direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2015-1, Turnhal Margriet Didam
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Gym- en turnvereniging Margriet, gevestigd te Didam kampt al geruime tijd met een ontoereikend onderkomen voor het geven van turntraining. De gymvereniging is een lokale financieel gezonde vereniging met ruim 500 leden en een tiental betrokken vrijwilligers. Gymvereniging Margriet maakt op dit moment gebruik van 3 locaties in Didam, waar zij de lessen voor haar leden verzorgt (gymzaal Liemers College, Dansstudio Margriet en Gymzaal Brede School-Zuid).

Slechts 2% van het ledenbestand van Margriet is niet afkomstig uit Didam. Het ledenaantal is sinds de afgelopen decennia stabiel met jaarlijks een kleine groei van het aantal leden. Margriet is veruit de grootse gymvereniging in de regio en heeft contacten met de andere Montferlandse gymverenigingen uit Kilder, Beek en Stokkum.

Ten einde in de gewenste faciliteiten voor de lokale beoefenaars van de turnsport te kunnen blijven voorzien, maar ook gelet op de turnniveau-ambities is een nieuwe accommodatie wenselijk. Het concrete voornemen bestaat om een turnhal met bijbehorende parkeervoorziening op te richten op een voormalig gronddepot van de gemeente Montferland, met een ontsluiting vanaf de Luijnhorststraat.

De vigerende bestemming van het terrein laat de bouw van een turnhal echter niet toe. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk.

1.2 Margriet en haar behoefte

1.2.1 De gymvereniging Margriet

GV Margriet is in 1945 opgericht te Didam en heeft als visie om voor de bewoners van Didam en omstreken een zo breed mogelijk aanbod aan bewegings-, recreatieve-, wedstrijd- en opleidingsactiviteiten aan te bieden die geschikt zijn voor een zo groot mogelijk aantal doelgroepen. Deze activiteiten in de diverse disciplines danwel bewegingsgebieden dienen binnen een aantrekkelijke, functionele, schone, ARBO-vriendelijke en veilige omgeving (lees accommodatie) plaats te vinden. Hierbij worden de activiteiten onderverdeeld in de categorieën: gymnastiek, turnen, yoga, dans en conditie.

1.2.2 Behoefte

Gymvereniging Margriet kampt reeds sinds jaren met accomodatieproblemen. Een en ander is in 2005 aangekaart bij de wethouder 'sport'. Het bestuur van de gymvereniging is van oordeel dat iedereen, van jong tot oud, tegen een betaalbare contributie tot een bepaald niveau moet kunnen sporten bij de vereniging (topsport is bij de vereniging geen item). Wetgeving en strenge eisen m.b.t. de veiligheid drukken echter een steeds zwaardere stempel op het besturen van de vereniging, waardoor het voor de vereniging steeds moeilijker wordt om aan allerlei eisen te voldoen. In de bestaande accommodatie is sprake van een instabiele ondergrond, een oneffen vloeroppervlak, op- en afstapgevaar bij toestellen, een onveilig landingsvlak en toestellen zwaarder dan 25 kg die voor het gebruik van de karretjes afgetild moeten worden. Ook is het gebouw niet voldoende ingericht voor het wisselende gebruik waardoor veel tijd verloren gaat aan het klaarzetten en vervoeren van materiaal alvorens de activiteiten kunnen starten. Een zaal met een vaste inrichting zou een groot deel van de problematiek kunnen wegnemen. Zonder een goede inrichting is de verantwoordelijkheid voor de vereniging volgens het bestuur niet meer op te brengen. De vereniging heeft ruim 500 leden en 11 mensen in loondienst. 42 Uur per week wordt er van de huidige zaalruimte bij het Liemers College en de danszaal gebruik gemaakt. Daarnaast wordt met de selectie(s) uitgeweken naar de turnhal in Doetinchem en Beekbergen. Indien een "eigen" zaal verwezenlijkt zou kunnen worden, is het mogelijk dat andere verenigingen hiervan eveneens gebruik maken. De vereniging verwacht dat de realisatie van een nieuwe accommodatie zal bijdragen aan een toename van het aantal leden en inkomsten. Gelet op de mogelijkheden die de vereniging krijgt om nieuwe activiteiten aan te bieden en de verbeterde faciliteiten voor de bestaande groepen is dit volgens Stichting Waarborgfonds Sport een reële verwachting.

In het kader van de nieuwe Brede School Zuid is reeds vanaf 2007 bekeken wat voor Margriet de opties zijn. Aanvankelijk is gekeken naar de bouw van een ruimte met een vaste opstelling van de toestellen. De vereniging had echter behoefte aan een multifunctionele sportaccommodatie (turnhal) met onder andere een geintegreerde dansstudio, maar ook mogelijkheden voor (conditie)gym, BBB en combifit, een hal welke voldoet aan de hedendaagse eisen van het NOC/NSF. Margriet hecht groot belang aan het bundelen van haar activiteiten in één gebouw omdat decentralisatie van de activiteiten van de vereniging de saamhorigheid en de binding binnen de vereniging niet ten goede komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0001.png"

Gewenste indeling turnhal door Margriet

Als eis voor de sportzaal geldt een minimale afmeting van 24 x 44 meter. De hoogte van het gebouw dient ten minste 7,5 meter te bedragen. Het gebouw heeft een totale afmeting van 44 x 32 meter.

1.3 Locatieonderzoek

Ten einde in de behoefte van Gymvereniging Margriet te kunnen voorzien zijn verschillende mogelijkheden onderzocht.

De voorkeur lag in eerste instantie bij de bouw van een multifunctionele hal (turnhal met nevenruimten) grenzend aan de Brede School Zuid (locatie Kerkwijk Didam). Het college heeft hierover op 1 november 2007 een besluit genomen. Tevens is daarbij besloten een bedrag van € 500.000,- aan Margriet beschikbaar te stellen ten behoeve van de bouw.

In de Brede School Zuid hebben basisschool 'het Kompas', 'Puck en Co', zowel peuter als kinderopvang, en sportzaal 't Raland (Badmintonclub en basketbalvereniging) een plek gekregen. Gelet op de benodigde voortgang van het project vanuit 'het Kompas' (ruimtegebrek oude locatie en onderhoudstatus), maar ook vanuit 't Raland kon de ontwikkeling niet langer wachten op de benodigde financiele onderbouwing door Margriet, waartoe zij inmiddels gedurende ruim 2,5 jaar in de gelegenheid was gesteld. Aan de gebruikers van de Brede School Zuid is gemeld dat 1 oktober 2010 de deadline was, welke datum was afgestemd op de vaststelling van het definitieve bouwkundig ontwerp. Een verder uitstel zou een ongewenst negatief effect hebben op de prijs tijdens de aanbesteding. Hiernaast was de turnhal niet opgenomen in het voorlopige ontwerp en zou inpassing stedenbouwkundig en architectonisch afbreuk doen aan het plan (de hal zou 'aangeplakt' moeten worden). Op 2 november 2010 heeft het college definitief besloten de turnhal voor Margriet geen onderdeel uit te laten maken van de locatie Brede School Zuid.

In dat kader is onderzocht of er alternatieven zijn voor het realiseren van een multifunctionele hal voor Margriet. Begin 2010 zijn 3 potentieel geschikte locaties onderzocht:

  • 1. De Fluun Noord, het te herontwikkelen bedrijventerrein direct ten noorden van het spoor: geen gemeentelijk eigendom, langdurige planperiode en daarom geen reële optie;
  • 2. 't Raland, huidige locatie sporthal: locatie in principe groot genoeg. Nadeel is dat het een herontwikkelingslocatie voor woningbouw betreft na vertrek van 't Raland. In geval van een nieuwe multifunctionele hal voor Margriet, schiet dit een gat in de exploitatie van de Brede School Zuid: geen reële optie in financiële zin;
  • 3. Gemeenteopslagplaats (voormalig) aan de Luijnhorststraat: locatie groot genoeg, ruimtelijk inpasbaar, goed ontsloten, liggend tussen 'Sportcentre Action' en het DVC-terrein. Deze locatie is denkbaar.

Toen duidelijk werd dat Gymvereniging Margriet niet kon participeren in de Brede School Zuid (Kerkwijk) zijn in de tweede helft van 2011 gesprekken gevoerd over een andere locatie voor de bouw van een turnhal. In de kern Didam is slechts sprake van een zeer beperkt aantal locaties waarbij zowel de grond in eigendom is van de gemeente en waarbij plaatsing van een turnhal van 1.000 m² qua ruimte mogelijk is. In 2011 heeft de gemeente opnieuw onderzoek gedaan naar alternatieve locaties. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten/afwegingen in ogenschouw genomen:

  • gemeente dient eigenaar van de grond te zijn;
  • inschatting van planologische (on)mogelijkheden;
  • ruimtelijke inpasbaarheid.

Er zijn 4 locatie naar voren gekomen:

  • 1. Hoek Luijnhorstraat/Vincwijcweg: voormalige opslagplaats gemeente;
  • 2. Oksel rotonde Hengelderweg/Kerkwijkweg;
  • 3. 't Raland, Turnstraat;
  • 4. Bergvredestraat achter het nieuwe gemeentehuis.

De locaties zijn op de onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0002.png"

Locatiestudie nieuwe turnhal Margriet

Ad 1) Hoek Luijnhorststraat/Vincwijcweg: Deze locatie is voldoende groot, ligt in een omgeving van sportvelden en een sportcentrum en is in die zin een goede locatie. De locatie heeft echter de beperking dat deze is gelegen buiten het bestaand bebouwd gebied en buiten de contour valt waarbinnen bebouwing is toegestaan. Er dient dan ook een bestemmingsplanwijziging plaats te vinden en er zal goedkeuring moeten plaatsvinden door de provincie.

Ad 2) Oksel Hengelderweg/Kerkwijkweg: De locatie ligt ingeklemd tussen het spoor en de toenmalige rotonde waaraan de Hengelderweg en de Kerkwijkweg ligt. Het perceel, waarbij enige afstand in acht is gehouden ten opzichte van het spoor, is met circa 5.000 m² van voldoende omvang. De locatie valt qua ligging op het grensvlak stedelijk/landelijk gebied. Ten tijde van het opstellen van het onderzoek speelden hier een aantal ontwikkelingen, waaronder de ongelijkvloerse spoorwegovergang, aansluiting met de randweg en de mogelijke aanleg van een tankstation. Ruimtelijk gezien is de situering van een 'doos' van 1000 m² op de locatie geen aanwinst. De situering van een turnhal als solitair object, tussen het spoor en de rotonde past ruimtelijk gezien niet in deze omgeving. Aan de overzijde is duidelijk het bedrijventerrein als cluster waarneembaar met haar eigen opbouw.

Ad 3) 't Raland, Turnstraat: Bij deze locatie waren er twee mogelijkheden. Of de toenmalig bestaande Raland zou worden vergoot/aangepast t.b.v. de turnhal, of er zou een geheel nieuw pand moeten worden gerealiseerd. De locatie stond echter als inbreidingslocatie woningbouw opgenomen. Het nettoresultaat van de vrijgekomen locaties zou daarbij dienen als dekking voor de kapitaallasten van de beide brede scholen. In zowel het geval van aanpassing als sloop- en herbouw zou de situering van een turnhal op de onderhavige locatie van invloed zijn op de uitkomsten ten gevolge van de Brede School Zuid. De optie zou een gat in de dekking van de Brede School schieten van € 651.400,-.

