direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Braamtseweg 14 Kilder en Ompertsestraat 13 Azewijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Bij brief van 24 januari 2020 heeft nieuwe eigenaar van de locatie Braamtseweg 14 te Kilder de gemeente verzocht om planologische medewerking te verlenen aan een functieverandering naar wonen op deze locatie. Ter plaatse was het voormalig agrarische bedrijf ‘De Elsenhof’ gevestigd, een gemengd bedrijf met onder andere melkrundvee, kippen en akkerbouwactiviteiten in combinatie met educatieve dagrecreatie/streekwinkel.

Het plan ziet op de beeindiging van de agrarische activiteiten en nevenactiviteiten en de toevoeging van één extra vrijstaande woning in ruil voor de sloop van 831 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie. Hiernaast wordt een paardenbak gewenst met een omvang van 1.200 m².

De gemeente heeft op 24 maart 2020 besloten in principe medewerking te willen verlenen aan het plan onder voorwaarde de volgende vereveningsvoorwaarden:

  • 1. Er moet gesaldeerd worden om medewerking te kunnen verlenen aan de bouw van een vrijstaande woning op de locatie Braamtseweg 14. Saldering kan normaal gesproken volgens het beleid enkel plaatsvinden op één salderingslocatie;
  • 2. De gevraagde paardenbak noodzaakt tot een extra plusinvestering in de landschappelijke inpassing van de locatie die ook nog eens binnen de ecologische verbindingszone gelegen is. Omdat hier sprake is van een paardenbak met een omvang die het hobbymatige overstijgt, is naast een dubbele plusinvestering op de inpassing aan de Braamtseweg 14 tevens een landschappelijke plus vereist op de salderingslocatie.

De betreffende brief tot principemedewerking is opgenomen als Bijlage 1 Brief principemedewerking 24 maart 2020

Aanvankelijk was het de bedoeling om de benodigde aanvullende sloop te salderen op de locatie Linthorsterstraat 8 te Stokkum. Dit heeft echter geen doorgang gevonden.

De nieuwe eigenaar van de locatie Braamtseweg 14 te Kilder heeft een nieuwe salderingslocatie gevonden aan de Ompertsestraat 13 te Azewijn. Omdat er op die locatie geen opvolger beschikbaar was, zijn de agrarische activiteiten ter plaatse beeindigd. Het slooptekort aan de Braamtseweg 14 kan op de salderingslocatie geheel worden gesaldeerd. Het agrarisch bouwvlak op de locatie Ompertsestraat 13 zal worden verwijderd en de bestaande woonboerderij zal worden voorzien van een bestemming 'wonen'. Het restant aan voormalige bedrijfsgebouwen krijgt de status van bijgebouw.

1.2 Huidige situatie plangebied en omgeving

1.2.1 Ligging van het plangebied in zijn omgeving

De functieveranderingslocatie Braamtseweg 14 te Kilder (grotendeels gelegen binnen perceel, kadastraal bekend als gemeente Zeddam, sectie ZDM02G nr. 1734 en voor een klein deel binnen de percelen 2676 en 1732) ligt in het buitengebied van de gemeente Montferland ten oosten van Kilder, ten noorden van Braamt en ten westen van het recreatiepark Stroombroek. Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de Braamtseweg en wordt omgeven door agrarische gronden, die voornamelijk worden gebruikt voor grasland. Op enige afstand liggen nog enkele agrarische bouwpercelen en woningen. Op de volgende luchtfoto is de ligging van het plangebied aan de Braamtseweg 14 te Kilder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0001.png"

1.2.2 Het plangebied

Het erf ligt ten oosten van Kilder in het broeklandschap, een jonge ontginning dat zich kenmerkt door rechte lijnen en blokvormige percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0002.png"

De locatie zelf is een oude bebouwingslocatie. Vanaf de Late Middeleeuwen is het plangebied lang een heideveld geweest tot het bebouwd werd met een boerenerf vanaf circa 1880. Vanaf dat moment is de locatie op verschillende manieren voor agrarische doeleinden gebruikt. Zie volgende afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0003.png"

Op de locatie is de volgende bebouwde oppervlakte in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0004.png"

De nokrichting van de boerderij met aanbouw staat haaks op de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0005.png"

De bedrijfsbebouwing ligt achter de boerderij. Rechts op het erf bevindt zich nog het gebouw waarin de streekwinkel gevestigd was.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0006.png"

Dit gebouw is in het recente verleden ook gebruikt voor agrarisch-educatieve dagrecreatie waaronder workshops. Het erf wordt aan weerszijden ontsloten met een in- en uitrit op de Braamtseweg.

In het recente verleden is een deel van de aangrenzende agrarische gronden ingezet voor natuurontwikkeling, waarvoor subsidie is verkregen. Nu de natuurontwikkeling niet volledig was gerealiseerd en voorts niet is overgenomen door de nieuwe eigenaar, is deze subsidie begin 2020 gerestitueerd.

Alle activiteiten op het perceel Braamtseweg 14 te Kilder zijn inmiddels beëindigd. De voormalige agrarische bebouwing is nog aanwezig op de locatie.

1.3 Situatie salderingslocatie

Het tekort aan sloop op de functieveranderingslocatie (369 m²) wordt gesloopt op de locatie Ompertsestraat 13 Azewijn. Het agrarische bouwperceel ligt in het buitengebied van de gemeente Montferland ten noordwesten van Azewijn. Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de Ompertsestraat en wordt rondom begrensd door agrarische gronden, die voornamelijk worden gebruikt voor grasland en akkerbouw. Het agrarisch bouwperceel Ompertsestraat 13 te Azewijn ligt grotendeels binnen de percelen, kadastraal bekend als Bergh, sectie A, nummers 817 (ged.), 846, 847, 855 (ged.) en 562.

Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied aan de Ompertsestraat 13 te Azewijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0007.png"

Afbeelding Locatie Ompertsestraat 13 Azewijn

Op de locatie Ompertsestraat 13 worden 3 gebouwen gesloopt met asbestdaken. De gezamenlijke oppervlakte van de te slopen gebouwen bedraagt 832 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0008.png"

1.4 Gewenste ontwikkeling

Braamtseweg 14 Kilder

De nieuwe eigenaar van de locatie Braamtseweg 14 te Kilder wenst ter plaatse een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren in het kader van functieverandering. De nieuwe woning met vrijstaand bijgebouw is ondergeschikt aan de boerderij en heeft een
schuurachtige uitstraling. Ook voor de bestaande woonboerderij wordt een nieuw bijgebouw opgericht. Tot de op te richten bijgebouwen behoort tevens een dierenverblijf.

Aan de noordwestzijde van het perceel wordt een paardenbak aangelegd met een oppervlakte van 1.200 m². Hiertoe vindt een extra bijdrage in de landschappelijke inpassing en versterking plaats aansluitend aan de functieveranderingslocatie, alsmede op de salderingslocatie. De beoogde situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0009.png"

Om het plan mogelijk te maken wordt op de bestaande locatie 831 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Een en ander overeenkomstig de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0010.png"

De nieuwbouw wordt op verantwoorde wijze ingepast waarbij deze qua uitstraling ondergeschikt is aan de bestaande boerderij. De (nieuwe) vrijstaande woning wordt gesitueerd aan het nieuwe gemeenschappelijke erf, dat informeel ingericht is en compact is.

De volgende maatregelen worden uitgevoerd in het kader van de landschappelijke inpassing en de versterking van bestaande natuur- en landschapswaarden:

  • De aanplant van een markante erfboom op het gemeenschappelijke erf als accent;
  • Het aanleggen van tuinen met een knip- en scheerheg en de aanplant van enkele solitaire bomen op de erfgrens;
  • Het aanplanten van een hoogstamfruitboomgaard en de aanleg van een pluktuin;
  • Schapenweide met dierenverblijf;
  • Het inpassen van de paardenbak met streekeigen beplanting;
  • De bestaande in- en uitrit met toegangsweg op de Braamtseweg blijft gehandhaafd;
  • De aanplant van opgaand groen met een natuurlijk - hoger gelegen - uitkijkpunt nabij de perceelgrens;
  • Het aanleggen van een (padden) poel voor schapen, reeën en dassen;
  • De aanleg en het beheer van een kruidenrijk natuurlijk grasland;
  • Het verbeteren en onderhouden van het reeds bestaande struinpad/klompenpad.

De volgende afbeelding geeft een beeld van het nieuwe erf met bebouwing en de inrichting van het erf. Zie hiervoor Bijlage 3 Landschappelijke inpassing Braamtseweg 14 te Kilder 26-05-2020

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0011.png"

De landschappelijke inpassing is nader uitgewerkt in het beplantingsplan Bijlage 4 Beplantingsplan Braamtseweg 14 te Kilder 11-06-2020.

Ompertsestraat 13 Azewijn

De locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn wordt na de sloop van de gebouwen en de verharding op een goede wijze landschappelijk ingepast. Overeenkomstig het salderingsbeleid wordt de locatie Ompertsestraat 13 ontdaan van het bestaande agrarische bouwvlak en omgezet naar een bestemming 'wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0012.png"

De volgende maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing en de versterking van bestaande natuur- en landschapswaarden zullen worden uitgevoerd op en nabij het erf:

  • Op de plek waar een deel van de bebouwing wordt gesloopt worden 3 winterlindes aangeplant;
  • Op de erfgrens aan de achterzijde wordt een bomenrij (haagbeuk) aangeplant om de overgang naar het buitengebied te verzachten;
  • Het handhaven van de reed aangelegde knip- en scheerheg en van de solitaire bomen op het voorerf.

De landschappelijke inpassing van de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn is eveneens opgenomen in Bijlage 5 Landschappelijke inpassing Ompertsestraat 13 te Azewijn 05-02-21

1.5 Vigerend planologisch regime

Het plangebied van zowel de functieveranderingslocatie als van de salderingslocatie zijn onderdeel van bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2011, in werking getreden op 19 januari 2012 en gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 6 november 2013. Hierna is het bestemmingsplan 'Buitengebied' een aantal malen geactualiseerd met een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde herziening. De vijfde herziening is vastgesteld op 17 december 2020.

Braamtseweg 14 te Kilder

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals dat geldt na de vijfde herziening heeft de locatie Braamtseweg 14 te Kilder de bestemming ‘Agrarisch’ en is voorzien van een agrarisch bouwvlak. Binnen deze bestemming is agrarische bebouwing waaronder één bedrijfswoning toegestaan. De gronden zijn voorts voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische Verwachting 2’. De locatie is voorts voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone-groene ontwikkelingszone-ecologische verbindingszone'.

Binnen het bouwvlak is een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit' opgenomen. Ter plaatse is als nevenactiviteit agrarische actieve dagrecreatie toegestaan met bezoekerscentrum en verkoop van eigen geproduceerde streekproducten.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' opgenomen voor de locatie Braamtseweg 14 te Kilder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0013.png"

De realisatie van de gewenste woning is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk in het plangebied. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

Ompertsestraat 13 Azewijn

De locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn is ook bestemd tot 'agrarisch' en voorzien van een agrarisch bouwvlak. Zie hiervoor de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0014.png"

Afbeelding uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' voor de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Om na te gaan of de voorgenomen ontwikkeling op de planlocaties binnen de vigerende wet- en regelgeving mogelijk is, is een nadere beschrijving opgenomen van de vigerende (en relevante) wet- en regelgeving.

2.2 Rijksbeleid/Wetgeving

2.2.1 Structuurvisie (SVIR)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Deze structuurvisie uit 2012 vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur. Ten behoeve van de bescherming van deze belangen zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor lagere overheden als provincie en gemeente. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het voorgenomen plan bestaande uit een functieverandering op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder en een daarbij behorende saldering op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn raakt geen van de nationale belangen en is daarom niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het 'bestaand stedelijk gebied', een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In voorliggend plan worden voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder gesloopt en vindt aanvullende sloop (saldering) plaats op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn. Hiervoor in de plaats wordt op de locatie Braamtseweg 14 te Kider één nieuwe vrijstaande woning met bijgebouwen gerealiseerd. Uit de jurisprudentie volgt dat het toevoegen van één woning niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgestane ontwikkeling dus niet behoeft te worden getoetst aan de ladder.

2.2.3 Besluit m.e.r.

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is geregeld voor welke plannen en besluiten het maken van een milieu-effectrapport verplicht is en in welke gevallen de procedure van de m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden, staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het op voorhand niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als de betreffende activiteit genoemd staat in kolom 1 'activiteiten' van onderdeel D en er wordt voldaan aan de drempelwaarden in kolom 2: 'gevallen', dan geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Centraal in de m.e.r.-beoordelingsprocedure staat de notitie waarin beschreven staat of er (mogelijk) sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, de 'aanmeldingsnotitie'. Een m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd aan de hand van een aantal vaste criteria. Deze zijn vastgelegd in Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.. Wanneer de aanmeldingsnotitie hierop aanhaakt, ziet deze er als volgt uit:

  • 1. Inleiding (wat is een m.e.r.-beoordeling en waarom wordt voor dit project een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd?);
  • 2. Kenmerken van het project;
  • 3. Plaats van het project;
  • 4. Kenmerken van de potentiële effecten.

