klauwenhof Didam' is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening op 18 december 2014 toegezonden aan de provinciale afdelingen en het Waterschap Rijn en IJssel.
Bij brief van 4 februari 2015 (zaaknummer 2014-017164) reageren de provinciale afdelingen op het plan en spreken daarbij hun waardering uit voor het plan.
Het waterschap Rijn en IJssel geeft in haar brief van 13 februari 2015 aan dat het bestemmingsplan en de daarin opgenomen waterparagraaf haar geen aanleiding geeft tot het maken van op- en/of aanmerkingen. De watertoetstabel is volledig opgenomen en de relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt.
Beide vooroverlegreacties zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft met ingang van 14 mei 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 6 zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot enige aanpassing van het bestemmingsplan.