Hiernaast voldeed het toenmalige pand niet aan de eisen van de gymvereniging. De oppervlakte van de sportvloer (24 x 44m noodzakelijk) en de hoogte (7,5 meter noodzakelijk) waren te gering. Ruimtelijk gezien zou de situering van een sporthal midden in een woonwijk niet ideaal zijn. Ook de ontsluiting en de vindbaarheid zou te wensen overlaten.

Inmiddels is deze optie ook achterhaald. De Raland is gesloopt en de herinvulling met woningbouw maakt onderdeel uit van de harde woningbouwprogrammering van de gemeente Montferland in de komende jaren.

Ad 4) Bergvredestraat, achter het nieuwe gemeentehuis: De locatie is qua grote met ca. 2.800 m² van beperkte omvang. De locatie is daarnaast achter bestaande bebouwing gesitueerd. De belangrijkste reden dat onderhavige locatie niet geschikt zal zijn voor de ontwikkeling van een turnhal is dat de retentievijver zal moeten gaan dienen als parkeerplaats voor het nieuwe gemeentehuis. Onderzoek heeft uitgewezen, dat de locatie te beperkt van omvang is en daardoor geen reële optie vormt.

Tijdens de besprekingen is door het college aan de de gymvereniging Margriet medegedeeld het voormalige opslagterrein aan de Luijnhorstraat/Vincwijkweg te Didam ter beschikking te stellen voor de bouw van een turnhal met bijbehorende parkeerplaatsen. Dit was ook de locatie welke de voorkeur had van de vereniging.

Sportcentre Action

In januari 2012 is 'Sportcentre Action' failliet verklaard en sindsdien staat het sportcomplex te koop. De vraagprijs voor het complex bedraagt € 1.500.000,-. Dit betreft het complex inclusief tennis-, squash- en bowlingbanen, horeca, fitness en parkeerterrein, maar exclusief de bijbehorende dienstwoning. Een en ander is ondeelbaar. Het maximale bedrag dat de Gymvereniging voor de aankoop beschikbaar heeft staat in geen verhouding tot de getaxeerde waarde van het sportcomplex c.q. de vordering op de eigenaar. Het gat tussen vraagprijs en het uitgebrachte bod is dusdanig groot dat ook een gemeentelijke bijdrage lang niet voldoende is om het gat te dichten. Daarbij komt dat bij de gevraagde prijs nog niet is inbegrepen de bedrijfswoning, die los van het sportcomplex te koop wordt aangeboden en die direct grenst aan het sportcomplex. Ook is de sporthal in de huidige vorm niet geschikt voor de turnvereniging. Er zal een volledige ophoging van de constructie moeten plaatsvinden, hetgeen zal leiden tot een aanzienlijke kostenpost. Sloop van het sportcomplex en herbouw van een turnhal op de locatie is gelet op de kosten sowieso financieel niet haalbaar.

In de periode dat het sportcomplex te koop staat, is er vanuit derden meerdere malen interesse getoond en gevraagd naar de mogelijkheden voor bijvoorbeeld een kinderspeelparadijs, maar ook voor een multifunctioneel centrum voor sport en spel.

1.4 De keuze voor de Luijnhorststraat

Uit onderzoek is gebleken dat de keuze voor de Luijnhorstraat de enige optie is die ook economisch uitvoerbaar is. De grond wordt om niet in gebruik gegeven aan Margriet, waartoe een recht van opstal wordt gvevestigd. De gemeente stelt een bedrag van € 500.000,- beschikbaar en hiernaast staan de gemeente en de Stichting Waarborgfonds Sport ieder garant voor een bedrag van € 175.000,- (lening Margriet € 350.000,-). De totale kosten bedragen ca. € 1.000.000,- .

1.5 Plangebied en omgeving

1.5.1 Ligging van het plangebied in zijn omgeving

Het plangebied is gelegen aan de Luijnhorststraat, in de oksel Luijnhorststraat-Kerckhoveweg-Vincwijcweg, in het buitengebied van de gemeente Montferland. De locatie is kadastraal bekend Gemeente Didam, sectie B, nummers 1894 en gedeeltelijk 1917 en 295. In onderstaande figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0003.png"

Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van Didam. Het plangebied ligt in de overgangszone van de bebouwde kom van Didam naar het landelijk gebied. De bebouwing in deze overgangszone wordt gekenmerkt door een divers beeld van architectuurtypes, tijdsbeelden, volumes en schaalniveau's, van een karakteristiek boerderijtje tot moderne bedrijfsgebouwen en loodsen. Karakter en streekeigenheid worden nog in grote mate bepaald door de aanwezige streekeigen boerderijtypes van voor 1940 en de daarbij horende erfbeplantingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0004.png"

Kenmerkend voor dit landschapstype waren de kleine en middelgrote essen, waarbij de boerderijen langs de randen van de essen lagen en het smalle kronkelige wegenpatroon. De essen waren deels omzoomd met hakhout, deels bedoeld als windwering, maar ook om vee en wild van de essen te weren. Het landschap was redelijk besloten vanwege de kavelgrensbeplanting en geriefhoutsingels.

Het plangebied maakt onderdeel uit van een open zandgebied. Het gebied ten westen van het plangebied wordt aangeduid als de zoom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0005.png"

De ontwikkeling in de agrarische sector en dorpsuitbreiding van Didam hebben veel invloed gehad op dit gebied. Door ontwikkelingen zoals schaalvergroting zijn singels gerooid, percelen vergroot en hoogteverschillen deels geëgaliseerd. Door dorpsuitbreiding is de bebouwing rond het plangebied sterk toegenomen.

Het open zandgebied is een gebied met gemengd landgebruik, waaronder wonen, landbouw en bedrijvigheid. De zoom is een verweven gebied met natuurontwikkeling, recreatiegebieden, woningen en landbouwbedrijven. Rondom Didam liggen de oude, open esgronden. Het kampenlandschap met de vele, verspreide boerderijen en buurtschappen zet hier door. Het gebied kent een dicht wegennet en een grote variatie in verkaveling. Een groot deel van de essen is in de loop der tijd van akkerland naar woningen of bedrijvigheid omgezet. Kenmerkende landschapselementen van het essen- en kampenlandschap, zoals knotbomen en fruitboomgaarden, zijn veelal nog slechts als relict aanwezig. Ze vormen geen netwerken meer. Het plangebied ligt in een zone met mozaïekverkaveling, kenmerkend voor de hoger gelegen zandgronden. Daarachter gaat de verkaveling over in de meer open komgronden met strokenverkaveling.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door concentratie van sport- en recreatieve voorzieningen en activiteiten binnen een overwegend agrarisch gebied. In de directe nabijheid bevinden zich de voetbalvelden van DVC, tennisbanen, het (thans leegstaande) sportcentrum Action, de scouting en voorzieningen voor de paardensport, hondensport en schietsport. Het bosgebied van de Nevelhorst is een belangrijk uitloopgebied voor de inwoners van Didam en omstreken. In de omgeving neemt ook het aantal recreatieve voorzieningen toe in de vorm van recreatieve bedrijven of recreatieve nevenacitviteiten bij agrarische bedrijven. De Nevelhorstplas is een belangrijke dagrecreatieve voorziening welke als zwemwater wordt gebruikt. In het gebied vinden jaarlijke diverse terugkerende actieve en sportieve activiteiten plaats, zoals de baggerloop, triatlon en de nieuwjaarsduik.

1.5.2 Het plangebied

De aan het plangebied grenzende gronden kenmerken zich gelet op het voorheen plaatsvindende gebruik (depot) door een rommelig karakter. Het gebied heeft landschappelijk gezien een beperkte waarde. Het feitelijke plangebied betreft een voormalig zanddepot van de gemeente en is in het bestemmingsplan 'Buitengebied' ook als zodanig bestemd. Het plangebied heeft een omvang van ca. 0,65 ha en is onbebouwd. Het wordt aan de westzijde begrensd door een rij populieren met daarnaast een groendepot, aan de zuidzijde door de Vincwijcweg en aan de oostzijde door de Kerckhoveweg. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een bedrijfsperceel. Het plangebied was tot voor kort nog in gebruik als gronddepot. In het terrein lagen verschillende partijen grond. Het plangebied wordt ontsloten via een toegangsweg aan de westzijde welke aansluit op de Luijnhorststraat. In onderstaande verbeelding wordt het plangebied weergegeven, waarop het gebruik van de gronden als opslagdepot nog goed zichtbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0007.png"

Huidige situatie van het terrein. Het perceel is begroeid met een ruigtekruidenvegetatie bestaande uit grote brandnetel, akkerdistel en een pioniervegetatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0008.png"

Situatie 2014

1.6 Gewenste ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling bestaat uit de bouw van een turnhal met bijbehorende parkeervoorziening. De turnhal vormt de trainingsfaciliteit van gymvereniging Margriet uit Didam. In de turnhal wordt gym- en turnles gegeven aan leden van de vereniging. De turnhal zal gedurende zes dagen per week worden gebruikt. De gebruikstijden door de gymvereniging zijn zaterdagochtend en alle werkdagen tussen 17:00-21:00 uur. Hiernaast vindt er ook verhuur plaats voor onder andere peutergym etc. Jaarlijks zal 2 tot 3 maal een wedstrijd georganiseerd worden. De wedstrijden hebben een regionaal karakter.

Het plangebied wordt landschappelijk ingepast. Het zicht op de turnhal aan de westzijde wordt volledig weggenomen door de aanwezige populierensingel en aan de noordzijde door aanwezige bebouwing en het bestaande groen. De inpassing van het gebouw richt zich met name op het zicht vanaf de Kerckhoveweg en de Vincwijcweg op de nieuwe bebouwing. Op onderstaande afbeelding is de landschappelijke inpassing weergegeven.

Langs de Vincwijcweg en Kerckhoveweg wordt beplanting aangebracht welke fungeert als laanbeplanting. Deze laanbeplanting bestaat uit zomerlinden of essen. Hiervoor wordt gekweekt plantgoed gebruikt met een minimale stamomtrek van 12-14 cm op 1,5 m boven de wortelvoet.

Om het plangebied 'aan te kleden' worden negen solitaire zomerlinden/essen geplant. Langs de gehele buitenzuide van de erfverharding wordt een scheerhaag van veldesdoorn geplant. Deze scheerhaag vormt een fysieke scheiding tussen erfverharding en gras/wadi. De scheerhaag wordt maximaal 1,5 m hoog. Het terreingedeelte dat als waterinfiltratiebassin fungeert krijgt een grazige vegetatie en wordt jaarlijks gemaaid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0009.png"

Voorgestane globale inrichting van het plangebied met landschappelijke inpassing

De turnhal wordt voor verkeer ontsloten via een toegangsweg vanaf de Luijnhorststraat, langs het gronddepot van de gemeente, naar de parkeervoorziening. Het gronddepot dat resteert krijgt een eigen ontsluiting evenwijdig aan de ontsluiting naar de parkeervoorziening. De parkeervoorziening krijgt een zodanige omvang dat deze het reguliere verkeer naar de turnhal, alsmede het verkeer in geval van wedstrijden kan opvangen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0010.png"

Ontsluiting depot en parkeervoorziening turnhal

Aan de noordwestzijde van het pand is een fietsenstalling van minimaal 100 fietsen voorzien. De fietsenstalling is bereikbaar via de ontsluitingsweg vanaf de Luijnhorststraat, maar ook via de toegang voor fietsers vanaf de Kerckhoveweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0011.png"

Parkeervoorziening turnhal

De voorgestane turnhal heeft een afmeting van 33x45 m (ca 1500 m² vloeroppervlak) en een bouwhoogte van 7,5 meter. Het ontwerp van de hal is door de welstandscommissie beoordeeld en denkbaar geacht. Het gebouw is daarbij voorzien van een plat dak. afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0012.png"

Impressie van de te realiseren turnhal

1.7 Vigerend planologisch regime

1.7.1 Bestemmingsplan Buitengebied

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan maakt op dit moment onderdeel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld bij raadsbesluit van 29 september 2011, in werking getreden op 19 januari 2012 en gedeeltelijke onherroepelijk geworden op 6 november 2013. De betreffende gronden zijn in dat bestemmingsplan bestemd tot 'Bedrijf- Nutsvoorziening'. Het perceel is nader bestemd tot gemeentelijk gronddepot en opslagterrein. De nadere bestemming kan worden gekenmerkt als milieucategorie 3.1, vergelijkbaar met plantsoenendiensten met een b.v.o. > 500 m². De bestaande oppervlakte aan gebouwen bedraagt 405 m², de maximaal toegestane oppervlakte bedraagt 466 m². Het feitelijke terrein waar de turnhal beoogt is, is vrij van bebouwing. De gronden zijn voorts voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0013.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied'

Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' maakt de bouw van een turnhal op de voorgenomen locatie niet mogelijk.