In de Wet milieubeheer is bepaald dat alleen voor besluiten een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een plan (een zogenaamd 'kaderstellend plan voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten) dan geldt direct een (plan)m.e.r.-plicht. Een plan is namelijk direct m.e.r.-plichtig als het kaderstellend is voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.

De drempelwaarden in kolom 2 'gevallen' zijn echter indicatief. Dit betekent dat ook onder de drempelwaarden moet worden nagegaan of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. In bepaalde gevallen kan een activiteit van kleinere omvang namelijk wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Dat kan bijvoorbeeld doordat die activiteit in of bij een kwetsbaar gebied is gepland. Dit moet worden beoordeeld via de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt zowel voor kaderstellende plannen als voor besluiten. Hiervoor is het Besluit m.e.r. op 6 juli 2017 gewijzigd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is nu geregeld in artikel 2, lid 5, onder b, van het Besluit m.e.r.. Op grond van artikel 2, lid 5 onder b van het Besluit m.e.r. moet voor activiteiten die voorkomen in onderdeel D en die beneden de drempelwaarde vallen een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling aan de orde. De vorm-vrije m.e.r. beoordeling is nodig als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Bij besluiten over activiteiten die niet op de D-lijst staan, is de vormvrije m.e.r.-beoordeling dus niet nodig. In lijst D wordt onder activiteiten gesproken over 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In het kader van onderhavig project kan niet worden gesproken van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de directe omgeving van plangebied liggen geen beschermde Natura 2000-gebieden. Uit de verschillende onderzoeksresultaten zoals vermeld in hoofdstuk 3 van deze toelichting blijkt voorts dat er geen negatieve effecten in de omgeving zijn te verwachten.

In het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder is sprake van een functiewijziging door de sloop van voormalige agrarische gebouwen en het toevoegen van één vrijstaande woning. In de directe omgeving van plangebied liggen geen beschermde Natura 2000-gebieden. Door de uitvoering van het plan zal het aantal mensen in en rond het plangebied in geringe mate toenemen. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen op voorhand worden uitgesloten. Op de salderingslocatie Ompertsestraat 13 te Azewijn vindt enkel sloop plaats van voormalige agrarische gebouwen en wordt de nieuwe situatie op een goede wijze landschappelijk ingepast.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling is voor dit plan niet nodig.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciale omgevingsvisie 2014

Met de op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgestelde omgevingsvisie werd ingezet op waarborging en versterking van bestaande kwaliteiten. Gestreefd werd naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving, respect voor de unieke kwaliteiten, het realiseren van ruimtelijke kwaliteit en het vermarkten van de unieke Gelderse kwaliteiten. De basiskwaliteit van landschappen in Gelderland zou behouden moeten blijven.

Hiernaast werd gestreefd wordt naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Hiertoe werd onderscheid gemaakt tussen het 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) en de 'Groene ontwikkelingszone' (GO). Het beleid voor de GO is gericht op het bieden van ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een substantiële versterking tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Initiatieven moeten bijdragen aan deze dubbele doelstelling. De kernkwaliteiten mogen per saldo niet significant worden aangetast. De oppervlakte en de ecologische samenhang moeten in geval van een grootschalige uitbreiding substantieel worden versterkt. In geval van een kleinschalige uitbreiding kan in beginsel worden volstaan met een goede landschappelijke inpassing, wanneer er per saldo geen sprake is van een aantasting. Het is de ambitie om de natuurdoelen te verbinden met de versterking van het landschappelijke raamwerk en van de landschappelijke karakteristieken. Specifiek voor de EHS geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de doelen van de EVZ (inrichtingsmodel das).

Initiatieven voor functieverandering zouden de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Bij een initiatief in het buitengebied zou het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moeten zijn in het gebied. Bij initiatieven voor functieverandering moeten de gebiedskwaliteiten worden versterkt. Nieuw rood moet een kwaliteitsverbetering zijn in het gebied. Er is sprake van sloop en hergebruik van vrijkomende bebouwing. De rood-rood en rood-groen verhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de bestaande situatie bepalen de aanvaardbaarheid (verevening). Zowel bij functieverandering naar wonen en werken als bij nieuwe landgoederen of andere functies die bijdragen aan de GO moet de vraag worden gesteld of de nieuwe functie qua aard en schaal passend is, of deze zich geruisloos in het karakter van het betreffende buitengebied laat inpassen. Als de nieuwe situatie qua omvang of qua effecten dusdanig is dat de aard van het betreffende buitengebied verandert, dan is er sprake van een grootschalige ontwikkeling en is een afweging nodig op grond van de ladder.

2.3.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Met de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' constateert de provincie dat er grote grensoverschrijdende ontwikkelingen zijn die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Gaaf Gelderland geeft het beeld op de toekomst.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. De provincie legt hierbij de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat – wordt hier richting aangegeven alsmede door vier 'spelregels' of 'Doe-principes' – doen, laten, zelf en samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0015.png"

De 7 ambities zijn:

  • 1. Energietransitie: Van fossiel naar duurzaam: Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten. De ambititie is een klimaatneutraal Gelderland in 2050. Dit moet worden bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie;
  • 2. Klimaatadaptatie: Omgaan met veranderend weer: Ingezet wordt vooral en eerst op het tegengaan van de risico’s en gevaren van de klimaatverandering. Prioriteit is dat Gelderland in 2050 optimaal beschermd is en kan meebewegen met het veranderend klimaat (klimaatbestendig);
  • 3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen: De ambitie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in een schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht;
  • 4. Biodiversiteit: Werken met de natuur: Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit. In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. Er wordt blijvend gewerkt aan een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden;
  • 5. Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden: Gestreefd wordt naar efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland is dan toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal;
  • 6. Een krachtige, duurzame topregio!: Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. Gelderland wil de concurrerende positie binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven, wordt in 2050 maximaal profijt gehaald uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen;
  • 7. Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam: Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. De ambitie is te voorzien in een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Uit de focus en ambities voor een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland volgen 'spelregels' of 'Doe-principes' voor de verdere inzet en uitvoering. De doe-principes zijn: doen, laten, zelf en samen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval wordt de nieuwe woning op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder zorgvuldig ingepast in de bestaande landschaps- en bebouwingsstructuur en wordt voorzien in de vraag naar landelijk wonen. De ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsverbetering en laat zich geruisloos inpassen in het karakter van het buitengebied.

De ontwikkeling gaat gepaard met een substantiële versterking binnen de GO. De invulling van het nieuwe erf is qua aard en schaal passend binnen het gebied en laat zich daarin geruisloos inpassen. De beperkte aantasting van de GO als gevolg van de aanleg van de paardenbak wordt gecompenseerd door een substantiele bijdrage in de landschappelijke inpassing en versterking. Met opgaande landschapselementen als heggen, hagen, singels en kleine bosjes (verdichten met landschapselementen) wordt een substantiele bijdrage geleverd aan de vormgeving van de EVZ Montferland-Slangenburg (model das).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0016.png"

Het plan draagt hiermee bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen, zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0017.png"

Op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn vindt een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats door sloop van een groot gedeelt van de voormalige agrarische gebouwen en een goede landschappelijke inpassing.

2.3.3 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De Omgevingsverordening is met de nieuwe omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgeschoond, aangepast en aangevuld.

Met betrekking tot Wonen wordt in artikel 2.2. vermeld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

De Liemerse Woonagenda 2017-2027 gaat voor Montferland in de basisvariant uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouwwoningen in de periode 2017-2027. De plusvariant gaat uit van een behoefte van 1.235 woningen. De opgave is daarmee groter dan de voorraad harde plancapaciteit zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Deze ruimte wordt mede benut door te voorzien in de vraag naar landelijk wonen, waaraan met de mogelijkheden voor functieverandering naar wonen (sinds 2012) een bijdrage kan worden geleverd. Hoewel het toevoegen van woningen in het buitengebied geen doel op zich is, maar op kleine schaal mogelijk wordt gemaakt om de leefbaarheid in het buitengebied te behouden en verpaupering tegen te gaan (ruimtelijk doel), wordt hiermee tegemoet gekomen aan een behoefte waarin met de woningbouw in de kernen niet kan worden voorzien. De huidige mogelijkheden voor functieverandering naar wonen zijn aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen, waarmee sprake is van een juiste balans.

In paragraaf 2.6.5 zijn instructieregels opgenomen voor nieuwe ontwikkelingen in de Groene Ontwikkelingszone.

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van het betreffende gebied, tenzij:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt;
    • d. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig paragraaf 2.6.2
  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
    • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
    • b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

2.4 Regionaal beleid

De Liemerse Woonagenda en woondeal

Op 4 maart 2020 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. De woondeal is een set van afspraken tussen het Rijk, de provincie en de 18 regio gemeenten ter ondersteuning van de uitvoering van het (lokale en regionale) woonbeleid. Inzet is om versneld (betaalbare) woningen te bouwen in de regio. Tot 2025 moeten er 20.000 woningen bijkomen. Op de lange termijn (tot 2040) 50.000 tot 60.000 woningen. Verder is er aandacht voor onder meer verduurzaming, stikstof, leefbaarheid en huisvesting bijzondere doelgroepen. De afspraken gelden (m.u.v. enkele specifieke afspraken voor Arnhem en Nijmegen) voor alle gemeenten in de regio.

Op hoofdlijnen zijn met de woondeal de volgende afspraken gemaakt:

  • Tot 2025 worden 20.000 woningen gerealiseerd in de regio. Dit zijn er 5.000 meer dan eerder gepland. Voor de periode 2020 - 2040 gaat het om 50.000 á 60.000 nieuwbouwwoningen;
  • Afgesproken is dat de regio zorgt voor een totale planvoorraad tot en met 2030 van 130% van de woningbehoefte (op dit moment is er in de gehele regio een plancapaciteit (zacht en hard) van circa 28.000 woningen;
  • Van de woningen moet 50% in het betaalbare segment vallen. Als betaalbaarheid wordt de grens van € 310.000,- aangehouden (dat is in 2020 de maximale bovengrens voor hypotheek met NHG bij nieuwbouw);
  • Bij nieuwe woningbouwplannen spannen gemeenten zich in om minimaal 25% circulair te laten ontwikkelen, vanaf 2030 is dat minimaal 50%;
  • Er is toegezegd om toekomstbestendige en gemengde/gedifferentieerde wijken te realiseren. Dat komt er op neer dat er wordt gestreefd om meer middenhuur, koopwoningen en vrijesectorwoningen te mengen in kwetsbare gebieden;
  • Er worden nieuwe locaties aangewezen voor short-stay huisvestingsoplossingen voor arbeidsmigranten.

Met die nieuwe regionale woonagenda (ondertekend door Montferland op 11 augustus 2020) wordt vooral de gezamenlijke koers vastgelegd over hoe er lokaal voor wordt gezorgd dat er ruimte wordt gegeven aan kwalitatief goede woningbouwplannen. Centraal staat het versnellen van de woningbouw in de regio en het ruimte maken voor nieuwe woningbouwlocaties (o.a. op uitbreidingslocaties) met het accent op betaalbare (koop)woningen. In lijn met de woondeal, wordt de discussie over aantallen verder losgelaten en gaat het nu met name over de 'koers'. In de nieuwe woningbehoefteprognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognose uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. Voor de komende vijf jaar ligt er een woningbehoefte die hoger is dan de nieuwbouwaantallen die die de afgelopen jaren zijn opgeleverd. Vanwege het grotere tekort op de Arnhemse woningmarktregio wordt in de aangrenzende gemeenten Westervoort en Duiven een groter dan gemiddelde woningmarktdruk ervaren. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor middeninkomensgroepen. Hoewel de prioriteit ligt bij transformatie en inbreiding, kan (gelet de sterk gestegen vraag naar woningen en de complexiteit bij de transformatielocaties) niet meer in alle kernen van de Liemers voldoende aanbod worden gecreëerd zonder (nieuwe) uitleglocaties in ontwikkeling te nemen. Het verduurzamen van de woningvoorraad moet leiden tot betaalbare woningen en mag niet leiden tot hogere woonlasten. Naast de woningbouwopgaven in de grotere kernen waar de woningbehoefte zich concentreert, moet ruimte worden geboden voor het geclusterd toevoegen van woningen in kleine kernen naar aard en omvang van de specifieke vraag. Naast het inspelen op de woningvraag (in sommige kernen is die beperkt) wordt in de kleine kernen de nieuwbouw gericht ingezet voor het oplossen van de mismatch tussen vraag en aanbod: met nieuwbouwwoningen in een segment waar nu onvoldoende aanbod is. In de Liemers is een groot deel van de behoefte gericht op de betaalbare woningbouw (tot de NHGkostengrens). Waar in de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen wordt ingezet op 50% betaalbaar, ligt die opgave in de Liemers hoger. Er wordt gezamenlijk gemonitord of de omvang van het woningbouwprogramma aansluit op de omvang van de woningbehoefte. Montferland leverde de afgelopen jaren een belangrijk aandeel van het Liemers bouwprogramma, maar zal naar verwachting op korte termijn (komende 3 jaar) een stapje terug doen omdat het aantal plannen kleiner is.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Met het voorgenomen initiatief wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. Het initiatief voorziet in de toevoeging van één vrijstaande woning op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder. Op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn vindt uitsluitend sloop van voormalige agrarische gebouwen en erfverharding plaats, waarbij de nieuwe situatie op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast.