1.7.2 Bestemmingsplan Buitengebied, eerste herziening

Op 30 oktober 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening' vastgesteld. Dit bestemmingsplan dat op 8 januari 2015 in werking is getreden, voorziet in een actualisatie en reparatie van het eerder vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied'. In het plangebied is in de eerste herziening geen wijziging aangebracht ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' blijft dan ook onverkort van toepassing. De algemene wijzigingen in de regels als onderdeel van de eerste herziening hebben wel betrekking op de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0014.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Om na te gaan of de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie binnen de vigerende wet- en regelgeving mogelijk is, is een nadere beschrijving opgenomen van de vigerende (en relevante) wet- en regelgeving. Vanuit het rijksbeleid is er anders dan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geen specifieke regelgeving van toepassing op de onderhavige ontwikkeling.

2.2 Besluit ruimtelijke ordening/ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder beoogt dat provincies en gemeenten een zorgvuldige afweging maken over het gebruik van de ruimte en overprogrammering tegengaan.

De ladder is opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is beschreven dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld onder bovenstaande bullet, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruik makend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De toets aan deze ladder voor duurzame verstedelijking geeft het volgende beeld.

Lokale behoefte

De ladder voor duurzame verstedelijking is met name in het leven geroepen voor ontwikkelingen die voorzien in een regionale behoefte. Daarbij gaat het onder meer om nieuwe woningen, bedrijvigheid, kantoren en detailhandel. Daarbij kan in regionaal verband worden bezien wat de beste locaties zijn voor deze nieuwe functies. In onderhavig geval betreft het een lokale sportvereniging met ruim 500 leden, welke daarmee de grootste is in de regio. Jaarlijks is er een beperkte toename van het aantal leden te constateren. Slechts 2% van het ledenbestand is afkomstig van buiten de kern Didam. Van een regionale behoefte kan dan ook niet worden gesproken. Hiervan zou kunnen worden gesproken in geval van een topsportcentrum zoals Papendaal, welke een aanzienlijk groter verzorgingsgebied omvat.

De behoefte van de turnvereniging

De huidige accommodatie van de turnvereniging is ontreikend (en versnipperd) om haar leden de gewenste sportbeoefeningsfaciliteiten aan te kunnen bieden. De bestaande faciliteiten voldoen niet meer aan de hedendaagse eisen die daaraan worden gesteld. Hiernaast wil de turnvereniging trainingen op een hoger niveau aan kunnen bieden. Dit maakt de huidige accommodatie in toenemende mate ongeschikt. Een nieuwe accommodatie is maatschappelijk gezien wenselijk ten einde te kunnen voldoen aan de eisen en de huidige en toekomstige vraag van de sportbeoefenaars. Dit komt tegemoet aan het provinciale beleid dat wenst te voorzien in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte voor vrijetijdsbesteding in Gelderland. Daarbij behoort tevens het aanpassen van de voorzieningen aan de eisen van deze tijd, het ondersteunen van de vrijetijdseconomie als nieuwe economische drager op het platteland en meer Gelderse burgers laten sporten en bewegen ter bevordering van de gezondheid en sociale cohesie en ter vermindering van overgewicht.

Bestaand stedelijk gebied

Zoals blijkt uit paragraaf 1.3 (Locatieonderzoek) is ook naar andere locaties gekeken toen duidelijk werd dat de bouw van een multifunctionele hal grenzend aan de Brede School Zuid, geen haalbare optie bleek. Zoals in paragraaf 1.3 vermeld is in de kern Didam sprake van een zeer beperkt aantal locaties waarbij zowel de grond in eigendom is van de gemeente en waarbij plaatsing van een turnhal van 1.500 m² met bijbehorende voorzieningen mogelijk is. Als mogelijke opties zijn naar voren gekomen de locaties 't Raland (Turnstraat) en de Bergvredestraat achter het nieuwe gemeentehuis. Een grenslocatie met het landelijk gebied betrof de locatie oksel Hengelderweg/Kerkwijkweg. Uit het onderzoek is gebleken dat deze locaties uit oogpunt van (ruimtelijke) inpasbaarheid, dan wel financiele haalbaarheid, niet haalbaar zijn.

De thans beoogde locatie buiten het bestaand stedelijk gebied is in eigendom van de gemeente Montferland. Hierdoor kan de grond voor een acceptabele prijs worden aangeboden aan de vereniging. Nog afgezien van de kosten is het ook de benodigde oppervlakte die het onwenselijk maakt de locatie in bestaand stedelijk gebied te accomoderen. De locatie bevindt zich wel in de directe omgeving van het stedelijk gebied. Dit gebied staat reeds lange tijd onder verstedelijkingsdruk, waardoor de landschappelijke belevingswaarde laag is. Het betreft hier met name een uitloopgebied met een concentratie van sportieve en recreatieve voorzieningen en activiteiten. Op de planlocatie is reeds sprake van bedrijvigheid (voornamelijk buitenopslag) en een goede ontsluiting. Hoewel de locatie niet is verhard, biedt de huidige bestemming hiertoe zonder meer de mogelijkheid. Verder richting het bosgebied van 'Nevelhorst' worden de voorzieningen extensiever van karakter.

Hergebruik bestaande bebouwing

In de directe omgeving van de planlocatie bevindt zich het leegstaande sportcomplex van voormalig 'Sportcentrum Action'. De vereniging heeft onderzoek gedaan naar hergebruik van deze bebouwing in samenwerking met andere partijen. Er zijn echter geen mede-exploitanten gevonden. De vereniging kan met gemeentelijke steun de locatie niet verwerven. Het financiele gat dat resteert na inzet van de middelen van de vereniging en de bijdrage van de gemeente is dermate groot dat dit financieel niet te dichten is. Daarbij komt dat:

  • het sportcomplex als geheel te koop staat en ondeelbaar is (men wil het als geheel verkopen);
  • op zeer korte afstand een bedrijfswoning is gesitueerd die afzonderlijk wordt verkocht, maar wel van belang is voor de exploitatiemogelijkheden op de locatie;
  • het sportcomplex aanzienlijk verbouwd zou moeten worden om aan de noodzakelijke eisen vanuit NOC/NSF te kunnen voldoen met aanzienlijke meerkosten tot gevolg.

In de periode dat het sportcomplex te koop staat, is vanuit derden meerdere malen geinformeerd naar de mogelijkheden voor hergebruik ten behoeve van een nieuwe functies. Hoewel aankoop en verbouw door Margriet geen haalbare optie is en er ook op dit moment geen gegadigden zijn, verschaft het pand voor diverse functies goede mogelijkheden en is wachten op een gegadigde met een geschikte herbestemming voor het pand en/of voor de gronden.

De locaties welke Margriet zelf achterlaat in geval van de bouw van een nieuwe hal blijven in gebruik bij respectievelijk het Liemers College en de Brede School Zuid. Margriet had geen panden in eigendom. Van vrijkomende locaties is derhalve geen sprake.

Bereikbaarheid

De planlocatie is gelegen aan de westzijde van Didam en is via de rondweg eenvoudig te bereiken. De locatie bevindt zich op fiets- en loopafstand van de kern en is hierdoor ook voor fietsers en voetgangers eenvoudig bereikbaar.

Leefbaarheid

Bij een aantrekkelijke woonomgeving behoren ook aantrekkelijke voorzieningen. Dit betreffen niet alleen voorzieningen zoals scholen, winkels etc, maar ook goede accomodaties om sport te bedrijven. Een passende en moderne sportaccommodatie wordt beschouwd als een kernaspect voor de leefbaarheid in het algemeen. In de achterhoek staat een economisch en sociaal vitaal buitengebied en de zorg voor leefbaarheid in de kernen, hoog in het vaandel.

Sport

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de provinciale opgave voor een gezonde vrijetijdseconomie. Zo wordt een nieuwe turnhal opgericht die voldoet aan de eisen welke daaraan in de huidige tijd worden gesteld. Ook zal dit een positief effect hebben op het bevorderen van sportbeoefening in de gemeente en een toenemend aantal leden van de vereniging. In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een diverse aanbod aan sportieve en recreatieve voorzieningen (sportcluster).

Ruimtelijke kwaliteit

Het plangebied betreft in de huidige situatie een verrommeld perceel en ook de omgeving van het plangebied is de loop van de tijd verrommeld door schaalvergroting in de landbouw, dorpsuitbreiding en omzettingen van agrarische naar niet agrarische bedrijvigheid. Door herontwikkeling neemt welliswaar de bebouwde oppervlakte toe, maar bestaat tevens de mogelijkheid om nieuwe ruimtelijke kwaliteit aan de locatie toe te voegen, zowel qua beeldkwaliteit van de bebouwing als landschappelijke inpassing. Bij de landschappelijke inpassing wordt rekening gehouden met de landschappelijke karakteristiek van het kampenlandschap.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciale omgevingsvisie 2014

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Provinciale Staten van Gelderland streven met de Provinciale omgevingsvisie 2 doelen na:

1. Een duurzame economische structuurversterking (sterke steden en vitale dorpen/vitaal platteland met voldoende werkgelegenheid, gezonde vrijetijdseconomie);

2. Het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving.

De komende jaren staan meer in het tekening van beheer en ontwikkeling van het bestaande (ontwikkelen met kwaliteit) in plaats van groei.

Om de doelen in beleidsrichtingen, aanpak, rollen en instrumenten te vertalen, hanteert de provincie 3 aandachtgebieden:

  • Dynamisch Gelderland: de (ruimtelijk-economische) dynamiek en de geleiding daarvan op provinciaal niveau;
  • Mooi Gelderland: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben, die richting geven aan ontwikkeling en waarin wordt geïnvesteerd.
  • Divers Gelderland: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal.

Met de provinciale omgevingsvisie 2014 staat het provinciaal beleid meer dan voorheen in het teken van behoud en aanpassing van het bestaande dan van uitbreiding. Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen, staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (behoefte, bestaand stedelijk gebied, bereikbaarheid). Een transparante besluitvorming bij het overwegen van nieuwe bebouwing gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten. Dit vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld aan de Gelderse ladder zijn daarnaast deze vragen essentieel:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Plannen moeten:

  • bijdragen aan een duurzame economische structuurversterking;
  • voldoen aan de (toekomstige) marktvraag;
  • een kwalitatieve toevoeging zijn aan de bestaande voorraad;
  • bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit;
  • de stedelijke structuur versterken.

De provincie en haar partners streven naar een vitaal buitengebied:

  • Met behoud van levendigheid;
  • Met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • Rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

In onderstaande afbeelding staan de gebieden waarop provinciale sturing wordt uitgeoefend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0015.png"

  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0016.png"Bescherming van zwemwateren
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0017.png"Dagrecreatieterreinen
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0018.png"Toeristische routestructuren: wandel- en fietspaden
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0019.png"Extensiveringsgebied -niet grondgebonden veehouderij
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0020.png"Landbouwontwikkelingsgebied -niet grondgebonden veehouderij
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0021.png"Verwevingsgebied -niet grondgebonden veehouderij
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0022.png"Gelders Natuurnetwerk
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0023.png"Groene ontwikkelingszone
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0024.png"HEN-Wateren
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0025.png"SED-Wateren
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0026.png"Grondwaterbescherming
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0027.png"Intrekgebieden
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0028.png"Waterwingebieden
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0029.png"Grondwaterfluctuatiezone (toelichtend)
  • afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0030.png"Molenbiotopen

Kaart Provinciale omgevingsvisie met legenda

De provincie ziet de volgende opgaven voor een gezonde vrijetijdseconomie:

  • voorzien in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte voor vrijetijdsbesteding in Gelderland en een verhoging van de kwaliteit van het toeristisch product;
  • vergroten van de bijdrage van vrijetijdseconomie aan de werkgelegenheid en het inkomen van de mensen in Gelderland;
  • de vrijetijdseconomie ondersteunen bij het aanpassen aan de eisen van deze tijd (duurzaam, maatschappelijk verantwoord ondernemen, ruimtelijke kwaliteit);
  • ondersteunen van de vrijetijdseconomie als nieuwe economische drager op het platteland;
  • cultuurhistorie vermarkten voor vrijetijdseconomie;
  • meer Gelderse burgers laten sporten en bewegen ter bevordering van de gezondheid en sociale cohesie en ter vermindering van overgewicht;
  • het initiatief nemen voor een Gelders wandelnetwerk om het recreatief toeristisch product 'Gelderland wandel-provincie nr.1' te ontwikkelen en een infrastructuur te bieden die bewegingsarmoede tegengaat.

Goede recreatieve verbindingen kunnen het landelijk gebied toegankelijk maken voor de bewoners van de steden.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied waarop geen provinciale sturing wordt uitgeoefend. Wel is bij stedelijke ontwikkelingen welke zich niet geruisloos laten inpassen in het buitengebied de ladder voor duurzaam ruimtegebruik van toepassing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De toets aan deze ladder is in paragraaf 2.2 opgenomen.

2.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 17 oktober 2014 is met de provinciale omgevingsvisie ook deze Omgevingsverordening Gelderland in werking getreden. Met de verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.

De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem- Nijmegen 2005-2020

De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit thans door de provinciale omgevingsvisie achterhaalde plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag.

Er worden vier doelstellingen onderscheiden:

  • 1. versterken van het economisch vestigingsklimaat;
  • 2. verbetering van de bereikbaarheid;
  • 3. vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • 4. verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

In de regio Arnhem-Nijmegen doen nieuwe functies en activiteiten intrede in het landelijk gebied. Het landelijk gebied verandert in een multifunctionele verblijfsruimte waarin naast landbouw, ook recreatie en toerisme, natuur- en landschapsbehoud, cultuurhistorie, water en wonen belangrijker worden en soms de overhand nemen.

Het landschap wordt benaderd als regionaal landschapspark, waarbij het landschap de drager vormt voor integratie van stedelijke en landelijke gebruiksfuncties. Hoewel het regionaal structuurplan achterhaald is door de vaststelling van nieuwe provinciale omgevingsvisie, zijn de doelen nog steeds actueel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0031.png"

Kaart regionaal structuurplan

Vooral de westzijde van Didam, de directe omgeving van de kern, kan worden beschouwd als zo'n multifunctionele verblijfsruimte. In de loop van de tijd hebben zich hier diverse structuurveranderingen voorgedaan waardoor de landschappelijke karakteristiek van het essen- en kampenlandschap voor een groot deel is verdwenen. Een groot deel van de voorzieningen welke ruimte vragen, heeft in dit gebied welke wordt begrensd door de cirkel zoals opgenomen op de onderstaande afbeelding, een plek gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0032.png"

Gebied aan de westzijde van Didam waar sprake is van een multifunctionele verblijfsruimte.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Montferland

De structuurvisie Montferland - vastgesteld 23 april 2009 - heeft als doel het samenbrengen en actualiseren van de bestaande visies en andere beleidsvisies in een nieuwe visie. Hierin zijn enkele uitbreidingslocaties opgenomen voor woningbouw en een bedrijventerrein. In de structuurvisie wordt geconstateerd dat met name rond de kern Didam het landschap sterk aan verandering onderhevig is. Met name langs de A12 ter hoogte van Didam en de A18 bij Wehl en Doetinchem rukt de stedelijke ontwikkeling op door middel van met name bedrijfsterrein ontwikkeling. De gemeente wil op deze plekken het landelijke karakter zo veel mogelijk handhaven en investeren in de landschappelijke kernkwaliteiten.

In de structuurvisie Montferland is het plangebied gelegen binnen het gebied met de hoofdfunctie landbouw. Aansluitend aan het gebied is sprake van een gebied met de hoofdfunctie natuur en recreatie. In dat gebied komen de nodige recreatieve en sportvoorzieningen voor, zoals voetbalclub DVC, de Nevelhorstplas, Manege de Baerle, Sportcentrum Action, tennisbanen, Kleiduivenschietvereniging Baerlebosch en een hondensportvereniging. De locatie bevindt zich in een overgangsgebied tussen de bebouwde kom van Didam en het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0033.png"

Uitsnede strucuurvisie 2009

In het gebied ten westen van Didam is het beleid gericht op herstructurering van de functies. De agrarische functie blijft voorop staan, maar op daarvoor geschikte plaatsen is stedelijke ontwikkeling mogelijk. Door een versterking van de landschapsstructuur zal de recreatieve betekenis van het gebied 'de Nevelhorst' verbeteren en komt het multifunctionele karakter beter tot uiting.

2.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Van nieuwe noabers en brood op de plank' is in 2008 opgesteld voor de gemeenten Montferland, Doetinchem en Oude IJsselstreek. Uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat het landschap het product is van ontwikkelingen in de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen. Deze visie richt zich dan ook op het meebewegen met deze ontwikkelingen om het landschap te versterken als economisch kapitaalgoed, een plek waar mensen zich thuis voelen en een plek waar flora en fauna zich kunnen ontwikkelen. In het Landschapsontwikkelingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden. Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Zandgronden rond Didam en Wehl' op de grens met 'de zoom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0034.png"

Landschapsontwikkelingsplan

Van belang is dat de nieuwe ontwikkeling een kwaliteitsverbetering met zich mee brengt, waarbij aangesloten wordt bij de kernkwaliteiten van het landschap. Rondom de zandgronden van Didam en Wehl liggen de oude, open esgronden en het kampenlandschap met de vele, verspreide boerderijen en buurtschappen zet hier door. Het gebied kent een dicht wegennet en een grote variatie in verkaveling. Een groot deel van de essen is in de loop van de tijd omgezet van akkerland in woonwijk of bedrijventerrein. Kenmerkende landschapselementen van het essen- en kampenlandschap zoals houtkanten, meidoornheggen, knotbomen en fruitboomgaarden zijn veelal nog slechts als relict aanwezig. Ze vormen geen netwerken meer. Het grondgebruik is gemengd met wonen, landbouw en bedrijvigheid. In de dorpsmarken van Didam, Nieuw Wehl en Wehl, wordt behoud, herstel en beheer van landschapselementen langs beken en dekzandruggen gestimuleerd. Dit gebeurt als een web van groen/blauwe diensten via verevening veelal door burgers, (kleinere) intensieve veehouderijen en verbredende agrariërs. Te denken valt aan hegges (openbare, onbeplante strook over kavelranden), hagen en singels.

2.5.3 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied

In het beeldkwaliteitsplan Buitengebied is het landschap van de gemeente tevens onderverdeeld in diverse landschapstypen. De planlocatie maakt daarin deel uit van het kampenlandschap rondom de kern Didam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0035.png"

Beeldkwaliteitsplan Buitengebied

Oorspronkelijk waren rondom Didam nog de verschillen herkenbaar tussen het essenlandschap en het kampenlandschap. De typische kenmerken van de essen (zoals bolle ligging) zijn aan het vervagen, door meer bebouwing en begroeiing op de es en het eroderen/slechten van steilranden. Het oorspronkelijke kampenlandschap (éénmansessen) ligt grotendeels opgesloten tussen de oorspronkelijk reliëfrijke, open essen en de vlakke, halfopen heide- en broekontginningen. De beslotenheid van de essen en de kleinschaligheid behorende bij de kampen zijn sterk aangetast door schaalvergrotingen in de landbouw, toenemende bebouwing en het weghalen/degraderen van heggen en houtkanten. Hierdoor is het verschil in landschapstypen nauwelijks meer waarneembaar. Blokverkavelingen en slingerende wegen zijn nog wel herkenbaar. In het gebied is een grote verscheidenheid aan bloemen en struiken te zien, zoals meidoornheggen (met diverse soorten), knotbomen, houtkanten met ondermeer eiken, meidoorn, essen en lijsterbes. In akkers en weilanden zijn solitaire bomen te vinden, zoals eiken en essen. Hetgeen ontbreekt is de structuur die de elementen met elkaar verbindt. Oorspronkelijk lag de bebouwing langs de slingerende wegen onderaan de es. De slingerende wegen waren niet aangezet met bomen. De bebouwing heeft zich nadien niet alleen aan de slingerende wegen uitgebreid, maar ook op de essen. Hierdoor is de openheid van het gebied onder druk komen te staan. Door de geringe hoeveelheid opgaand groen liggen de erven veelal als losse elementen in het landschap.

Aandachtspunten beeldkwaliteit

De karakteristieke (besloten) openheid van het essenlandschap staat erg onder druk. Het gebrek aan bomenlanen draagt ertoe bij dat de bebouwing een dominante positie in het landschap inneemt. Bomenlanen dienen als middel om de akkercomplexen visueel te scheiden en de bebouwing in te passen. De bebouwing die niet aan wegen gelegen is, maar dieper op de eng/es, dienen begeleidende beplanting te krijgen. Om de openheid van de essen weer te kunnen ervaren, is het belangrijk de beslotenheid van de erven te versterken. Dit kan in de vorm van dichte randen (kenmerkend voor essenlandschap), alsmede in de vorm van transparante randen. Beplantingsstructuren die hiervoor in aanmerking komen zijn: houtwallen/- singels, bomenrijen en struweelranden. Door de erven beter in te passen in het landschap (door middel van opgaand groen op de erfscheiding) neemt de leesbaarheid en het onderscheidende karakter van het gebied toe. Het landschap zal een kleinschaliger karakter krijgen. Echter de karakteristieke openheid behorende bij de essen wordt hierbij gerespecteerd, door alleen beplantingen toe te voegen op de erven en niet op de essen.

2.5.4 Gebiedsvisie De Nevelhorst

In 2012 is door de gemeenteraad de 'Gebiedsvisie De Nevelhorst' vastgesteld. Deze gebiedsvisie geeft de gewenste ontwikkelingsrichting weer voor dit gebied. In dat kader is het onderzoeksgebied geanalyseerd op natuur- en landschapswaarden, gebruiksfuncties en beleid. Ook is bekeken welke knelpunten zich binnen het gebied voordoen.