De bescheiden toevoegingen van woningen in het buitengebied door functieverandering zijn supplementair/aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen. Hier komt bij dat de opgave voor Montferland hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit voor de kernen zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit hadden gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda eerder al de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Met de realisatie van dit plan wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen, wordt verrommeling van het buitengebied tegengegaan en wordt de kwaliteit van de woonomgeving bevorderd. Hiermee is het initiatief passend binnen de Liemerse Woonagenda.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Montferland

De structuurvisie Montferland is vastgesteld op 23 april 2009. De locatie Braamtseweg 14 te Kilder is hierin gelegen binnen gebied dat is voorzien van de aanduiding 'hoofdfunctie landbouw' en de aanduiding 'ecologische verbindingszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0018.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0019.png"

In de structuurvisie uit 2009 is al opgenomen dat het aantal agrarische bedrijven in de komende jaren zou afnemen. Dat riep de vraag op naar de mogelijkheden voor hergebruik van de vrijkomende gebouwen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Onderhavig initiatief speelt in op de trend dat er steeds meer leegstaande bebouwing in het buitengebied bijkomt. Door sloop en nieuwbouw, die landschappelijk is ingepast, wordt met het plan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied verbeterd en neemt de vitaliteit van het buitengebied toe. Het plan past binnen het beleid van de structuurvisie van de gemeente Montferland.

2.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Van nieuwe noabers en brood op de plank' is in 2008 opgesteld voor de gemeenten Montferland, Doetinchem en Oude IJsselstreek. Uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat het landschap het product is van ontwikkelingen in de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen. Deze visie richt zich dan ook op het meebewegen met deze ontwikkelingen om het landschap te versterken als economisch kapitaalgoed, een plek waar mensen zich thuis voelen en een plek waar flora en fauna zich kunnen ontwikkelen. In het landschapsontwikkelingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0021.png"

Braamtseweg 14 te Kilder

De locatie Braamtseweg 14 te Kilder is gelegen in deelgebied 1 'rondom de Montferlandse berg' en valt daarbij binnen de ring van broekgebieden.

De broeken zijn door hun natte karakter voornamelijk in gebruik als grasland. Daarnaast ligt het belangrijkste recreatiegebied in deze zone, het Stroombroek. De broeklanden zijn het gebied van de elzensingels en onder iets minder natte omstandigheden, de meidoornheggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0022.png"

Het Bergherbos wordt omringd door een 200-800 meter brede zone van open akker- en graslanden. Dit zijn de oude bouwlanden waar de dorpelingen van oudsher hun gewassen verbouwden. Door de openheid van de flank is de bosrand goed zichtbaar en leveren de akkers een mooi landschapsbeeld. De overgang van bos naar cultuurgrond is belangrijk voor dieren als dassen, boommarters, reeën, dagvlinders en vogelsoorten als patrijs, kwartel en veldleeuwerik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0024.png"

Ter plaatse van het plangebied is verdichting met landschapselementen gewenst. De locatie ligt binnen de ecologische verbindingszone. De ontwikkeling gaat daarom gepaard met een substantiële landschappelijke versterking binnen de GO. De beperkte aantasting van de GO als gevolg van de gewenste paardenbak van 1.200 m² wordt volledige gecompenseerd door een substantiele bijdrage in de landschappelijke inpassing en versterking. Met opgaande landschapselementen als heggen, hagen, singels en kleine bosjes (verdichten met landschapselementen) wordt een substantiele bijdrage geleverd aan de vormgeving van de EVZ Montferland-Slangenburg (model das). Zie hiervoor Bijlage 4 Beplantingsplan Braamtseweg 14 te Kilder 11-06-2020

Ompertsestraat 13 te Azewijn

De locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn ligt binnen het deelgebied 'op de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel. De locatie bevindt zich daarbij binnen het deelgebied 'landbouwontwikkelingsgebied'. De hiervoor in het verleden opgestelde gebiedsvisie LOG Azewijn geeft spelregels voor de inpassing van bestaande en nieuwe agrarische bedrijven. Daar is hier geen sprake van. De locatie wordt in de nieuwe situatie wel op een goede wijze landschappelijk verankerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0025.png"

2.5.3 Beleid ten aanzien van functieverandering en vrijkomende agrarische bebouwing

Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied

Op 27 september 2012 heeft de gemeente Montferland de Notitie Herijking 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' vastgesteld. De notitie voorziet in een herijking van het functieveranderingsbeleid of VAB-beleid zoals weergegeven in de notitie 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' van 18 maart 2008.

In de notitie zijn de volgende doelstellingen voor functieverandering geformuleerd;

  • 1. functieverandering leidt tot een toename van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. functieverandering leidt tot een impuls aan de leefbaarheid, vitaliteit en sociale kwaliteit van het buitengebied;
  • 3. functieverandering leidt tot gezonde (goede leefkwaliteit) nieuwe situaties in het buitengebied.

Voorts gelden hierbij de volgende uitgangspunten:

  • a. het totaal aantal wooneenheden als gevolg van hergebruik of functieverandering mag niet meer bedragen dan 2 per perceel en het aantal vrijstaande woningen niet meer dan 1;
  • b. functieverandering naar wonen blijft, ongeacht de bestemming, van toepassing op alle percelen waar sprake is van een dusdanige oppervlakte aan gebouwen dat wordt voldaan aan de ondergrens voor functieverandering;
  • c. de planologische situatie vormt het uitgangspunt (en niet de eigendomssituatie). Het gegeven dat een planologisch perceel bijvoorbeeld kadastraal is gesplitst in meerdere eigendommen doet daar niet aan af;
  • d. de koppeling van functieverandering met de gebiedstypen EHS (natuur, verweven, verbinding), multifunctioneel gebied (waardevol landschap) en landbouwontwikkelingsgebied blijft gehandhaafd met dien verstande dat in het geval van functieverandering in de EHS de vereveningsbijdrage naast de verplichte sloopvoorwaarde ook kan worden gevormd door de aanleg van nieuwe natuur;
  • e. functieverandering vindt (voor zover daar sprake van is) plaats binnen het agrarisch erf (bouwvlak). Slechts in uitzonderingsgevallen is het toegestaan om een woning buiten het oorspronkelijke agrarische bouwvlak te bouwen (bijvoorbeeld indien uitgevoerd onderzoek uitwijst dat het niet anders kan). In dat geval moet desondanks worden voldaan aan de voorwaarden van het boerenerfprincipe en moet sprake zijn van een duidelijke 'plus' die kan bestaan uit een extra bijdrage in de landschapsversterking ter plaatse. In dat geval is een maatwerksituatie noodzakelijk;
  • f. bij percelen waar reeds sprake is van de bestemming 'wonen', welke ook reeds in het daaraan voorgaande bestemmingsplan van deze bestemming waren voorzien, is de bestaande situatie voor wat betreft de opbouw van het erf, het uitgangspunt waarbij in het kader van functieverandering dient te worden aangesloten (compacte bebouwing). Tevens worden er eisen gesteld aan de ruimtelijke kwaliteit en wordt de genoemde ondergrens voor functieverandering van 600 m² aan te slopen bebouwing beschreven in de notitie. Verder worden er een aantal randvoorwaarden aan functieverandering gesteld voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, geur en hinder.

In de notitie is specifiek opgenomen dat aan andere categorieen van functieverandering naar wonen dan zoals met naam genoemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied' in beginsel geen medewerking wordt verleend.

Het herijkte beleid ten aanzien van functieverandering is in overwegende mate doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'.

Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019

Op 24 oktober 2019 is de 'Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019' vastgesteld. De volgende zaken zijn daarmee gewijzigd:

  • 1. Een regeling is toegevoegd die het mogelijk maakt om een woongebouw te realiseren in geval van de sloop van 2.000 m² aan kassen op een locatie;
  • 2. De salderingsregeling is verruimd, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen sloop van gebouwen met asbestdaken op een salderingslocatie (factor 2 van het slooptekort) en sloop van gebouwen zonder asbestdaken op een salderingslocatie (factor 3 van het slooptekort). De minimale sloop is bijgesteld van 600 m² naar 400 m² bij sloop van gebouwen zonder asbestdak. In geval van sloop van gebouwen met asbestdak bedraagt de minimale sloop op een salderingslocatie 200 m². Voor zover er na sloop van de gebouwen op de salderingslocatie sprake is van afzijdig gelegen erfverharding of silo’s dienen ook deze ter plaatse te worden verwijderd;
  • 3. De wettelijke mogelijkheid voor een hogere grenswaarde geluid is bij functieverandering naar wonen niet langer uitgesloten. Ook functieverandering naar wonen binnen een indicatieve magneetveldzone van een hoogspanningsleiding is niet op voorhand uitgesloten wanneer onderzoek heeft uitgewezen dat de locatie zich bevindt buiten de specifieke magneetveldzone van deze leiding. Dit is ook reeds doorvertaald in de vierde herziening van het bestemmingsplan Buitengebied;
  • 4. Een gebouw welke eerder door een calamiteit teniet is gegaan, kan alsnog worden betrokken bij de bestaande oppervlakte aan gebouwen waarover de mogelijkheden voor functieverandering worden berekend voor zover dat gebouw legaal aanwezig was en het functieveranderingsverzoek is gedaan binnen 2 jaar na het teniet gaan van het gebouw. Dit is reeds doorvertaald in de vierde herziening van het bestemmingsplan Buitengebied;
  • 5. Vergunningvrij bouwen op nieuwe functieveranderingslocaties wordt niet gefaciliteerd nu dit afbreuk doet aan de gewenste beeldkwaliteit op functieveranderingslocaties.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het initiatief geeft invulling aan het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland, zoals dat sinds de inwerkingtreding van de 'Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019' geldt. Met de sloop van 831 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder en de aanvullende sloop van 832 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn wordt voldaan aan de salderingsregeling en kan ter plaatse van de Braamtseweg 14 te Kilder één nieuwe vrijstaande woning in het kader van functieverandering worden gebouwd. De nieuwe situatie wordt vormgegeven volgens het boerenerfprincipe.

2.5.4 Bestemmingsplan 'Buitengebied'

De mogelijkheden voor functieverandering naar 'wonen' zijn doorvertaald in artikel 43.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Na de inwerkingtreding van de beleidsnotitie 'Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied' zoals beschreven onder 2.5.3 heeft een doorvertaling daarvan plaatsgevonden in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'. Ook in de derde en vierde herziening hebben enige wijzigingen plaatsgevonden.

De wijzigingen als onderdeel van de eerste herziening zijn met (niet gemarkeerde) doorhalingen en gele markeringen aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de derde herziening zijn met groene markering aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de vierde herziening zijn van een magenta markering voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0026.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0028.png"

Hieronder volgt voor de locatie Braamtseweg 14 te Kilder een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.1:

  • a. + aa. De functieverandering geeft geen geen belemmeringen voor bestaande (agrarische) bedrijven en andere functies in de omgeving. Zie ook het onderdeel ‘Bedrijven en milieuzonering’ in pargaraaf 3.4 en het onderdeel 'geur' in paragraaf 3.6;
  • b. de oppervlakte aan gebouwen op de locatie bedraagt ten minste 600 m². Daarmee komt de locatie voor functieverandering in aanmerking;
  • c. In het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen gronden aangeduid voor 'grondgebonden landbouw' of als 'reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied'. De functieverandering leidt niet tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in deze gebieden;
  • d. Het toevoegen van één woning leidt niet tot problemen in verkeersafwikkeling ten opzichte van de bestaande situatie. Zie hiervoor ook paragraaf 3.12;
  • e. -
  • f. De functieveranderingslocatie is niet gelegen in een gebied dat aangewezen is als ‘waardevol landschap’. Met de sloop van de voormalige agrarische gebouwen, een zorgvuldige inpassing van de nieuwbouw, de herinrichting van het erf en de aangrenzende gronden wordt overigens een positieve bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteit ter plaatse. Op de aangrenzende gronden wordt een substantiele kwaliteitsbijdrage geleverd;
  • g. Uit de resultaten van het flora en fauna onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.10;
  • h. De kernkwaliteiten van de GO-EVZ worden als gevolg van de landschappelijke verbetering op de aan de locatie grenzende gronden, versterkt. Hiernaast vindt overigens ook op de salderingslocatie Ompertsestraat 13 te Azewijn een goede landschappelijke inpassing plaats (zie ook ruimtelijke onderbouwing Ompertsestraat 13 te Azewijn);
  • i. Binnen het plangebied wordt maximaal één vrijstaande woning toegevoegd;
  • j. -
  • k. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er geen onoverkomelijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.3;
  • l. Uit de resultaten van de watertoets blijkt dat er geen onoverkomelijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.8;
  • m. De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied;
  • n. Uit de resultaten van het archeologisch onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.9;
  • o. Uit de bevindingen van geur blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.6 ;
  • p. Uit de beschrijving van de geluidsparagraaf blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.5;
  • q. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.11;
  • r. De locatie is niet gelegen binnen een indicatieve magneetveldzone;
  • s. Niet van toepassing;
  • t. Het extern veiligheidsonderzoek - in verband met de ligging van een gasleiding nabij het plangebied - toont aan dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor paragraaf 3.7;
  • u. De economische uitvoerbaarheid is aangetoond. Met de uitvoering van dit plan wordt voorzien in de lokale behoefte: het toevoegen van een vrijstaande woning voorziet in de behoefte aan landelijk wonen en de mogelijkheid tot het bieden van mantelzorg op termijn indien daartoe behoefte ontstaat;
  • v. De voormalige bedrijfswoning zal worden bestemd tot ‘wonen’.