Voor wat betreft de gebruiksfuncties is onder meer een inventarisatie uitgevoerd van de in het gebied aanwezige recreatie- en sportvoorzieningen. De sportcomplexen binnen het gebied zijn voornamelijk gericht op de lokale bevolking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0036.png"

Inventarisatie recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen in de Nevelhorst

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0037.png"

Naast kwaliteiten zijn binnen het gebied ook knelpunten gesignaleerd. Het gaat hierbij om het spanningsveld tussen de functies natuur, landbouw en recreatie, het onderhoud van ruiterpaden, oneigenlijk gebruik van wandelpaden, geluidsoverlast A12, hangjongeren en verkeersoverlast Baarleweg.

De inventarisatie van de diverse bovengenoemde aspecten binnen het gebied in relatie tot de recreatieve behoeften heeft ertoe geleid dat de ontwikkelingsvisie voor De Nevelhorst is gebaseerd op 5 uitgangspunten.

  • 1. behoud van het kleinschalig kampenlandschap en waar mogelijk versterking;
  • 2. recreatieontwikkeling in combinatie met natuur en landschapsontwikkeling;
  • 3. geen overschrijding van de draagkracht van het gebied;
  • 4. recreatief gebruik door eigen bewoners leidend;
  • 5. zonering van zuid naar noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0038.png"

Ontwikkelingsvisie 'De Nevelhorst'

Ten aanzien van punt 5 wordt opgemerkt dat 'de Nevelhorst' in de huidige situatie reeds een tweedeling kent. De zuidelijke zone, tegen de dorpsrand van Didam aan, is de meer intensieve zone en naar het noorden toe wordt het gebied geleidelijk aan minder intensief gebruikt. In de ontwikkelingsvisie wordt deze zonering gehandhaafd. De Luijnhorsstraat vervult de functie van hoofdverkeersas in het gebied.

Geconcludeerd kan worden dat de locatie grenst aan het gebied 'de Nevelhorst'. De bouw van een turnhal op de locatie van het voormalig gronddepot van de gemeente Montferland is in lijn met de gebiedsvisie voor de Nevelhorst waarin de zuidzijde van het gebied wordt gekenmerkt door een concentratie van sportvoorzieningen voor de lokale behoefte. De Luijnhorstraat betreft tevens de ontsluitingsweg van het autoverkeer van en naar de turnhal.

2.5.5 Bestemmingsplan 'Buitengebied (eerste herziening)'

Op 29 september 2011 heeft de gemeenteraad van Montferland het bestemmingsplan “Buitengebied (Montferland)” vastgesteld. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Verder is in het bestemmingsplan “Buitengebied (Montferland)” het actuele beleid verwerkt, ondermeer ten aanzien van wonen, intensieve veehouderij en functieverandering naar wonen en werken. Het plan is met ingang van 19 januari 2012 in werking getreden en gedeeltelijke onherroepelijk geworden op 6 november 2013. Met het bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn de voorheen geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied' van de voormalige gemeenten Bergh (Buitengebied 2000(herziening 2002) en Didam (Buitengebied) opgegaan in een nieuw integraal en actueel toetsingskader voor bebouwen en gebruik van gronden in het buitengebied van de gemeente Montferland. In het bestemmingsplan zijn geen wijzigingsbevoegdheden opgenomen die de hier beoogde ontwikkeling op de planlocatie mogelijk maken.

Op 30 oktober 2014 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een reparatie en actualisatie van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Ook dit plan voorziet niet in een wijzigingskader dat de thans beoogde ontwikkeling op de planlocatie mogelijk maakt.

2.6 Conclusie

Op het initiatief is gelet op de aard en omvang daarvan, geen specifiek rijksbeleid van toepassing. De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals opgenomen in de provinciale omgevingsvisie en sluit aan bij de daarin geformuleerde doelen op het gebied van sport en recreatie en een vitaal platteland. Het initiatief leidt tot vernieuwing van een voorziening ten behoeve van de vrijetijdseconomie, waarmee deze kan voldoen aan de huidige en toekomstige behoefte van deze groep sportbeoefenaars, een en ander in een omgeving welke een belangrijke functie vervult als uitloopgebied voor de lokale bevolking.

Op het gebied is geen sprake van provinciale sturing. Het initiatief voorziet in een lokale behoefte, waaraan medewerking maatschappelijk gezien wenselijk is. Nu geen sprake is van een regionale behoefte is de ladder voor duurzame verstedelijking feitelijk niet op het initiatief van toepassing. Niettemin is de ontwikkeling wel beoordeeld in het licht van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling is niet inpasbaar in het bestaand stedelijk gebied, dan wel in bestaande bebouwing in het buitengebied. Slechts een aantal locaties zouden in aanmerking komen welke in paragraaf 1.3 aan de orde zijn gesteld en niet haalbaar zijn gebleken.

De ontwikkeling zoals deze met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt biedt goede aanknopingspunten voor versterking van de landschappelijke structuur in het gebied. De omgeving van het plangebied is zodanig verrommeld dat van een landschappelijke waarde nagenoeg geen sprake is. De bouw van de nieuwe turnhal biedt de mogelijkheid de landschappelijke structuur te versterken en de leefbaarheid zowel in het dorp als het buitengebied te versterken. De ontwikkeling sluit goed aan bij de bestaande sportieve en recreatieve voorzieningen in het gebied ten westen van Didam en is in lijn met de gebiedsvisie 'de Nevelhorst'. De ontwikkeling zal worden ingepast op een wijze welke in overeenstemming is met het landschapsontwikkelingsplan en het beeldkwaliteitsplan 'Buitengebied'.

Hoofdstuk 3 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

3.1 Inleiding

Om een bestemmingsplan voor een nieuwe ontwikkeling te kunnen herzien dient te worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling niet stuit op onoverkomenlijke belemmeringen van ruimtelijke en/of milieutechnische aard. In dat kader dient onderzoek te worden verricht naar de aspecten bodem, geluid, geur, externe veiligheid, water, archeologie, flora en fauna, luchtkwaliteit, verkeer en parkeren en ruimtelijke/beeldkwaliteit. Ook dient te worden bekeken of een en ander niet in strijd is met een gezonde leefomgeving. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens alle relevante milieutechnische en ruimtelijke aspecten beschreven.

3.2 Bodem

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan worden aangetoond door het uitvoeren van een historisch vooronderzoek conform NEN 5725, eventueel in combinatie met een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740.

In het plangebied zijn in het recente verleden twee bodemonderzoeken uitgevoerd. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door Econsultancy. De onderzoeken dateren uit 2007 respectievelijk 2009. Beide onderzoeken betreffen verkennende bodemonderzoeken waarbij het onderzoek uit 2009 een actualisatie betrof van hetzelfde onderzoek dat in 2007 is uitgevoerd.

In een groter onderzoeksgebied, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is onderzoek verricht naar de bodemkwaliteit aan de hand van boringen, sleuven, sleuven + peilbuis en peilbuizen. In het plangebied is onderzoek verricht middels sleuf met peilbuis (twee maal), peilbuis (één maal), sleuf met boring tot 2 m –maaiveld en sleuven tot 0,5 m beneden de puinlaag (vijf maal). Het verkennend onderzoek in 2007 en 2009 is uitgevoerd om vast te stellen of in het onderzoeksgebied sprake was van bodemverontreiniging. Na 2009 zijn er geen activiteiten in het onderzoeksgebied meer uitgevoerd die de milieusituatie zouden kunnen beïnvloeden. De onderzoeksresultaten van 2007 en 2009 worden daarom als een representatieve beoordeling van de huidige bodemmilieusituatie beschouwd.

Het vooronderzoek is verricht conform de NVN 5725 Bodem: "Leidraad voor het uitvoeren van voor- onderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek" (VROM, 1999). Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 Bodem: "Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond" (VROM, 1999).

Het verkennend onderzoek asbest in puin is uitgevoerd conform de NEN 5897 "Monsterneming en analyses van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat" (VROM, 2005). De analyseresultaten zijn getoetst aan het "Interimbeleid voor asbest in bodem, grond en puin (granulaat)" (kenmerk BWL/2002104318, VROM, 2002), aangevuld met de brief van de staatssecretaris van VROM aan de Tweede Kamer d.d. 3 maart 2004 (28663 en 28199, nr. 15).

Het veldwerk en de bemonstering zijn uitgevoerd volgens de geldende NEN-normen en/of richtlijnen, waaronder de BRL SIKB 2000 "Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek". De analyseresultaten zijn getoetst aan het toetsingskader van VROM (circulaire: Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering, februari 2000).

De resultaten van het onderzoek zijn in de rapportage van Econsultancy gerapporteerd onder 'oostelijk terrein gronddepots' en 'puinverharding zijde Kerckhoveweg'. Op een groot deel van het terrein bevinden zich gronddepots, waardoor slechts een beperkt deel van de locatie is onderzocht. Volgens informatie van de opdrachtgever zou het terrein zijn verhard met "bremmen en brac" (breekasfaltcement). Op het onderzochte terreindeel is echter enkel een halfverhardingslaag, bestaande uit gebroken puin, aangetroffen. Deze waarnemingen kunnen echter niet als representatief voor het gehele terrein worden beschouwd. In de fractie > 16 mm van de halfverhardingslaag zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Op het centrale deel van de locatie is in de bodemlaag onder de halfverhardingslaag een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. Verder zijn er in de grond geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater van een deel van het terrein is licht verontreinigd met nikkel. Deze lichte verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater.

Puinverharding zijde Kerckhoveweg. Op de locatie bevindt zich een halfverhardingslaag, bestaande uit gebroken puin. De dikte van deze laag bedraagt circa 30 cm. In de fractie > 16 mm zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in de fractie < 16 mm een zeer licht verhoogde concentratie aan asbest aangetoond (0,6 mg/kg). In de grond en het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Conclusie:

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Indien bij de realisatie van de plannen grond afgevoerd dient te worden, dan dient gehandeld te worden conform de regionale bodemkwaliteitskaart.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

3.3.1 Bedrijven en milieuzonering algemeen

In geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met milieuhindergevoelige en hinderveroorzakende functies in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat omliggende bedrijven als gevolg van een nieuwe ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt en dat ter plaatse van woningen in de omgeving sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onder milieuzonering wordt verstaan 'het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds'. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand is groter naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier afstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van een gemiddeld modern bedrijf. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden vanuit ruimtelijk oogpunt gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming of bouwvlak waarbinnen bijvoorbeeld een nieuwe milieubelastende functie(s) is toegestaan en anderzijds de rand van het bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen een milieugevoelige functie mogelijk is. Dit omdat het bestemmingsplan het in principe mogelijk maakt om gevoelige functies binnen het gehele bouwvlak op te richten. Vanuit milieutechnisch oogpunt is het aanvaardbaar dat wordt uitgegaan van de afstand tussen de rand van het bouwvlak van de hinderveroorzakende functie tot aan de meest nabij gelegen gevel van de gevoelige functie.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Zo zal in het omgevingstype 'rustige woonwijk' eerder hinder worden ervaren dan in een 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0039.png"

Richtafstanden bij een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Bij milieuzonering wordt een onderscheid gemaakt in externe zonering en interne zonering. Bij externe zonering wordt bekeken welke afstand de nieuwe ontwikkeling (gelet op de milieuhinder die daarvan uitgaat) dient aan te houden ten opzichte van de omgeving (past de nieuwe functie in de omgeving). Bij interne zonering wordt bekeken in hoeverre in de omgeving milieuhinderlijke functies voorkomen die van invloed kunnen zijn op de mogelijkheden voor de nieuwe ontwikkeling (laat de omgeving de nieuwe functie toe).

3.3.2 Huidige situatie

De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' bestemd tot 'Bedrijf- Nutsvoorziening'. Het perceel is nader bestemd tot gemeentelijk gronddepot en opslagterrein. De nadere bestemming kan worden aangemerkt als milieucategorie 3.1, vergelijkbaar met plantsoenendiensten met een b.v.o. > 500 m². Hiervoor gelden aan te houden richtafstanden van 50 meter in geval van een rustige woonwijk en 30 meter in geval van gemengd gebied.

3.3.3 Externe zonering

Het plangebied en de omgeving is ingericht volgens het principe van functiemenging. Hierdoor kan worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Bij de beoordeling van de afstanden is onderstaande afbeelding als vertrekpunt gehanteerd. De planlocatie wordt in de nieuwe situatie bestemd tot 'sport'. De turnhal wordt voorzien van een bouwvlak. Het oprichten van gebouwen buiten het bouwvlak is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0040.png"

In de VNG brochure worden sporthallen op basis van het aspect geluid ondergebracht in milieucategorie 3.1. In een rustige woonwijk c.q. een rustig buitengebied geldt een minimaal aan te houden afstand van 50 meter ten opzichte van omliggende gevoelige functies. In het gebiedstype gemengd gebied, wordt het gelet op het achtergrondniveau aanvaardbaar geacht dat de noodzakelijk aan te houden afstand voor een rustig buitengebied met één afstandsstap wordt verlaagd. De minimaal aan te houden afstand bedraagt in dat geval 30 meter. Voor sportscholen en gymnastieklokalen geldt in een rustige woonwijk of een rustig buitengebied een minimaal aan te houden afstand van 30 meter. Ook hierbij geldt dat in gemengd gebied deze afstand met één afstandsstap kan worden verlaagd.

Ook autoparkeerterreinen en parkeergarages zijn ondergebracht in de lijst van Activiteiten. In een rustige woonwijk dient rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van 30 meter voortkomende uit het aspect geluid. In gemengd gebied kan deze afstand met één afstandsstap worden verlaagd tot 10 meter. Nu de parkeervoorziening geen zelfstandige parkeervoorziening is, maar onderdeel zal uit maken van de bestemming 'sport', is rekening gehouden met de richtafstand van 30 meter voor gemengd gebied.

Voorgestane inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0041.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0042.png" = op te nemen bestemming 'sport'

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0043.png" = op te nemen bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0044.png" = op te nemen bestemming 'groen'

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0045.png" = nadere aanduiding voor een grondwal

Adres   Afstand bestemmingsvlak gevoelige functie tot bouwvlak turnhal   Afstand bestemmingsvlak gevoelige functie tot parkeervoorziening/ toegangsweg   Afstand gevel gevoelige functie tot bouwvlak turnhal   Afstand gevel gevoelige functie tot parkeervoorziening/ toegangsweg  
Kerckhoveweg 3   50   7/3   79   27(P2) 45(P1), 40  
Kerckhoveweg 16   45   22/60   57   25(P2) 31(P1), 63  
Vincwijcweg 2   40   40/95   55   62(P1), 120  
Vincwijcweg 1a   30   74/125   50   92(P1), 145  
Vincwijcweg 1/1b   25   74/112   31   80(P1), 115  
Vincwijcweg 6   23   40/70   31   60(P1), 90  
         

Tabel met afstanden

In de bovenstaande tabel is uitgegaan van de dichtst bij elkaar gelegen afstanden tussen de bouwvlakken.

Uit de bovenstaande afbeelding en tabel kan worden geconcludeerd dat de woning Vincwijcweg 1/1b en Vinwijcweg 6 zijn gelegen op de korste afstand van het bouwvlak voor de turnhal. De afstand bedraagt echter ten minste 30 meter waarmee wordt voldaan aan de vereiste richtafstand voor gemengd gebied.

De afstand van de parkeervoorziening tot de rand van het bouwvlak Kerckhoveweg 3 bedraagt ca. 7 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0046.png"

Ligging bouwvlak Kerckhoveweg 3

Omdat niet aannemelijk is dat de woning wordt herbouwd aan deze zijde, kan planologisch van de feitelijke bestaande afstand worden uitgegaan welke ca. 27 meter tot P2 bedraagt. Het betreft hier de parkeervoorziening welke uitsluitend in geval van wedstrijden zal worden gebruikt. Daarbij moet worden opgemerkt dat ook de vigerende bestemming op het plangebied, reeds beperkingen oplegt aan het verplaatsen van de woning. De milieucategorie neemt ten opzichte van de bestaande situatie niet toe.

De afstand van het bouwvlak Kerckhoveweg 16 tot de parkeervoorziening bedraagt 22 meter. Ook hier betreft het de parkeervoorziening (P2) welke uitsluitend in geval van wedstrijden wordt gebruikt. Deze afstand komt nagenoeg overeen met de feitelijke afstand tot de gevel (25). De overige woningen zijn op aanzienlijk ruimere afstand gelegen van de parkeervoorziening. Indien wordt uitgegaan van de parkeervoorziening 1 is de afstand ruimer en bedraagt deze zo'n 31 meter indien van de feitelijke situatie wordt uitgegaan.

De afstand van het bouwvlak Kerckhoveweg 3 tot de toegangsweg bedraagt ca. 3 meter. De feitelijke afstand tot de woning bedraagt echter 40 meter. Voor het bouwvlak Kerckhoveweg 16 bedraagt de feitelijke afstand ca. 63 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste afstanden.

Uit het bovenstaande blijkt dat voor het gebiedstype gemengd gebied nagenoeg aan de richtafstanden kan worden voldaan. Ten einde met zekerheid te kunnen stellen dat de locatie zich leent voor de beoogde ontwikkeling is tevens akoestisch onderzoek verricht. Hiermee is beoordeeld of de ontwikkeling mogelijk is binnen de richtwaarden voor het buitengebied.

3.3.4 Interne zonering

De nieuwe ontwikkeling betreft geen geluidsgevoelige functie. Binnen het plangebied wordt geen nieuwe dienstwoning mogelijk gemaakt. De bedrijvigheid in de omgeving vormt voor wat betreft het aspect geluid dan ook geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling. Gebleken is voorts dat zich in de omgeving van de planlocatie geen agrarische bedrijven zijn gelegen welke qua geur beperkingen opleggen aan de ontwikkeling op de planlocatie. Zie hiervoor paragraaf 3.5.

3.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van railverkeerlawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Het ruimtelijk inpassen van een turnhal zoals hier valt niet onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.

De turnhal valt onder de werksfeer van het Activiteitenbesluit. Uit akoestisch onderzoek komt naar voeren dat de turnhal aan de geluidsvoorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit voldoet:

  • 1. grenswaarde dagperiode 50 dB(A);
  • 2. grenswaarde avondperiode 45 dB(A);
  • 3. grenswaarde nachtperiode 40 dB(A).

De activiteiten bij de geplande ontwikkeling/inrichting omvatten:

  • Trainingen met 50 – 60 bezoekers in de dag en avond (07 – 23 uur).
  • Wedstrijden (3 x per jaar) met 150-200 bezoekers in de dag/avond.

De geluidbelasting op de omgeving is bepaald met een rekenmodel. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999, methode II.2, II.3, II.7 en II.8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0047.png"

Positie van gevoelige bestemmingen in de omgeving.

Bij het beoordelen van de geluidsbelasting is uitgegaan van de activiteiten op het buitenterrein. Dit betreffen de vervoersbewegingen over de toegangsweg van en naar het terrein, alsmede het stemgeluid. De akoestisch relevante installaties (klimatisering) dienen een voldoende lage geluidsemissie te hebben om geen relevante bijdrage te leveren aan de geluidsbelasting in de omgeving. Voor afstanden van 50 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt een maximaal bronvermogensniveau van alle installaties gezamenlijk van 80 dB(A). Hieraan kan en dient bij de uitwerking te worden voldaan.

Het blauwe vlakje linksboven (Luijnhorststraat 12) is beoordelingspunt 1. Met de klok mee worden de beoordelingspunten (blauwe vlakjes) vervolgens aangemerkt als 2, 3, 4, 5, 6 en 7. Beoordelingspunt 7 betreft Vincwijcweg 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0048.png"

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT t.g.v. alle activiteiten bij het bedrijf bedraagt in de immissiepunten 1-6 bij de woningen hooguit 35 dB(A) overdag, 41 dB(A) in de avond en 34 dB(A) in de nacht. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden die gelden voor een gemengd gebied op grond van het Activiteitenbesluit.

De maximale geluidniveaus LA_max t.g.v. de voertuigbewegingen en portieren e.d. bedragen in de immissiepunten bij de woningen hooguit 62 dB(A) overdag en 56 dB(A) in de avond en in de nacht. De grenswaarden worden hierbij niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0049.png"

Bij de turnhal is geen sprake van (eigen) dominante geluidbronnen met een onnodig hoge geluidemissie. Geluidbeperkende voorzieningen zijn vooral denkbaar in de vorm van een akoestisch verstandige indeling van het terrein (auto's zo ver mogelijk van de woningen houden) en eventuele afschermingen tussen de parkeerplaats/ rijroutes en de woningen. Hoewel op basis van onderstaande afbeelding wordt voldaan aan de grenswaarden voor een gemengd gebied, is het ontwerp zodanig ingericht dat geluidsoverlast (binnen de norm) tot een minimum wordt gereduceerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0050.png"

Basis voor akoestische berekening.

Ontwerp  

  • Toegangsweg zo veel mogelijk naar westzijde van het perceel;
  • Inrichten twee parkeervoorzieningen.
  • De ontsluitingsweg wordt zo ver mogelijk van de woningen afgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0051.png"

Indeling van parkeerplaatsen, verkeersafwikkeling en ligging van de barriere die inschijning door koplampen in de woning Kerckhoveweg nr. 16 moet voorkomen.

De installaties worden zodanig geplaatst op de turnhal dat deze zich niet bevinden binnen een afstand van 50 meter van de omliggende woningen. Het gezamenlijke bronniveau van de aan te brengen installaties mag niet meer zijn dan 80 dB(A).

Om hinder als gevolg van het parkeren zoveel mogelijk te beperken worden twee verschillende parkeervakken ingericht (P1 & P2). Parkeervoorziening P1 voldoet qua aantal parkeerplaatsen aan de behoefte voor normaal gebruik en bevindt zich op een grotere afstand dan 30 meter van de meest nabij gelegen gevel van omliggende gevoelige functies. Tijdens wedstrijden, wanneer meer parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, kan tevens P2 gebruikt worden. Deze parkeerplaats ligt op minder dan 30 meter afstand van de omliggende woningen. De geluidsgrenswaarden voor een gemengd gebied worden echter niet overschreden. Bovendien wordt dit parkeergedeelte slechts incidenteel gebruikt (2-3 keer per jaar).

Conclusie:

Op basis van het bovenstaande blijkt dat het geluid afkomstig van het plangebied voornamelijk geproduceerd zal worden op het buitenterrein. Akoestisch onderzoek wijst uit dat door de verkeersbewegingen geen grenswaarden voor het aspect geluid worden overschreden. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van de milieuregelgeving zal voor de inrichting een melding moeten worden gedaan. Nu kan worden voldaan aan de normen van het activiteitenbesluit kan de melding worden geaccepteerd.