Hieronder volgt voor de locatie Braamtseweg 14 te Kilder een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.3:

  • a. + aa. Uit de toetsing aan de voorwaarden onder 43.3.1 zijn geen onoverkomenlijke belemmeringen gebleken. Er wordt niet voldaan aan de sloopvoorwaarden. Op de locatie wordt 831 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Er is een tekort van 369 m² dat elders moet worden gesloopt. De inhoud van de nieuw op te richten woning bedraagt maximaal 880 m³;
  • b. De nieuwe oppervlakte aan gebouwen op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder bedraagt minder 50% van de oppervlakte van de bestaande gebouwen;
  • c. De maximale goot- en bouwhoogte van de woning zullen niet meer gaan bedragen dan resp. 3,5 en 9 meter;
  • d. De oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bij zowel de bestaande als de nieuwe woning bedraagt maximaal 100 m²;
  • e. De woning is gesitueerd binnen het voormalig agrarisch bouwvlak en op zodanig wijze dat sprake is van een compacte erfsituatie. Er moet worden voldaan aan de richtlijnen in het beeldkwaliteitsplan ten aanzien van situering van de bebouwing, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing. Een schetsontwerp zal ter toetsing op de richtlijnen voor beeldkwaliteit worden voorgelegd. Van belang is dat sprake is van een enkelvoudige hoofdvorm, alsmede een enkelvoudig, beeldbepalend en sober dakvlak;

Het tekort aan sloop op de functieveranderingslocatie om voor een vrijstaande woning in aanmerking te komen, mag worden gesloopt op één andere salderingsocatie, zoals beschreven in de 'Aanpassing van het functieveranderingsbeleid naar wonen 2019'.

Dit tekort moet met een factor 2 worden gesloopt op de salderingslocatie voor zover het betreft gebouwen met asbestdaken en met een factor 3 voor zover het betreft gebouwen zonder asbestdaken. Het tekort van 369 m² wordt gesloopt op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn. Ter plaatse worden 3 gebouwen gesloopt met asbestdaken. De gezamenlijke oppervlakte hiervan bedraagt 832 m². Hiermee wordt voldaan aan de salderingsvoorwaarde (738 m² sloop noodzakelijk). Bij de sloop van de gebouwen wordt tegelijkertijd het betonnen silodek (circa 15 m²) aan de zuidoostzijde van het gebouw A verwijderd en afgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0029.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0030.png"

De locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn wordt na de sloop van de gebouwen en de verharding op een goede wijze landschappelijk ingepast conform de onderstaande afbeelding en zoals opgenomen in Bijlage 5 Landschappelijke inpassing Ompertsestraat 13 te Azewijn 05-02-21

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0031.png"

De bestemming van de locatie wordt overeenkomstig de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 43.2 gewijzigd naar 'wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0032.png"

Hieronder volgt een toets voor de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn op de bovenstaande voorwaarden van 43.2:

  • a. Op het perceel Ompertsestraat 13 te Azewijn is één agrarische bedrijfswoning aanwezig. Deze woning zal na de wijzigingsprocedure in gebruik worden genomen als burgerwoning;
  • b. De agrarische activiteiten zullen worden beëindigd. Een en ander zal in een overeenkomst met de eigenaar van het perceel Ompertsestraat 13 te Azewijn worden vastgelegd;
  • c. Het houden van varkens is reeds beëindigd. De milieurechten hiervoor zijn ingetrokken;
  • d. Het aantal woningen wijzigt niet. Zie ook onder ad a;
  • e. De agrarische activiteiten worden weliswaar beëindigd, maar bestaande woonfunctie op het perceel blijft gehandhaafd. De bedrijfswoning zal gebruikt gaan worden als burgerwoning. Andere functies in de omgeving ondervinden geen nadelige gevolgen van de voorliggende wijziging.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Saldering wordt niet mogelijk gemaakt door middel van de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering zoals opgenomen in artikel 43.3.1 en 43.3.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (zoals dat geldt na de vijfde periodieke herziening). Een en ander wordt wel mogelijk gemaakt met de 'Aanpassing van het functieveranderingsbeleid naar wonen 2019'. Hierdoor kan met toepassing van deze partiele herziening medewerking worden verleend aan het initiatief.

2.5.5 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied

Het beeldkwaliteitsplan (vastgesteld op 22 april 2010) is een reactie van de gemeente op de veranderingen in het buitengebied zoals het stoppen van agrarische bedrijven waarna vervolgens sloop van de stallen en nieuwbouw van woningen plaatsvindt. De gemeente wil deze ontwikkelingen begeleiden zodat deze zich goed voegen in het aanwezige landschap. De primaire functie van het beeldkwaliteitsplan is dan ook om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa's op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke). Het beeldkwaliteitsplan wordt als toetsingskader bij functieveranderingen van agrarische bouwvlakken ingezet.

Uitgangspunt is dat per geval zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap. Bebouwing en landschappelijke aanleg vormen in het beeld van het buitengebied een onlosmakelijk geheel. De inrichting van het erf en de vormgeving van het landschap in de omgeving, dragen in belangrijke mate bij aan de inpassing van de bebouwing in het landschap. Het is daarom zaak dat bij veranderingen op een erf, als eerste zorgvuldig wordt gekeken naar de waarden van het landschap, cultuurhistorie, natuur en architectuur. Vanuit een analyse van deze landschappelijke context moet een nieuwe situatie worden ontworpen, die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap. Daarbij dient tevens oog te zijn voor bijzondere (karakteristieke) elementen die op het erf voorkomen, en waarvan het behoud om die reden wenselijk is. Door middel van een erfinrichtingsplan moet een initiatiefnemer aantonen, op welke wijze de veranderingen van het erf passen binnen de landschappelijke context.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0033.png"

In het beeldkwaliteitsplan Buitengebied is het landschap van de gemeente onderverdeeld naar diverse landschapstypen. Zowel de planlocatie Braamtseweg 14 te Kilder als de salderingslocatie Ompertsestraat 13 te Azewijn maken daarin deel uit van het broekontginningen landschap-IJsselvallei (lichtblauw op onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0034.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0035.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0036.png"

De IJsselvallei kent een rationele percelering. Het is een laag gelegen gebied met een hoge grondwaterstand. De natte omstandigheden vereisen een flinke ontwatering van het gebied. Er komen dan ook veel sloten en weteringen voor. In het gebied komt voorts microreliëf voor doordat diverse waterlopen door het gebied gestroomd hebben en daarbij telkens van richting veranderd zijn. Hierdoor zijn rivierduinen ontstaan. Door de hogere gronden van de rivierduinen was het mogelijk om in dit gebied te wonen. Vele bebouwingskernen liggen ogenschijnlijk willekeurig verspreidt over het gebied, maar vinden de oorsprong van hun locatie in de posities van de rivierduinen. Azewijn is daarvan een duidelijk voorbeeld. De kern wordt gekenmerkt door een radiaalsgewijs wegenpatroon (zoals de Ompertsestraat). Vele nieuwe toegevoegde bebouwingen zijn in (ontginnings)linten komen te liggen. Vanwege betere mogelijkheden om het gebied te ontwateren, werd het ook mogelijk op meerdere plekken te wonen. De erven hebben een vrij besloten karakter, tegenover een grote openheid van de percelen.

Doordat bij functieverandering veelal de bouwkavel in omvang afneemt, biedt dit mogelijkheden om de vrijgekomen ruimte landschappelijk in te richten. Bovendien kan met relatief weinig beplanting de betekenis van de bebouwing in het landschap sterk afnemen. Mede doordat bij functieverandering veelal grote stallen gesloopt worden en kleinschaligere bebouwing een nieuwe plek krijgt. Er dient gebiedseigen beplanting gebruikt te worden voor het inpassen van het erf in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0037.png"

Voor het gehele buitengebied van de gemeente Montferland geldt dat bij functieverandering een bijdrage geleverd wordt aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Bij voorkeur worden bestaande gebouwen hergebruikt voor een nieuwe functie, waardoor het oorspronkelijke karakter van de bebouwing behouden blijft. In de oorspronkelijke agrarische erven zijn karakteristieke en waardevolle boerderijen te herkennen als hoofdgebouw. Indien op zo’n erf sprake is van functieverandering, dan is in beginsel het uitgangspunt dat alle nieuwe bebouwing, wat betreft goothoogte en positie op het erf onderschikt is aan de oude boerderij. In dat geval dient het nieuwe gebouw visueel ondergeschikt te zijn aan de oude boerderij. Dit kan worden bereikt door middel van de plaatsing van deze gebouwen achter of naast het woongebouw, door het hanteren van lagere goothoogtes (nokhoogte kan juist hoger zijn) en door het aanbrengen van beplanting.

Een compacte erfindeling is het uitgangspunt. Met bij voorkeur één erftoegangsweg. Clustering van bebouwing rond een gemeenschappelijk erf. Parkeerfaciliteiten worden op één plek op het erf aangelegd. Het nieuwe erf is aanzienlijk minder groot dan het oorspronkelijke agrarische erf. Het totale oppervlak aan verharding mag niet toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0038.png"

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Voorliggend plan voorziet in een ontwikkeling, waarbij voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie Braamsteweg 14 te Kilder en een gedeelte van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn worden gesloopt en in de plaats daarvan in het kader van functieverandering naar wonen één vrijstaande woning op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder wordt opgericht. De bebouwing en het erf worden op verantwoorde wijze landschappelijk ingepast met gebiedseigen planten en bomen waardoor de landschappelijke kwaliteiten en de natuurwaarden in het gebied worden versterkt. Ook de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn wordt op een goede wijze landschappelijk ingepast.

Hoofdstuk 3 Planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ), de Wet Natuurbescherming, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, Besluit m.e.r. (vormvrije m.e.r.-beoordeling), etc. Om een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk te kunnen maken, dient te worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling niet stuit op onoverkomenlijke belemmeringen van ruimtelijke en/of milieutechnische aard. In dat kader dient onderzoek te worden verricht naar de aspecten bodem, geluid, geur, externe veiligheid, water, archeologie, flora en fauna, luchtkwaliteit, verkeer en parkeren en ruimtelijke/beeldkwaliteit. Ook dient te worden bekeken of een en ander niet in strijd is met een gezonde leefomgeving.

In paragraaf 2.2.3 is reeds aangegeven dat voor dit bestemmingsplan geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is nu geen sprake is van een besluit over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Het plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen op voorhand worden uitgesloten.

3.2 Beeldkwaliteit, vormgeving en inpassing

Op grond van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland dient functieverandering bij te dragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij gaat het om een goede beeldkwaliteit in de nieuwe situatie (erfindeling en bebouwing), sloop van beeldkwaliteitverlagende bebouwing, behoud en verbetering van karakteristieke gebouwen en monumenten, en een goede landschappelijke inpassing. Hiernaast mag de functieverandering niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

Het vertrekpunt voor de functieverandering wordt bepaald door historische ontwikkeling van het landschap ter plaatse. De nieuwe bebouwing is ondergeschikt aan het hoofdgebouw (de oorspronkelijke boerderij) en wordt vormgegeven in een enkelvoudige hoofdvorm en met een eenvoudig beeldbepalend dakvlak.

De locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn wordt na de uitgevoerde saldering op een goede wijze landschappelijk ingepast overeenkomstig de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0039.png"

3.3 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening moet bij een bestemmingsplanprocedure in beginsel onderzoek naar de bodemkwaliteit plaatsvinden en dient beoordeeld te worden of die bodemkwaliteit de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde uitbreiding. Dit kan worden aangetoond door het uitvoeren van een historisch vooronderzoek conform NEN 5725, eventueel in combinatie met een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740.

Braamtseweg 14 te Kilder

Verkennend bodemonderzoek

Op de locatie heeft een verkennend bodem- en asbestonderzoek plaats gevonden. De grond is bemonsterd op 21 en 22 februari 2019. Het veldwerk voor het verkennend asbestonderzoek en de bemonstering van het grondwater zijn uitgevoerd op 15 maart 2019. Het bijbehorende rapport 1269437 d.d. 26-03-2019 is opgenomen in Bijlage 6 Bodem- en Asbestonderzoek Braamtseweg 14 te Kilder 26-03-2019 bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat.