3.5 Geur

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen dienen de volgende aspecten in ogenschouw te worden genomen:

  • 1. is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);
  • 2. wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen veehouderij en derden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0052.png"

Functies/bestemmingen in de omgeving van het plangebied

Op ca. 100 meter afstand van de planlocatie bevindt zich het agrarisch bedrijf 'Luijnhorstraat 1'. Dit betreft echter geen intensieve veehouderij. In een straal van meer dan 500 m rond het plangebied komen voorts geen agrarische bedrijven voor. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

3.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een extern risico met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Bevi gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle bedrijven. Het Bevi regelt hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde.

Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6). Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek maximaal maar eens per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer: het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Regeling externe veiligheid (Revi), het Registratiebesluit externe veiligheid, het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo) en het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transportgevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het projectgebied. Op de Risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande figuur is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het projectgebied en omgeving weergegeven.

Gebleken is dat het plangebied:

  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0053.png"

Uitsnede Risicokaart Gelderland. Het projectgebied wordt met de rode contour aangeduid

Conclusie:

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Water

3.7.1 Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord dat zich primair richt op het vergroten van de doelmatigheid van het beheer van het watersysteem en de waterketen, is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Een en ander is doorvertaald in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

3.7.2 Provinciaal beleid

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. Dit heeft er toe geleid dat de plannen in een iteratief proces zijn opgesteld. Daardoor zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer en de maatregelen om te komen tot het basisniveau waaraan het Gelderse oppervlaktewatersysteem moet (gaan) voldoen. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen.

Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie stedelijk gebied. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen of zo veel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater. Het beleid dat in het Waterplan Gelderland is beschreven is bindend voor de provincie, voor de waterschappen is het kaderstellend voor de doorvertaling van dit beleid naar hun waterbeheerplannen.
3.7.3 Beleid Waterschap

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Rijn en IJssel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen). De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
3.7.4 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeente Montferland beschikt over een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2011-2015). Het GRP geeft invulling aan diverse ontwikkelingen op het gebied van water, zoals de nieuwe gemeentelijke zorgtaken voor afstromend hemelwater en grondwateroverlast, duurzaam omgaan met hemelwater en klimaatontwikkelingen. Het GRP 2011-2015 wordt beschouwd als het Beleidsplan van Gemeente Montferland over haar taken op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater.

Het GRP heeft de volgende doelen:

  • Voldoen aan de planverplichting uit de Wet milieubeheer;
  • Invulling geven aan de zorgtaken voor afvalwater, afstromend hemelwater en grondwateroverlast;
  • Afstemmen van het rioleringsbeleid op landelijke ontwikkelingen, nieuwe wet- en regelgeving en relevante beleidsplannen;
  • Regelen van financiële dekking voor maatregelen die nodig zijn vanwege regulier onderhoud (zoals vervangingen) en diverse gemeentelijke plannen, zoals het basisrioleringsplan en het maatregelenplan Waterkwaliteitspoor.

Inzameling van afvalwater

Gemeenten zijn verplicht om huishoudelijk afvalwater in te zamelen. De Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om voor specifieke situaties ontheffing van deze zorgplicht aan te vragen bij de provincie. Dat geldt bijvoorbeeld voor afgelegen percelen in het buitengebied. Op percelen waarvoor de gemeente een ontheffing van de zorgplicht heeft, zijn de bewoners zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hun afvalwater. Montferland wil voor alle percelen, waaronder ook de perceelseigenaren in het buitengebied, de zorg voor het inzamelen van afvalwater op zich nemen. Voor nieuwe aansluitingen brengt de gemeente een voorziening aan tot aan de erfgrens. De kosten hiervoor zijn voor rekening van de gemeente. De eigenaren betalen de kosten voor voorzieningen op het eigen terrein. De gemeente bepaalt per geval welke voorziening het meest doelmatig is: riolering, drukriolering B, of een zelfstandig systeem (IBA).

Een aansluiting op riolering of drukriolering heeft de voorkeur boven een aansluiting op een IBA: het beheer is eenvoudiger, de werking is gegarandeerd en er is geen plaatselijke lozing meer van (gezuiverd) afvalwater. Alleen bij hoge kosten voor aansluiting en onderhoud, zal voor een IBA worden gekozen.

Hemelwater

Op particulier terrein zijn de perceelseigenaren verantwoordelijk voor een deugdelijke inzameling en verwerking van hemelwater. Gemeenten zorgen alleen voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatiger is en als redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken. De doelmatigheid en redelijkheid is afhankelijk van:

  • het soort gebied (stedelijk of landelijk);
  • de bestaande situatie (bestaande wijken versus uitbreidingen en herinrichtingen);
  • de mogelijkheden voor infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater;
  • het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering) en de voorgenomen rioleringsprojecten;
  • de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.

Woningen en bedrijven in het buitengebied zijn aangesloten op drukriolering of een IBA. Deze systemen zijn niet geschikt voor het verwerken of transporteren van hemelwater. In het buitengebied is bovendien voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te verwerken of af te voeren naar aangrenzende sloten of watergangen.

Nieuwbouwplannen mogen niet leiden tot een toename van:

  • het op (gemengde) riolering aangesloten verhard oppervlak;
  • de vuilemissie naar oppervlaktewater;
  • de huidige afvoeren naar oppervlaktewater.

Hierbij moet (volgens de Wet milieubeheer) bij voorkeur in eerste instantie worden voorkomen dat afvalwater ontstaat. Hemelwater moet hierbij zo veel mogelijk op de percelen zelf worden verwerkt. Dit heeft de volgende voordelen:

  • er zijn geen dure gemeentelijke voorzieningen nodig om dit hemelwater in te zamelen en te verwerken;
  • er zijn geen extra emissies naar het oppervlaktewater.

Perceeleigenaren kunnen hemelwater op eigen terrein verwerken als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet er op de percelen voldoende ruimte aanwezig zijn om bijvoorbeeld een infiltratievoorziening aan te leggen. Bovendien moet de bodem voldoende waterdoorlatend zijn.

Grondwater(overlast)

Grondwateroverlast kan verschillende oorzaken hebben, zoals bodemdaling, onvoldoende oppervlaktewater, een te hoog oppervlaktewaterpeil, stopzetting van grondwateronttrekkingen of het vervangen van oude riolen die in de praktijk grondwater onttrokken. Er zijn dus veel factoren van invloed op de grondwatersituatie in bebouwd gebied. Daardoor zijn vaak veel partijen betrokken bij de aanpak van eventuele problemen: waterschap, provincie, gemeente en private partijen zoals bouwers en woningcorporaties.

In het plangebied dient een gescheiden hemelwater en vuilwatersysteem aangelegd te worden. Vuil water wordt via het drukriool verwerkt in een RWZI. Hemelwater dat op het gebouw en de verharding valt, dient in het perceel geinfiltreerd te worden (zie waterparagraaf). Geadviseerd wordt om te onderzoeken of opvang en gebruik van hemelwater voor bijvoorbeeld het doorspoelen van toiletten tot de mogelijkheden behoort.

3.7.5 Watertoets

Zoals in het voorgaande uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6 van datzelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Met het doel om wateroverlast te voorkomen dienen gemeenten, ontwikkelaars en waterschap vroegtijdig met elkaar de wettelijk verplichte watertoetsdialoog aan te gaan. Het doel van de watertoets is de negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroeg stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het waterschap wordt in een vroeg stadium betrokken om een wateradvies te geven over de omgang met water binnen de planlocatie.

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. Als op één of meer vragen per waterthema Ja wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0054.png"

Riolering en Afvalwaterketen

Het afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het rioolstelsel van Didam. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool (zie thema wateroverlast). Het rioolsysteem is hierop ontworpen.

Wateroverlast

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 1500 m² bebouwing en ca 3000 m² erfverharding. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. In het plan is ruimte gereserveerd voor een natuurlijke infiltratievoorziening van 180 m³. Daarbij wordt uitgegaan van een bergend vermogen bij een neerslag van 40mm. Aan de oostzijde worden twee infiltratievoorzieningen aangelegd welke gevoed worden via zaksloot die langs de oost- en zuidzijde wordt aangelegd. Voor de ontwikkeling van een goede grasmat, maar ook voor de berging van opvolgende buien moet de wadi binnen 24 uur leeg zijn. De ledigingstijd wordt bepaald door de grootte van het infiltrerende oppervlak (vorm van de wadi speelt hierin een belangrijke rol), de doorlatendheid van de toplaag van de wadi en de ondergrond, en de grondwaterstand. De toplaag van de wadi moet goed doorlatend zijn en voldoende humus bevatten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0055.png"

Afbeelding infiltratievoorzieningen plangebied

De gemiddelde grondwaterstand van het freatisch grondwater bedraagt ± 9 m +NAP, waardoor het grondwater zich op ± 1,5 m -mv zou bevinden. Zowel het freatisch grondwater als het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens de isohypsenkaart van de Dienst Grondwaterverkenning van TNO, kaartblad 40 Oost, 1976 (schaal 1:50.000), in noordwestelijke richting. Er liggen geen pompstations in de buurt van de plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grond- waterstroming ter plaatse van het plangebied.

Conclusie:

Het aspect water vormt geen belemmeringen voor het plan. Ter plaatse ligt een goed doorlatend zanddek met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 120 cm beneden maaiveld (bron: prov. Gelderland). Deze omstandigheden maken de plangebied tot een geschikte locatie om hemelwater te infiltreren.

3.8 Archeologie

In september 2008 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De wet is een uitvloeisel van het Europese Verdrag van Valetta (1992). Daarin is afgesproken dat archeologie een gewogen onderdeel moet zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. In die wet is vastgelegd dat de initiatiefnemer van een bodemverstorende ingreep betaalt voor de zorg van het (eventueel) aanwezige erfgoed en dit ook verder regelt. In de wet is bepaald dat de afweging binnen de Wro-procedures moet plaatsvinden.

Het uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten (behoud in situ). Archeologisch materiaal in de bodem is onvervangbaar en daarom kwetsbaar: eenmaal vernietigd, komt het niet meer terug. Opgraven (behoud ex situ), is om die reden een noodoplossing. Na een opgraving is het bodemarchief niet meer te raadplegen in relatie tot zijn context. Het is dus zaak om zuinig te zijn op ondergronds aanwezige archeologische waarden. Behoud ter plekke - in situ dus - stelt het bodemarchief het beste veilig. Dat lukt echter niet altijd omdat de beschikbare ruimte vaak te beperkt is om op een alternatieve plek huizen te bouwen of om een bedrijventerrein ergens anders aan te leggen.

In de afgelopen jaren is er veel gebouwd / aangelegd, waardoor de bodem op veel plaatsen flink verstoord is. In veel van die gevallen heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van belangrijke archeologische waarden in de bodem. Veel is dus ongezien verloren gegaan. De Wamz brengt daar nu verandering in. Bodemverstoringen worden er natuurlijk nog steeds gepland, maar archeologisch vooronderzoek is nu op bepaalde locaties verplicht. Een dergelijk onderzoek moet uitwijzen of er mogelijk belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn. Die informatie leidt dan tot een afweging van belangen en een beslissing over wat de beste manier is om daarmee om te gaan.

Om een juiste afweging hiertoe te verankeren, is in het kader van de ruimtelijke ordening bepaald dat er tijdig gedacht dient te worden aan de mogelijkheid dat er archeologische waarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn. In de Wamz met doorvertaling in o.a. de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen c.q. bij ontheffingen aangegeven moet worden welke archeologische waarden en verwachtingen zich in de bodem bevinden en hoe hiermee wordt omgegaan.