PFAS-verdachtheid: Op/nabij de onderzoekslocatie zijn geen activiteiten of historische activiteiten bekend die de bodem verdacht maken voor PFAS verbindingen. De locatie ligt niet in een gebied met specifiek beleid voor PFAS.

Asbest: Voor de onderzoekslocatie geldt een grote kans op het aantreffen van asbest in grond volgens de asbestkansenkaart van de provincie Gelderland.

Vooronderzoek: Uit het vooronderzoek komt naar voren dat op de onderzoekslocatie twee bovengrondse tanks hebben gelegen. Daarnaast zijn de schuren op de locatie voorzien van asbestdaken. De locatie is hierdoor asbestverdacht op het voorkomen van een verontreiniging in de grond en in het grondwater. In het verleden is er geen bodemonderzoek uitgevoerd op de onderzoekslocatie. Op basis van het vooronderzoek is een aantal deellocaties te onderscheiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0040.png"

Voor een overzicht van monsternamepunten en de ligging van de bovengrondse tank (deellocatie B) wordt kortheidshalve verwezen naar de onderstaande afbeelding ‘Situatietekening met monsternamepunten’. De tekening is afkomstig uit bijlage 2 van de rapportage zoals opgenomen in Bijlage 6 Bodem- en Asbestonderzoek Braamtseweg 14 te Kilder 26-03-2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0041.png"

Conclusies van het onderzoek:

  • Op het overige (onverdachte) terrein zijn lichte verontreinigingen gemeten aan metalen en PAK in de grond. In het grondwater zijn lichte tot matig verhoogde concentraties verontreinigingen gemeten met metalen. De herkomst van deze lichte verontreinigingen is niet bekend. Mogelijk komen deze verhoogde concentraties van nature voor in het grondwater.
  • Het gebruik van de voormalige tanks heeft niet geleid tot een verontreiniging in de grond of het grondwater met olie en/of aromaten;
  • In de puinhoudende bovengrond op het middenterrein zijn geen verhoogde gehalten aan asbest gemeten. Dit gedeelte is niet langer verdacht op de aanwezigheid van asbest;
  • Ter plaatse van de afwateringszones is de onverharde bovengrond verontreinigd met asbest. In twee van de vier onderzochte zones overschrijdt het gehalte aan asbest de interventiewaarde.
  • Het gehalte aan respirabele vezels overschrijdt bij geen van de vier onderzochte zones de risiconorm.

Aanbevelingen vanuit het onderzoek:

  • Op basis van de onderzoeksresultaten is ter plaatse van twee lekzones sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. De omvang van deze verontreiniging is niet vastgesteld. Aanbevolen wordt in een nader onderzoek de omvang van de verontreiniging vast te stellen en daarna de asbestverontreiniging te saneren. Geadviseerd wordt om na sanering maatregelen tenemen om herverontreiniging te voorkomen (verwijderen asbestplaten, verharden afwateringszone of aanbrengen mastgoten).

Sanering:

Op 13-09-2019 zijn de graafwerkzaamheden uitgevoerd door Verhoeve Milieu & Water onder milieukundige begeleiding van Buro Antares. Hierbij zijn putbodem- en wandmonsters van de ontgraving genomen. In deze monsters zijn geen verhoogde gehalten asbest gemeten. De verontreinigde grond (8 m³/13 ton) is afgevoerd naar een erkende verwerker (Zweekhorst/Zevenaar). De ontgraving is niet aangevuld. De kwaliteit van een aanvulling moet voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Een kopie van het Besluit instemming evaluatieverslag BUS Immobiel is opgenomen als Bijlage 7 Besluit instemming evaluatieverslag BUS Immobiel 21-04-2020 bij de toelichting.

Conclusie voor dit bestemmingsplan.

Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit nu geschikt voor het voorgenomen gebruik. Er zijn geen nadere voorzieningen noodzakelijk. Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).

Ompertsestraat 13 te Azewijn

Op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn is uitsluitend sprake van het wijzigen van het gebruik van de voormalige bedrijfswoning. Deze bedrijfswoning zal in de toekomst gebruikt worden als burgerwoning.

De asbestdaken van de te slopen bebouwing zijn voorzien van een dakgoot. De bebouwing is grotendeels omsloten door een doelmatige verharding waardoor er geen asbestverdacht materiaal in de druppelzone onder de dakgoot zit. Met betrekking tot de sloop van een deel van de agrarische bebouwing wordt opgemerkt dat de asbestdaken na een sloopmelding worden verwijderd en worden afgevoerd door een gecertificeerd bedrijf. Hiermee wordt voorkomen dat er tijdens de sloop asbestverontreinigingen op het perceel verspreid wordt.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

In geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met milieuhindergevoelige en hinderveroorzakende functies in de omgeving. Uitgangspunt is dat omliggende bedrijven als gevolg van een nieuwe ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)'. Onder milieuzonering wordt verstaan 'het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De richtafstanden hebben betrekking op de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier afstanden is bepalend voor de indeling in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van een gemiddeld modern bedrijf. De afstanden worden vanuit ruimtelijk oogpunt gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming of bouwvlak waarbinnen bijvoorbeeld een nieuwe milieubelastende functie(s) is toegestaan en anderzijds de rand van het bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen een milieugevoelige functie mogelijk is.

De gevoeligheid van een gebied voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Zo zal in het omgevingstype 'rustige woonwijk' eerder hinder worden ervaren dan in een 'gemengd gebied'.

Richtafstanden bij een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Het plangebied aan de Braamtseweg 14 te Kilder maakt gezien de omliggende functies (woningen) deel uit van een 'rustig buitengebied'. Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De te realiseren paardenbak wordt op voldoende afstaand aangelegd van de omliggende woningen. De nieuwe woning wordt aangeduid als milieuhindergevoelig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0042.png"

In de omgeving van het perceel Braamtseweg 14 te Kilder zijn enkele agrarische bedrijven, woningen en een recreatiegebied gelegen. Het meest nabij gelegen agrarische bedrijf betreft de locatie Braamtseweg 8 (schapenhouderij). Het agrarisch bedrijf bevindt zich op minimaal 75 m afstand van de geplande nieuwe woning.

Het plangebied aan de Ompertsestraat 13 te Azewijn is eveneens gelegen in een rustig buitengebied. In de directe omgeving is een plan in voorbereiding voor een kleinschalige rosekalverenhouderij (Ompertsestraat 6). De omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning vormt voor die ontwikkeling geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0043.png"

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

Volgens het gestelde in artikel 74, lid 1 sub A2 van de Wgh dient de invloed van alle wegen in een buitenstedelijk gebied met een of twee rijstroken gelegen binnen 250 meter van de woningen in het plangebied op de betreffende gevels te worden onderzocht. De voorkeursgrenswaarde voor een geluidsbelasting op een gevel van woningen is 48 dB. Wordt aan die voorkeurswaarde voldaan, dan is er in de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ligt de geluidsbelasting hoger dan kan er een hogere waarde worden vastgesteld. Voor woningen in een buitenstedelijk gebied (buiten de bebouwde kom) is dit ten hoogste 53 dB (Wgh art. 83).

De nieuwe woning Braamtseweg 14 te Kilder is gelegen in de wettelijke geluidszone van de Braamtseweg (gedeelte 60 km/uur). De nieuwe woning ligt op 46 meter uit de as van de Braamtseweg (60 km/u), maar binnen de wettelijke onderzoekszone. In verband hiermee is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 5.21. Het akoestisch rapport is als Bijlage 8 Rapport akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Braamtseweg 14 te Kilder 09-07-2020 opgenomen bij deze toelichting.

De geluidbelasting door wegverkeer op de maatgevende Braamtseweg bedraagt ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er is geen hogere waarde nodig voor wegverkeer. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt 45 dB zonder aftrek.

Voor het aspect geluid is sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voldaan wordt aan voorkeursgrenswaarde van 48 dB van de Wet geluidhinder en aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

Ter plaatse van de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Het betreft hier uitsluitend een omzetting van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning.

Conclusie voor dit bestemmingsplan.

Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

3.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:

  • 1. diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld;
  • 2. diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld.

Als de geuremissie van een dier bekend is, wordt met een verspreidingsmodel de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend. Die geurbelasting wordt getoetst aan de normen (in de wet 'waarden' genoemd). De wettelijke geurnorm bedraagt 3 ouE/m3 voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 14 ouE/m3 voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.

Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. Deze afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten en woningen in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

De gemeente Montferland is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet. Binnen dergelijke gebieden moet de berekende geurbelasting op grond van de Wgv worden getoetst aan twee standaardnormen:

  • 3 ouE/m³ (odour units per m³ lucht) voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • 14 ouE/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Op bedrijven waar melkrundvee wordt gehouden is geen sprake van een diersoort waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Voor melkrundveebedrijven wordt een afstand van 50 m in het buitengebied aangehouden tot gevoelige functies.

Situatie Braamtseweg 14 te Kilder

In de directe omgeving van het plangebied binnen een afstand van 50 m liggen geen melkrundveebedrijven.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek verricht naar de achtergrond- en voorgrondbelasting in het plangebied. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Geuronderzoek Braamtseweg 14 te Kilder 11-05-2020 bij deze toelichting.

achtergrondbelasting

Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting op de beoordelingspunten aan de Braamtseweg 14 te Kilder varieert van 4,3 tot 4,5 ouE/m³ en is ruim lager dan de geurnorm voor individuele beoordeling van een veehouderij buiten de bebouwde kom (14,0 ouE/m³).

voorgrondbelasting

Onder voorgrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting afkomstig van één veehouderij die de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt. In de directe omgeving van de projectlocatie Braamtseweg 14 te Kilder is de veehouderij gelegen aan de Braamtseweg 5a het meest dominant. De totale vergunde geuremissie afkomstig van de veehouderij aan de Braamtseweg 5a is geprojecteerd op de rand van het agrarisch bouwblok en berekend op de geplande woning. Uit deze berekening blijkt dat de voorgrondbelasting op de hoekpunten van de geplande woning 1,8 ouE/m³ bedraagt en de geurnorm van 14,0 ouE/m³ niet wordt overschreden.

De voorgrondbelasting afkomstig van de omliggende veehouderijen voldoet ruimschoots aan de maximale voorgrondbelasting van 14,0 ou/m³ waardoor deze bedrijven nog voldoende uitbreidingsmogelijkheden hebben. De uitbreidingsmogelijkheden van deze veehouderijen worden bovendien niet onevenredig beperkt door de bouw van de geplande woning.

Situatie Ompertsestraat 13 te Azewijn

Omdat de bedrijfswoning Ompertsestraat 13 te Azewijn na 31 maart 2000 is opgehouden deel uit te maken van een veehouderij, dient hiervoor ten opzichte van andere veehouderijen een vaste afstand in acht te worden genomen. Aan deze afstand van 50 meter wordt ruimschoots voldaan.  

Conclusie voor het bestemmingsplan

Het geuraspect levert geen beperkingen op voor de nieuwe woonfunctie op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder. Er is sprake van een goed woon- en verblijfklimaat. De agrarische bedrijven worden ook niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt door deze nieuwe woning.

3.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt. Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij groepsrisico is het niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations: In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg): Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet. Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen: Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

In het kader van deze ontwikkeling heeft onderzoek plaatsgevonden naar de externe veiligheid en is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Ten zuiden van de locatie Braamtseweg 14 te Kilder ligt op een afstand van circa 200 m een aardgasleiding (N-566-01). Voor de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn geldt dat op een afstand van ca 300 meter ten westen van de locatie een aardgasleiding is gelegen. Ter plaatse van de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn worden echter geen gevoelige objecten toegevoegd.

Aardgasleiding

Bij het bepalen van het risico bij de aardgasleiding is het invloedsgebied van belang. Het invloedsgebied is gedefinieerd als het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarop de letaliteit van die personen 1% is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0044.png"

De 1% letaliteit contour geeft het gebied aan waarbij nog 1% van de bevolking komt te overlijden ten gevolge van een incident met de hogedruk aardgastransportleiding (fakkelbrand). Deze 1% letaliteitscontour is gelegen op een afstand van ca. 138 meter vanaf het midden van de hogedrukaardgasleiding. De 100% letaliteitscontour is gelegen op een afstand van ca. 68 meter vanaf het midden van de hogedrukaardgasleiding.

De nieuwbouw ligt zowel buiten de 1% en 100% letaliteitsgrens van deze leiding. De nieuwe woonfunctie bevindt zich niet binnen de plaatsgebonden risico-contour. Het aantal bewoners in de omgeving neemt weliswaar toe maar dat aantal is zo klein dat het groepsrisico verwaarloosbaar gering toeneemt.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt binnen het toxisch invloedsgebied van de Rijksweg A18 (op ca. 4.000 meter afstand). Omdat het plangebied op een afstand van ca 950, maar binnen het toxisch invloedsgebied ligt van de Rijksweg A18, moet ingegaan worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de Rijksweg A18;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de Rijksweg A18 een ramp voordoet;

Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen /gassen ligt is een toxische wolk.

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen. Bij een calamiteit met toxische stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden gesteld dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn.

In de directe omgeving van de nieuwe gevoelige (woon)functies bevinden zich verder geen andere buisleidingen of Bevi-inrichtingen, die een mogelijk risico vormen voor bewoners op het perceel Braamtseweg 14 te Kilder.

In het kader van de externe veiligheid is op 7 december 2020 advies uitgebracht door de VNOG. Dit advies is als Bijlage 10 Advies VNOG Braamtseweg 14 te Kilder 07-12-2020 opgenomen bij deze toelichting.

Conclusie voor dit bestemmingsplan.

Het extern veiligheidsaspect vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.8 Water

3.8.1 Rijksbeleid

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn schrijft voor dat in 2015 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. Hiervoor zijn doelen geformuleerd, die zijn gebaseerd op haalbare en betaalbare maatregelen. Onder voorwaarden is fasering mogelijk tot uiterlijk 2027. De KRW is in Nederland vastgelegd in de Waterwet en het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW). De KRW onderscheidt drie planperioden: 2009-2015, 2016-2021 en 2022-2027. Ieder volgend plan is gebaseerd op de resultaten van de voorgaande periode. Zowel voor het uiteindelijk in 2027 bereiken van de doelen als voor het uitvoeren van de maatregelen per planperiode geldt voor de KRW vanuit Europa een resultaatverplichting.

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die onder meer voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). In het nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • 2. Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • 3. Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • 4. Nederland is en blijft gidsland voor watermanagement;
  • 5. Nederlanders leven waterbewust.

In 2050 is de inrichting van Nederland minder kwetsbaar voor water en klimaatverandering. In 2020 hebben de overheden daar beleid en regels voor vastgesteld.

Belangrijkste punt is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads-)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt vooraf getoetst of het risico toeneemt. De watertoets is daar een belangrijk instrument voor. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro. Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets zijn wettelijke status behoudt.

3.8.2 Provinciaal beleid

De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren. Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Bij het maken van ruimtelijke keuzes is het nodig om de (on)mogelijkheden van het water- en bodemsysteem vroegtijdig te betrekken bij de (gebiedsgerichte) planvorming. Bij nieuwe ontwikkelingen wil de provincie dat de functies zo goed mogelijk zijn afgestemd op de natuurlijke alliantie tussen water, bodem en groen. Dat stelt de maakbaarheid van het water- en bodemsysteem minder op de proef.

3.8.3 Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het Waterschap Rijn en IJssel is met andere waterschappen mede beheerder van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijk waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe door middel van het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door een flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt.

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2016-2021 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 20 november 2015 in werking getreden. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten bij een ruimtelijke ontwikkeling relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen moet worden. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen:

  • als erop een categorie 2 vraag (zie watertoets in 3.8.5) een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk;
  • is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden;
  • als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap opgevraagd te worden.
3.8.4 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeente Montferland beschikt over een Gemeentelijk Rioleringsplan. Het GRP geeft invulling aan diverse ontwikkelingen op het gebied van water, zoals de nieuwe gemeentelijke zorgtaken voor afstromend hemelwater en grondwateroverlast, duurzaam omgaan met hemelwater en klimaatontwikkelingen. Het GRP wordt beschouwd als het Beleidsplan van Gemeente Montferland over haar taken op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater.

Het GRP heeft de volgende doelen:

  • Voldoen aan de planverplichting uit de Wet milieubeheer;
  • Invulling geven aan de zorgtaken voor afvalwater, afstromend hemelwater en grondwateroverlast;
  • Afstemmen van het rioleringsbeleid op landelijke ontwikkelingen, nieuwe wet- en regelgeving en relevante beleidsplannen;

Inzameling van afvalwater

Gemeenten zijn verplicht om huishoudelijk afvalwater in te zamelen. De Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om voor specifieke situaties ontheffing van deze zorgplicht aan te vragen bij de provincie. Dat geldt bijvoorbeeld voor afgelegen percelen in het buitengebied. Op percelen waarvoor de gemeente een ontheffing van de zorgplicht heeft, zijn de bewoners zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hun afvalwater. De gemeente bepaalt per geval welke voorziening het meest doelmatig is: riolering, drukriolering B, of een zelfstandig systeem (IBA).

Hemelwater

Op particulier terrein zijn de perceelseigenaren verantwoordelijk voor een deugdelijke inzameling en verwerking van hemelwater. Gemeenten zorgen alleen voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatiger is en als redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken.

Woningen en bedrijven in het buitengebied zijn aangesloten op drukriolering of een IBA. Deze systemen zijn niet geschikt voor het verwerken of transporteren van hemelwater. In het buitengebied is bovendien voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te verwerken of af te voeren naar aangrenzende sloten of watergangen.

Nieuwbouwplannen mogen niet leiden tot een toename van:

  • het op (gemengde) riolering aangesloten verhard oppervlak;
  • de vuilemissie naar oppervlaktewater;
  • de huidige afvoeren naar oppervlaktewater.

Hemelwater moet zo veel mogelijk op de percelen zelf worden verwerkt. Dit heeft de volgende voordelen:

  • er zijn geen dure gemeentelijke voorzieningen nodig om dit hemelwater in te zamelen en te verwerken;
  • er zijn geen extra emissies naar het oppervlaktewater.

Perceeleigenaren kunnen hemelwater op eigen terrein verwerken als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet er op de percelen voldoende ruimte aanwezig zijn om bijvoorbeeld een infiltratievoorziening aan te leggen. Bovendien moet de bodem voldoende waterdoorlatend zijn.

3.8.5 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting van die plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen, waarin verslag wordt gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6 van dat zelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Het doel van de watertoets is om negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor het watersysteem te benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroegtijdig stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan afgewogen. Deze doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgaan met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het waterschap wordt in een vroeg stadium betrokken om een wateradvies te geven over het omgaan met water binnen de planlocatie.

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel. Als op één of meer vragen per waterthema 'Ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0045.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0046.png"

Waterthema's ter plaatse van het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder

Beschrijving van het watersysteem in het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder

De onderzoekslocatie ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De hoogte van het maaiveld bevindt zich op circa 14,0 m +NAP. Het grondwater bevind zich ± 1,2 m-mv. De regionale grondwaterstromingsrichting is noord- noord-oost gericht. De lokale grondwaterstromingsrichting kan plaatselijk worden beïnvloed door sloten, beken, rivieren, rioleringen, onttrekkingen e.d.

Op basis van het schema uit de 'Standaard Waterparagraaf voor bestemmingsplannen' van het Waterschap Rijn en IJssel is een overzicht gemaakt van de verschillende waterhuishoudkundige aandachtspunten die een rol spelen bij dit initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0047.png"

Hemelwater

Het waterschap en de gemeente houden voor het afkoppelen en infiltreren in de bodem een benodigde berging aan van 40 mm/m² verhard oppervlak. Hemelwater moet op eigen terrein afgekoppeld worden en in de bodem worden geïnfiltreerd.

Door de sloop van de schuren/opstallen met een oppervlakte 831 m² neemt het verhard oppervlak af binnen het perceel af. De oppervlakte van de nieuwe bebouwing is substantieel minder dan in de oude situatie. Op basis hiervan is het, ten aanzien van het bergen van hemelwater, aannemelijk dat binnen de plangrenzen voldoende ruimte beschikbaar is om de waterbergingsopgave op meerdere manieren binnen de plangrenzen te verwerken en te infiltreren (waaronder een bergingsvijver).

Huishoudelijk afvalwater

De bestaande boerderij is aangesloten op een drukrioolunit van de gemeente. Alleen het vuilwater is met een huisaansluiting aangesloten op de gemeentelijke riolering. In de nieuwe situatie zal de nieuwbouwwoning aangesloten kunnen worden op de bestaande huisaansluiting voor vuilwater.

Hemelwater van de nieuwe woning kan worden aangesloten op de vijver of worden afgevoerd naar de aangrenzende gronden die worden ingezet voor natuurwikkeling. Hierbij moet rekening worden gehouden met een benodigde berging van 40 mm/m² verhard oppervlak incl. de reeds bestaande en aangesloten verharding (bebouwing en bestrating).

Materiaalgebruik

Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig plan niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater.

Beschrijving van het watersysteem in het plangebied Ompertsetraat 13 te Azewijn

De onderzoekslocatie ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De lokale grondwaterstromingsrichting kan plaatselijk worden beïnvloed door sloten, beken, rivieren, rioleringen, onttrekkingen e.d.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0048.png"

Uitsnede uit de waterthemakaart voor de locatie Ompertsestraat 13 Azewijn

De bestaande boerderij is aangesloten op een drukrioolunit van de gemeente. Het hemelwater van zowel de boerderij als de (bedrijfs)gebouwen is afgekoppeld van de riolering en wordt op eigen terrein geinfiltreerd. Alleen het vuilwater is met een huisaansluiting aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Door sloop van 832 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen neemt het verhard oppervlak ter plaatse substantieel af. Binnen de plangrenzen is voldoende ruimte beschikbaar om de waterbergingsopgave op meerdere manieren te verwerken en te infiltreren (waaronder een bergingsvijver).

Conclusie voor het bestemmingsplan

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Kosten voor voorzieningen voor het afvoeren van afvalwater komen voor rekening van initiatiefnemer van het plan.

3.9 Archeologie en cultuurhistorie

3.9.1 Archeologie

Met het Europese Verdrag van Valetta (1992) is afgesproken dat archeologie een gewogen onderdeel moet zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitgangspunt is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten (behoud in situ). Archeologisch materiaal in de bodem is onvervangbaar en daarom kwetsbaar. Opgraven (behoud ex situ), is om die reden een noodoplossing. Na een opgraving is het bodemarchief niet meer te raadplegen in relatie tot zijn context.

In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Bepaald is dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen c.q. bij afwijkingen daarvan aangegeven moet worden welke archeologische waarden zich (naar verwachting) in de bodem bevinden en hoe hiermee wordt omgegaan. Door middel van een vergunningenstelsel moeten deze waarden worden beschermd. Gelet hierop is het van belang om op gemeentelijk niveau een gedetailleerde archeologische verwachtings- en maatregelenkaart te hebben.

De gemeente Montferland beschikt sinds 2008 over een gedetailleerde archeologische waardenkaart, verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart, alsmede een hierop gebaseerde archeologische maatregelenkaart, welke planologisch is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Op 9 oktober 2012 is besloten tot een wijziging van de beleidskaders. Een van die wijzigingen was een verruiming van de ondergrenzen voor archeologisch onderzoek. Deze verruiming is beleidsmatig opgenomen in de Erfgoedverordening Montferland 2012 en nadien doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'.

In een later stadium is ook de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de archeologische verwachtingskaart en de cultuurhistorische waardenkaart (hierna: AWK/CHW) geactualiseerd. Die actualisatie van de AWK/CHW is in nauwe samenspraak met de lokale oudheidkundige verenigingen (HKB en OVD), amateurarcheologen (Werkgroep Archeologie Bergh), regionaal archeoloog, Natuurmonumenten, Koninklijke Landmacht en de gemeentelijke vakdisciplines uitgevoerd. De actualisatie betrof met name het bijwerken van de bestaande AWK/CHW-kaarten uit 2008. De betreffende kaart is op 7 april 2015 vastgesteld.

Braamtseweg 14 te Kilder

Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder in een zone met een middelmatige verwachting. Dit is met de derde herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' doorvertaald in een dubbelbestemming 'waarde-archeologische verwachting 2'.

Op de gronden met deze bestemming dient voorafgaand aan vergunningverlening bij een onderzoekslocatie groter dan 1000 m² en bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv, vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0049.png"

uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Montferland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0050.png"

Omdat er sprake is van een heziening van het bestemmingsplan is een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 11 Bureauonderzoek en Karterend Booronderzoek Archeologie Braamtseweg 14 te Kilder 26-06-2020 bij deze toelichting.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het onderzoeksgebied op een dekzandwelving ligt. Het onderzoeksgebied heeft een middelhoge verwachting voor de steentijd want het kan gebruikt zijn als foerageergebied voor jagers en verzamelaars. Tevens heeft een middelhoge verwachtingswaarde voor landbouwende samenlevingen vanaf het Neolithicum. Vanaf de Late Middeleeuwen heeft het plangebied een lage verwachting, het plangebied is lang een heideveld geweest tot het bebouwd werd met een boerenerf vanaf circa 1880. Vanaf 1880 is het plan- en onderzoeksgebied op verschillende manieren voor agrarische doeleinden gebruikt wat de bodem tot maximaal 0,5 m-mv verstoord kan hebben. Ook zal de realisatie van de gebouwen op het erf de bodem verstoord hebben tot een onbekende diepte. Of het onderzoeksgebied daadwerkelijk verstoord is moet blijken uit het verkennend booronderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0051.png"

De resultaten van her booronderzoek luiden als volgt:

Uit de resultaten van het verkennend booronderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodem in het plangebied in 5 van de 6 boringen verstoord is tot in de C-horizont. De scherpe overgang naar de C-horizont begint tussen 0,75-1,00 m-mv. Alleen in Boring 6 is nog sprake van een deels intacte veldpodzol, waarbij de B-horizont afgetopt is. De natuurlijke ondergrond is geïnterpreteerd als dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. De top van het dekzand is aangetroffen op dieptes variërend van 75 cm-mv in boring 2 tot 100 cm-mv in boring 1 en 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0052.png"

Het selectie-advies:

Op grond van het grotendeels ontbreken van een intacte bodem en het ontbreken van oude cultuurlagen (bodemvorming door menselijk handelen) wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren in het plangebied. De kans dat met de voorgenomen bodemingrepen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen verloren gaan is nihil. Het conceptrapport is op 25 november 2020 beoordeeld door de gemeente Montferland. Daarbij is ingestemd met het rapport en het selectieadvies. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.

Wel is geoordeeld dat de aan te leggen paardenbak niet geheel is meegenomen in het onderzoeksgebied. Voor de aanleg van de paardenbak geldt de restrictie dat niet dieper gegraven mag worden dan 30 cm -MV. Voor achterliggende agrarische gronden welke niet van bestemming wijzigen, is archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van landschapsversterkende beplanting niet aan de orde voor zover de oppervlakte van de vergravingen niet meer bedraagt dan 1.000 m².

Ompertsestraat 13 te Azewijn

Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied Ompertsestraat 13 te Azewijn in een zone met een middelmatige verwachting. De locatie is aangeduid als archeologische vindplaats. Dit is met de derde herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' doorvertaald in de dubbelbestemming 'waarde-archeologische verwachting 1' en 'waarde-archeologische verwachting 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0053.png"

Op de gronden met deze bestemming dient voorafgaand aan vergunningverlening bij een onderzoekslocatie groter dan 1000 m² en bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv, vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

De geplande bodemingrepen bij de sloop reiken op deze locatie niet verder dan de ingrepen die nodig waren bij de bouw van deze bedrijfsgebouwen. Dat betekent dat deze gronden bij de bouw al verstoord zijn.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Vanwege het grotendeels ontbreken van intacte bodems en het ontbreken van archeologische indicatoren kon het onderzoeksgebied worden vrijgegeven voor de voorgestelde ontwikkeling. De kans dat door de voorgenomen bodemingrepen intacte vindplaatsen verloren zouden gaan, is nihil.

3.9.2 Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen of verlenen van omgevingsvergunningen. Bij cultuurhistorische elementen in het (cultuur)landschap gaat onder meer ook om bouwlanden, ontginningssporen, etc. waarbij deze ook zichtbaar en beleefbaar moeten zijn.

Uit de topografische kaart uit 1900 blijkt dat ter plaats van de planlocatie nog sprake was van de Braamtsche Heide.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0054.png"

Rond 1960 was het gebied grotendeels ontgonnen. Ter plaatse van de Kildersche en Braamtsche Slagen was sprake van een nat gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0055.png"

Cultuurhistorische waarderingskaart

Volgens de Cultuurhistorische waarderingskaart van de gemeente Montferland ligt het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder in een gebied met een hoge cultuurhistorische waardering. Op deze kaart worden tevens Rijks- en gemeentelijke monumenten afgebeeld. Deze komen binnen het onderzoeksgebied echter niet voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0056.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0057.png"

Cultuurhistorische kenmerkenkaart

Volgens de cultuurhistorische kenmerkenkaart, bevindt het plangebied zich binnen de jonge landbouwontginning in het nat droge zandgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0058.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0059.png"

De locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn bevindt zich langs een belangrijke historische lijn (radiale wegenstructuur). De woonboerderij Ompertsestraat 13 staat in de cultuurhistorische kenmerkenkaart aangduid als de Hakenhorst. Deze woonboerderij blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0060.png"

Conclusie voor het bestemmingsplan

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting van cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Vanuit het aspect cultuurhistorie is geen sprake van belemmeringen die zich verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.10 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

In juni/ juli 2020 is een quickscan Flora en fauna verricht voor een deel van het voormalige agrarische bouwperceel op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder. In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het onderzoeksgebied op 18-06-2020 tijdens de daglichtperiode bezocht en visueel en auditief onderzocht. Het bijbehorende rapport is als Bijlage 12 Quickscan natuurwaardenonderzoek Braamtseweg 14 Kilder 26-07-2020 bij de toelichting opgenomen.

In maart 2021 is een quickscan Flora en fauna verricht voor de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn. In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het onderzoeksgebied op 23-03-2021 tijdens de daglichtperiode bezocht en visueel en auditief onderzocht. Dit rapport is als Bijlage 13 Quickscan natuurwaardenonderzoek Ompertsestraat 13 Azewijn 01-04-2021 opgenomen bij deze toelichting.

De wet- en regelgeving (Wet natuurbescherming) ter bescherming van de natuur is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming moet rekening worden gehouden met de Natura-2000 gebieden en het Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone. Zowel de projectlocatie als de salderingslocatie liggen niet in een beschermd gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied), het GNN, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in Europa. Die natuurgebieden worden aangewezen ter uitvoering van twee Europese richtlijnen: de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) beschermd. De belangrijkste Natura 2000-gebieden zijn Rijntakken, Veluwe, Korenburgerveen en Stelkampsveld. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in of nabij een Natura 2000-gebied. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied.

Ligging Braamtseweg 14 te Kilder t.o.v. Natuura-2000 gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0061.png"

Ligging Ompertsestraat 13 te Azewijn t.o.v. Natura-2000 gebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0062.png"

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied en ligt op een afstand van 9,95 km van het dichtstbijzinde Natura-2000 gebied. De afstand van de salderingslocatie Ompertsestraat 13 tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken bedraagt 10,1 km.

Stikstofgevoelige Habitattypen

Niet alle habitattypen in Natura 2000-gebied zijn even gevoelig voor verzuring, als gevolg van stikstofdepositie, maar delen van Natura 2000-gebied Rijntakken bestaan uit stikstofgevoelige habitattypen.

Beoordeling uitvoering fysieke activiteiten

De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied Braamtseweg 14 te Kilder en Ompertsestraat 13 te Azewijn zouden kunnen leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied. Als gevolg van werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied/de salderingslocatie en het Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied is een negatief effect uitgesloten.

Beoordeling Stikstof

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten zal een beperkte emissie van NOx plaats vinden, als gevolg van de inzet van materieel met een verbrandingsmotor tijdens de sloop- en bouwfase. Gelet op de ligging van het plangebied, op minimaal 9,95 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied (salderingslocatie op 10,1 kilometer), en de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, kan een verhoogde stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, uitgesloten worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring met het uitvoeren van stikstofberekeningen voor vergelijkbare projecten (qua omvang en ligging t.o.v. Natura 2000-gebied). Zie hiervoor Bijlage 14 Handreiking woningbouw en Aerius. is geen separate stikstofberekening uitgevoerd.

Wettelijke consequenties

De instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied worden niet negatief beïnvloed. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, kan worden uitgesloten dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied. Bij de bouw en de ingebruikneming van het woongebouw neemt de stikstofdepositie in geringe mate toe op lokaal niveau. Het positieve effect van het verdwijnen van een agrarisch bouwperceel op de stikstofdepositie is van grotere betekenis voor de beschermde gebieden. Het plangebied ligt op 9,95 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Rijntakken (bron: Pdok.nl).

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het Gelders natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend geheel van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. Vanwege de ligging van de planlocatie buiten het GNN leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Het GNN kent geen schaduwwerking.

De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap.

De salderingslocatie Ompertsestraat 13 te Azewijn bevindt zich op minimaal 2 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk behoren en op 1,8 kilometer afstand van gronden die tot de Groene Ontwikkelingszone behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van de salderingslocatie t.o.v. het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0063.png"

Het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het plangebied binnen de GO weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0064.png"

Het doel van de Groene Ontwikkelingszone is het versterken van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden en een toename van de oppervlakte natuur. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:

  • 1. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  • 2. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • 3. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  • 4. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:

  • 1. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
  • 2. Deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Het plangebied ligt in deelgebied 37 van het Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone. Dit is het deelgebied Oude IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0065.png"

Hieronder worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0066.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0067.png"

Effectbeoordeling

Voorliggend plan voorziet in het amoveren van oude, leegstaande agrarische gebouwen op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder in de Groene Ontwikkelingszone en het toevoegen van een vrijstaande woning, nieuwe bijgebouwen en de aanleg van een paardenbak. Onderdeel van de voorgenomen plannen betreft de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf en de versterking van het omringende landschap, onder andere door de aanplant van bomen, struiken, de aanleg van een pluktuin en de ontwikkeling van bloem- en faunarijk grasland. De voorgenomen ontwikkelingen tasten de kernkwaliteiten niet aan en geven invulling aan de ontwikkelingsdoelen, zoals de ontwikkeling van de ecologische verbinding Montferland - Slangenburg met opgaande landschapselementen, zoals heggen, hagen, singels en kleine bosjes, etc. Voorgenomen activiteiten zijn niet strijdig met het ruimtelijk beleid voor de Groene Ontwikkelingszone. Het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten is niet strijdig met de Omgevingsverordening Gelderland en leidt daarom niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Het uitvoeren van de activiteiten op de locatie Ompertsestraat 13 te Kilder is zonder meer niet strijdig nu deze locatie zich op ruime afstand bevindt van het GNN en de GO en deze gebieden geen externe werking kennen.

Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied als foerageergebied en vermoedelijk bezetten verschillende beschermde grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rusten/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Potentiële vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken in het plangebied. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Het vellen van bomen en het verwijderen van beplanting dient daarom afgestemd te worden op de voortplantingsperiode van vogels. De functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende diersoorten, wordt niet aangetast als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. Het onderzoek is als Bijlage 12 Quickscan natuurwaardenonderzoek Braamtseweg 14 Kilder 26-07-2020 bij deze toelichting gevoegd.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er geen beschermde soorten zijn aangetroffen. Zie onderstaande tabel die een samenvatting geeft van de soortgroepen, wat er is aangetroffen, wettelijke verbodsbepalingen en aandachtspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0068.png"

De salderingslocatie Ompertsestraat 13 te Azewijn was voorheen in gebruik als varkenshouderij. Het bestaat uit bebouwing met erfverharding en wordt omringd door agrarisch cultuurland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een potentieel geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde diersoorten. Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, behoort het plangebied mogelijk tot functioneel leefgebied van sommige algemene en weinig kritische diersoorten uit onderstaande soortgroepen:

  • vogels; vogels benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Er nestelen geen vogels in het plangebied. Geen van de gebouwen is vrij toegankelijk voor vogels. Er zijn geen huismussen waargenomen in het plangebied en de met golfplaten bedekte stallen zonder dakbeschot zijn ongeschikt voor nestlocaties van huismussen;
  • vleermuizen; er zijn tijdens het veldbezoek geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten. De te slopen varkensstallen beschikken weliswaar over een gemetselde buitengevel met luchtspouw, maar er zijn geen invliegopeningen aangetroffen die vleermuizen de kans bieden een verblijfplaats te bezetten. Verder zijn er in het plangebied geen potentiële verblijfplaatsen. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de kleine oppervlakte, wordt het plangebied niet als essentieel foerageergebied voor vleermuizen beschouwd;
  • grondgebonden zoogdieren; er zijn in het plangebied geen beschermde grondgebonden zoogdieren waargenomen, maar het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdiersoorten als huisspitsmuis, bosmuis en steenmarter. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat grondgebonden zoogdieren een rust- en/of voortplantingsplaats kunnen bezetten in het plangebied. De gebouwen zijn niet vrij toegankelijk voor grondgebonden zoogdieren.
  • amfibieën; gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als weinig functioneel leefgebied voor sommige algemene en weinig kritische amfibieënsoorten beschouwd. Amfibieën als bastaardkikker, gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander, benutten de buitenruimte mogelijk incidenteel als foerageergebied maar bezetten er geen (winter)rustplaats. De gebouwen zijn niet vrij toegankelijk voor amfibieën. Geschikt voortplantingsbiotoop ontbreekt in het plangebied.
  • Overige soorten; Het onderzoeksgebied is niet onderzocht op het voorkomen van beschermde faunasoorten als reptielen, libellen, vissen, dag- en nachtvlinders, bladmossen, sporenplanten, haften en kreeftachtigen omdat het onderzoeksgebied geen geschikte habitat vormt voor deze soorten of omdat het plangebied buiten het normale verspreidingsgebied van deze soortgroepen ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0069.png"

Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 13 Quickscan natuurwaardenonderzoek Ompertsestraat 13 Azewijn 01-04-2021 bij deze toelichting.

Conclusie:

Enkel het plangebied Braamtseweg 14 te Kilder ligt in de Groene Ontwikkelingszone. De salderingslocatie Ompertsestraat 13 te Azewijn bevindt zich op ruime afstand van het GNN en de GO. Beide locaties bevinden zich op ruime afstand van Natura 2000-gebied. De voorgenomen ontwikkeling op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder is niet strijdig met de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Groene Ontwikkelingszone. Met de ontwikkeling wordt deels invulling gegeven aan de ecologische verbindingszone Montferland-Slangenburg. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten op zowel de functieveranderingslocatie als de salderingslocatie en de ligging van deze locaties op ruime afstand van Natura 2000-gebied, is een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden en er geen beschermde dieren verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten evenmin tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

3.11 Luchtkwaliteit

Algemeen

De eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO²) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO² en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Projecten die de concentratie NO² of fijn stof met meer dan 3% verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. De 3%-norm betekent concreet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie).

In Nederland zijn meer dan 5000 ruimtelijke projecten. Slechts zo'n 150 daarvan verslechteren de luchtkwaliteit 'in betekenende mate'.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

De omliggende veehouderijen voldoen ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling aan de grenswaarden voor fijn stof, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de volgende grenswaarden voor fijn stof aangegeven:

  • 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie;
  • 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het initiatief betreft sloop van overtollige bebouwing, het hergebruik van de voormalige bedrijfswoning en het toevoegen van een nieuwbouw woning. De uitvoering blijft onder de hiervoor vermelde normen en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In de omgeving van de locatie komen intensieve veehouderijen voor. Het luchtkwaliteitsaspect vormt geen belemmering voor de realisatie van het bouwproject.

3.12 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie.

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. De bestaande in- en uitrit blijven voor de huidige en toekomstige bewoners gehandhaafd. Op eigen terrein wordt beschikt over voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Het parkeren zal plaatsvinden op de voorerven. Er zijn minimaal 6 parkeerplaatsen nodig. De bestaande woning en de nieuwe vrijstaande woning leiden slechts tot een zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen op de Braamtseweg en op de wegen in de omgeving van het plangebied. De verkeerscapaciteit van de Braamtseweg is ruim voldoende om de geringe toename aan verkeersbewegingen te verwerken.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.13 Kabels en leidingen

In het plangebied en in de omgeving liggen geen hoogspanningsverbindingen. Voor de aanwezigheid van de aardgasleiding wordt verwezen naar paragraaf 3.7 Externe veiligheid. Voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden zal een Klic-melding worden verricht. Hiermee vormen de kabels en leidingen geen belemmering voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling die enigszins afwijkt van de systematiek van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’.

4.2 Verbeelding

De verbeelding betreft de kaart bij de regels. De verbeelding en de regels dienen met elkaar in samenhang te worden gelezen. Op de verbeelding wordt met lijnen en coderingen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden en is het plan via internet te raadplegen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming op 2 locaties, namelijk de locatie Braamtseweg 14 te Kilder en Ompertsestraat 13 te Azewijn.

Braamtseweg 14 te Kilder

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0070.png"

Binnen het plangebied 'Braamtseweg 14 te Kilder' komen de volgende bestemmingen en aanduidingen voor:

  • 1. 'wonen': de bestemmingsvlakken 'wonen' zijn op bovenstaande afbeelding met zwarte kaders aangegeven (hierop geen dubbelbestemming archeologische verwachting). De bestemmingsvlakken 'wonen' zijn afgestemd op de erven zoals deze in het erfinrichtingsplan zijn opgenomen, alsmede op de kadastrale situatie. De gronden zijn gelegen binnen gebied dat is aangeduid als 'overige zone - groene ontwikkelingszone - ecologische verbindingszone'.
  • 2. 'agrarisch met waarden': de agrarische gronden binnen het plangebied (geel kader) worden bestemd tot 'agrarisch met waarden' met de gebiedsaanduiding 'overige zone - natuur en landschapswaarden'. De gronden worden tevens voorzien van de gebiedsaanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone - ecologische verbindingszone'. Binnen de bestemming 'agrarisch met waarden' is de paardenbak (bruin kader) voorzien van de functieaanduiding 'sa-p' (specifieke vorm van agrarisch - paardenbak).
  • 3. 'Waarde-archeologische verwachting 2' (WR-AV2): met uitzondering van de bestemmingsvlakken 'wonen' is het gehele plangebied voorzien van deze dubbelbestemming.

Ompertsestraat 13 te Azewijn

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwobrmtwg14-va01_0071.png"

Binnen het plangebied 'Ompertsestraat 13 te Azewijn' komen de volgende bestemmingen en aanduidingen voor:

  • 1. 'wonen': het bestemmingsvlak 'wonen' is op bovenstaande afbeelding voorzien van een zwart kader. Binnen het bestemmingsvlak 'wonen' is de nadere aanduiding 'sw-am' (agrarisch medegebruik) opgenomen. Ter plaatse van de groene kaders zijn de gronden mede voorzien van de aanduiding 'groen' (g).
  • 2. 'agrarisch': het bestemmingsvlak 'agrarisch' is op bovenstaande afbeelding voorzien van een geel kader.
  • 3. 'Waarde-archeologische verwachting 1' en Waarde- archeologische verwachting 2'. De geldende archeologische dubbelbestemmingen worden overgenomen. Een gedeelte van de gronden dat is voorzien van de dubbelbestemming 'waarde-archeologische verwachting 1', is tevens voorzien van de nadere gebiedsaanduiding 'overige zone - conserverend dek'.

4.3 Regels

De voor 'Agrarisch' (artikel 3) aangewezen gronden zijn bestemd voor het (hobbymatig) houden van dieren en telen van gewassen. Deze bestemming komt voor op de locatie Ompertsestraat 13 te Azewijn. De gronden zijn voorts bestemd voor:

  • extensieve dagrecreatie voor zover de agrarische bedrijvigheid daarmee niet wordt belemmerd;
  • voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  • landschappelijke beplanting welke kenmerkend is voor het gebied, alsmede voor de natuur en op natuurlijke wijze ingerichte poelen daar waar dit uit oogpunt van natuurdoelstellingen wenselijk wordt geacht en waterhuishoudkundig mogelijk is, en in beide gevallen uitsluitend voor zover de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet wordt belemmerd.

Er zijn uitsluitend veekerende afrasteringen toegestaan met een hoogte van maximaal 1,5 meter.

De voor 'Agrarisch met waarden' (artikel 4) aangewezen gronden zijn bestemd voor het (hobbymatig) houden van dieren en telen van gewassen. Deze bestemming komt voor op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder en de omliggende gronden. De gronden zijn voorts bestemd voor:

  • een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' (sa-p);
  • landschappelijke beplanting welke kenmerkend is voor het gebied, alsmede voor de natuur en op natuurlijke wijze ingerichte poelen daar waar dit uit oogpunt van natuurdoelstellingen wenselijk wordt geacht en waterhuishoudkundig mogelijk is, een en ander zoals opgenomen in Bijlage 1 20-05-26 LANDSCHAPPELIJKE INPASSING BRAAMTSEWEG 14 KILDER en Bijlage 2 20-06-11 BEPLANTINGSPLAN BRAAMTSEWEG 14 KILDER bij deze regels;
  • bescherming en versterking van waarden zoals aangegeven in artikel 10.1 Waarden (natuur en landschapswaarden);
  • extensieve dagrecreatie voor zover de agrarische bedrijvigheid daarmee niet wordt belemmerd;
  • voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen.

Er zijn uitsluitend veekerende afrasteringen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter, alsmede een afscheiding van een paardenbak met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'sa-p'.

Als een strijdig gebruik wordt onder meer aangemerkt het niet voorzien in de aanleg van de landschappelijke en natuurlijke inrichting ten dienste van de ecologische verbindingszone overeenkomstig Bijlage 1 20-05-26 LANDSCHAPPELIJKE INPASSING BRAAMTSEWEG 14 KILDER en Bijlage 2 20-06-11 BEPLANTINGSPLAN BRAAMTSEWEG 14 KILDER bij deze regels binnen 1,5 jaar na het inwerkingtreden van dit plan, alsmede het niet duurzaam instandhouden daarvan.

De voor 'wonen' (artikel 5) aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en voorts voor:

  • een beroep aan huis;
  • agrarisch medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarisch medegebruik' (sw-am);
  • groenvoorzieningen en houtopstanden van landschappelijke betekenis ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • bed and breakfast;
  • opslag (al dan niet agrarisch) van al dan niet volumineuze goederen en stalling van vaar- en voertuigen, uitsluitend in vrijkomende, vrijgekomen en/of voormalige agrarische gebouwen zoals die voor wat betreft omvang en uitstraling aanwezig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;

met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, ontsluitingen/inritten.

De woning mag uitsluitend worden gebouwd op de bestaande locatie met dien verstande woningen op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder dienen te zijn gesitueerd op een wijze overeenkomstig de erfinrichtingsschets zoals opgenomen in Bijlage 1 20-05-26 LANDSCHAPPELIJKE INPASSING BRAAMTSEWEG 14 KILDER. Beperkte afwijkingen zoals enige verdraaiing van de woningen worden overeenkomstig de erfinrichtingsschets beschouwd.

Het bouwen van een woning (in het kader van functieverandering) op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder is niet eerder toegestaan dan nadat is voldaan aan de sloopverplichting overeenkomstig Bijlage 4 Te slopen gebouwen Braamtseweg 14 te Kilder en Bijlage 5 Te slopen gebouwen Ompertsestraat 13 te Azewijn.

Bij de woningen op de locatie Braamtseweg 14 te Kilder zijn (met uitzondering van overkappingen aan de woning en bijgebouwen) geen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan;

Als een strijdig gebruik met de bestemming 'wonen' wordt onder meer aangemerkt het niet voorzien in de effectuering van de beplanting en een centraal erf op een wijze overeenkomstig Bijlage 1 20-05-26 LANDSCHAPPELIJKE INPASSING BRAAMTSEWEG 14 KILDER en Bijlage 2 20-06-11 BEPLANTINGSPLAN BRAAMTSEWEG 14 KILDER bij deze regels, binnen één jaar na de bouw van de woning die mag worden gebouwd in het kader van functieverandering, alsmede het niet voorzien in de effectuering van de inpassing op een wijze overeenkomstig Bijlage 3 Landschappelijke inpassing Ompertsestraat 13 Azewijn 21-02-05 bij deze regels, binnen één jaar na de sloop van de gebouwen overeenkomstig Bijlage 5 Te slopen gebouwen Ompertsestraat 13 te Azewijn.

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' (artikel 6) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' (artikel 7) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - natuur- en landschapswaarden' (artikel 10) zijn de gronden als bedoeld in de bestemming 'agrarisch met waarden' tevens bestemd voor instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden.

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - GO' (artikel 10) zijn de gronden tevens bestemd voor een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. In de Groene Ontwikkelingszone is de doelstelling gericht op het bevorderen van de samenhang tussen de natuurgebieden en het zoneren van de overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies, een en ander door het versterken van de kernkwaliteiten van natuur en landschap.

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - GO - ecologische verbindingszone' (artikel 10) zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op bovengenoemde kernkwaliteiten en omgevingscondities.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat er geen nationale belangen in het geding zijn kan van vooroverleg met de rijksdiensten worden afgezien.

5.1.1 Provinciale afdelingen

De provincie heeft op heeft telefonisch aangegeven in te kunnen stemmen met het plan voor zover de landschappelijke inpassing en versterking eveneens duurzaam wordt gewaarborgd.

5.1.2 Waterschap

Het waterschap is op 26 mei 2021 verzocht om advies uit te brengen. Het waterschap heeft per mail gereageerd op 22 juni 2021. In hun reactie geven zij aan dat de watertoets goed is uitgevoerd en onderbouwd in het voorontwerp. De forse vermindering van het verharde oppervlak op beide locaties zorgt voor een vermindering van mogelijke wateroverlast. Voor verdere opmerkingen of adviezen ten aanzien van de waterhuishouding, bestaat geen aanleiding.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Behoefte

Met de uitvoering van het voorliggende initiatief wordt voorzien in de lokale behoefte om landelijk te willen wonen op een grote kavel.

5.2.2 Verkaveling en verkoop

Het nieuwe erf bestaat uit de oorspronkelijke bedrijfswoning en een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken voor berging en stalling. Kopers/eigenaren zijn ermee bekend dat zij vorm en inhoud moeten geven aan de aan te leggen landschapselementen zoals deze in het inrichtingsplan zijn opgenomen en zoals deze in het beplantingsplan nader zijn uitgewerkt.

De uitvoering van het inrichtingsplan wordt vastgelegd in de specifieke gebruiksregels van het bestemmingsplan.

5.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied, Braamtseweg 14 Kilder en Ompertsestraat 13 Azewijn, heeft met ingang van 15 juli 2021 tot en met 25 augustus 2021, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. Alle kosten die gepaard gaan met de procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied, zoals kosten voor rioolaansluitingen en overige benodigde voorzieningen, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. De gemeentelijke kosten welke zijn verbonden aan de planologische procedure zijn verhaald op de aanvrager. Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Met de verzoeker van de bestemmingsplanherziening is een planschadeovereenkomst afgesloten, waarmee deze zich verplicht de eventueel uit de planherziening voortvloeiende en voor vergoeding in aanmerking komende schade, volledig aan de gemeente te zullen betalen.