Door middel van een aanlegvergunningenstelsel moeten deze waarden tegen bodemingrepen worden beschermd. Gelet hierop is het van belang om een op gemeentelijk niveau gedetailleerde archeologische verwachtings- en maatregelenkaart te hebben. De gemeente Montferland heeft daarom een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart vervaardigd, die een gedifferentieerd beeld laten zien van de archeologische verwachting en de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente en die bovendien inzicht biedt in de gaafheid van bodem en reliëf.

Onderdeel van het gemeentelijk archeologiebeleid is de Archeologische Maatregelenkaart. De planlocatie valt op de Maatregelenkaart van de gemeente Montferland (zie onderstaande afbeelding) onder AWV categorie 5 (gebieden met een middelmatige archeologische verwachting). De maatregelenkaart is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied (eerste herziening)'. De planlocatie is daarin voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde-archeologische verwachting 1'. Dit betekent dat, indien er bodemingrepen dieper dan 0,3 m-mv en een oppervlakte van meer dan resp. 250 m2 plaatsvinden, inventariserend archeologisch onderzoek (bureau- en veldonderzoek) noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0056.png"

Uitsnede archeologische maatregelenkaart met planlocatie

Resultaten bureauonderzoek

Op basis van de hogere ligging in het dekzandlandschap in combinatie met een esdek kan aan het plangebied een hoge archeologische verwachting worden toegekend voor resten uit de tijdspanne Laat-Paleolithicum - Late Middeleeuwen. Overblijfselen uit de Nieuwe tijd worden niet verwacht. De hoger en daarmee droger gelegen delen van het dekzandlandschap (en dat met water in de nabijheid) waren door de eeuwen heen aantrekkelijke plekken om zich te vestigen of tijdelijk te verblijven. Aanvankelijk waren dat jager-verzamelaars die dit soort plekken opzochten om er een jachtkamp op te slaan, naderhand (vanaf ca, 3400 v. Chr.) waren dat boeren die een meer sedentair bestaan leidden. In het geval van jachtkampementen bestaan de verwachte vondsten doorgaans uit niet veel meer dan wat vuursteenmateriaal en een enkele haardkuil, in het geval van boeren moet gedacht worden aan een of enkele boerenerven met onder meer gebouwsporen, greppels en waterputten.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Door Archeologisch onderzoeksbureau RAAP is een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd. Het onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het projectgebied en/of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarnaast wordt bepaald of nader onderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk is. Het complete rapport van het inventariserend veldonderzoek is opgenomen in de bijlage. In dit geval zijn 5 boringen verricht ter plaatse van de beoogde bodemingrepen.

Uit het booronderzoek komt naar voren dat de bovengrond van het plangebied uit een verstoord pakket dekzand bestaat, waarin geen sporen van bodemvorming meer zijn aangetroffen. In de diepere ondergrond bevindt zich een dunne kleilaag die als een laagterras-afzetting kan worden beschouwd. Al met al is er, gelet ook op de mate van verstoring van de bovengrond, geen aanleiding om aan het plangebied nog een archeologisch belang toe te kennen, De kans op het aantreffen van nog intacte archeologische resten is verwaarloosbaar klein.

Conclusie:

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde booronderzoek kan worden geconcludeerd dat door de ontwikkelingen op de planlocatie geen archeologische waarden worden verstoord. Vanuit het aspect archeologie bestaan er derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. In het bestemmingsplan behoeft geen archeologische verwachtingswaarde te worden opgenomen. Uiteraard blijft de meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

3.9 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan Flora en fauna voor de locatie uitgevoerd. Het veldbezoek is uitgevoerd op 3 september 2012. Hierna worden de resultaten van deze quickscan behandeld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het volledige onderzoek welke is opgenomen in de bijlagen.

Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Dergelijke gebieden komen binnen een straal van drie kilometer rondom het plangebied niet voor. Gelet op de voorgenomen activiteit en de forse afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, wordt verondersteld dat de voorgenomen activiteit geen aantoonbaar significant negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 gebieden.

Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In onderstaande afbeelding is de ligging van de locatie ten opzichte van de EHS weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0057.png"

Ligging van de EHS in een straal van 3 km rondom het projectgebied. De EHS gronden worden met de groene contour aangeduid.

Het plangebied bevindt zich niet in of in de invloedsfeer van de EHS. Gelet op de voorgenomen activiteit en de forse afstand tussen het plangebied en de meest nabij gelegen EHS, wordt verondersteld dat de voorgenomen activiteit geen aantoonbaar significant negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS heeft.

Soortenbescherming

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In het kader van de Flora- en Faunawet is het plangebied op 5 september 2012 eenmalig onderzocht op het voorkomen van beschermde planten en dieren en de potentiële aanwezigheid van deze soorten (geschiktheid van het gebied voor de desbetreffende soorten).

Flora 

Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen in het projectgebied en beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt, zijn niet te verwachten.

Broedvogels

Het is aannemelijk dat er vogels broeden in de ruigtekruidenvegetatie in het plangebied. Werkzaamheden die (in het broedseizoen) mogelijk leiden tot vernielen en/of verstoren van bezette vogelnesten dienen uitgevoerd te worden in de periode 1 september – 1 april. Het plangebied vormt geen essentieel onderdeel van een functioneel, jaarrond beschermd leefgebied van een bepaalde soort.

Overige soorten

Er zijn in het plangebied geen soorten van tabel 2 en 3 van de Ff-wet vastgesteld en de voorgenomen activiteit leidt zeer waarschijnlijk niet tot aantasting van essentiële onderdelen van het functionele leefgebied van beschermde soorten. De betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen wordt als minimaal beschouwd, verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken volledig. Er hoeven geen compenserende en/of mitigerende maatregelen genomen te worden. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Er hoeft geen ontheffing c.q. verklaring van geen bedenking aangevraagd te worden.

Conclusie:

Ten aanzien van beschermde natuurgebieden worden geen negatieve effecten verwacht. In navolging van de quickscan flora- en fauna is geen nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk. Wel wordt opgemerkt dat de ruigtevegetatie buiten het broedseizoen gemaaid/vergraven dient te worden. De geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is 1 september-1 april.

3.10 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit in werking getreden (wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteitseisen). Het Besluit Luchtkwaliteit is hiermee komen te vervallen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving is de koppeling tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de gevolgen voor de luchtkwaliteit flexibeler geworden. Belangrijk hierbij is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM). Ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven in principe niet meer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Algemene Maatregel van Bestuur niet in betekenende mate bijdragen (AMvB-NIBM) bepaalt wanneer de mate van luchtverontreiniging verwaarloosbaar is. Voor de periode tot het van kracht worden van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) was het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie voor stikstofoxide (NO2) en fijn stof (PM10). Na verlening van de derogatie door de EU en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM verschoven naar 3% van de grenswaarde.

Als er sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16 lid 1 sub c van de Wet milieubeheer. De definitie van NIBM is vastgelegd in het Besluit NIBM.

Bij de toetsing wordt uitgegaan van de toename van het aantal verkeersbewegingen op en rond het projectgebied. Het geschatte aantal extra verkeersbewegingen wordt geschat op 100-120 verkeersbewegingen per dag, met een maximum van 200-250 tijdens wedstrijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0058.png"

Om de aanname t.a.v. de luchtkwaliteit te toetsen is gebruik gemaakt van NIBM rekentool (NIBM, mei 2013). Daarbij werd uitgegaan van een worstcase scenario voor 250 voersbewegingen per dag, waaronder 10% vrachtverkeer. De toename fijn stof (PM10) en NO2 bleken niet in betekenende mate toe te nemen.

Conclusie:

De bijdrage van het extra verkeer draagt in 'niet betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van voorgenomen activiteit.

3.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het aantal verkeersbewegingen door gebruikers van de turnhal wordt geschat op 100-120 verkeersbewegingen per dag (50-60 bezoekers). Deze verkeersbewegingen bestaan deels uit fietsers en deels uit autoverkeer. De turnhal wordt voor verkeer ontsloten via een toegangsweg vanaf de Luijnhorststraat, langs het gronddepot van de gemeente, naar de parkeerplaats. De Luijnhorststraat betreft ter plaatse van de toegangsweg een goed geasfalteerde weg die deze toename met gemak kan opvangen. Op onderstaande afbeelding wordt de ontsluiting van het terrein naar de Luijnhorststraat weergegeven. De ontsluitingsweg vanaf de Luijnhorststraat naar het parkeerterrein buigt bij de parkeerplaats naar rechts. Hierdoor blijft het verkeer buiten de 30 meter contour van de nabijgelegen woningen.

De toegang tot het terrein zal zodanig worden vormgegeven dat ook incidenteel toeleverend vrachtverkeer eenvoudig toegang heeft tot het terrein en het terrein ook eenvoudig weer kan verlaten. Bij de verdere uitwerking van het buitenterrein wordt hier nadere aandacht aan besteed.

Om te voorkomen dat inrijdend verkeer vanaf de Luijnhorststraat naar de parkeerplaats hinder veroorzaakt door het inschijnen van koplampverlichting in de woning aan de Kerckhoveweg 16, wordt een barrière opgeworpen. Deze barrière bestaat uit een lage zandheuvel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0059.png"

Parkeren

Om geluidhinder door parkeren te minimaliseren worden twee verschillende parkeervakken ingericht (P1 &P2). De totale parkeerbehoefte bedraagt volgens de CROW norm 60 parkeerplaatsen. Normaal wordt geparkeerd in P1. Deze parkeervoorziening voldoet qua aantal parkeerplaatsen aan de behoefte voor dagelijks (standaard)gebruik. Tijdens wedstrijden, wanneer meer parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, kan tevens parkeervoorziening P2 gebruikt worden. Deze parkeerplaats ligt binnen de 30 m contour rond de woningen. Reeds op grond van het vermelde in paragraaf 3.4 kan worden geconcludeerd dat gelet op de grenswaarden voor een gemengd gebied ook parkeervoorziening P2 planologisch mogelijk is. Dit terrein zal echter uitsluitend worden gebruikt in geval van wedstrijden welke incidenteel plaatsvinden, hetgeen in een overeenkomst wordt vastgelegd.

Aan de noordwestzijde van het pand is een fietsenstalling voor ca. 100 fietsen voorzien. De fietsenstalling is bereikbaar via de ontsluitingsweg vanaf de Luijnhorststraat, maar ook via de toegang voor fietsers vanaf de Kerckhoveweg. De toegang wordt mogelijk gemaakt in de op te nemen bestemming 'groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0060.png"

Parkeervoorziening turnhal met voorgenomen locatie fietsenstalling

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Regels

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van een turnhal met bijbehorende parkeervoorzieningen op de gronden van het voormalig gemeentelijk opslagdepot, kadastraal bekend Didam, sectie B, nummer 1894.

De planlocatie wordt in de nieuwe situatie bestemd tot 'Sport'. In de regels wordt de locatie nader bestemd tot 'turnhal'. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. Buiten het bouwvlak wordt de mogelijkheid geboden om gebouwen geen gebouw zijnde op te richten, zodat een overkapping voor fietsers buiten het bouwvlak mogelijk is met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

Ten behoeve van de turnhal wordt een bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak maakt het mogelijk een turnhal op te richten met een omvang van ca 33x45 m (ca 1500 m² vloeroppervlak) en een bouwhoogte van 7,5 meter. Het bouwvlak is zodanig gesitueerd dat wordt voldaan aan de benodigde afstanden ten opzichte van de omliggende gevoelige bestemmingen. Overschrijding van het bouwvlak wordt in beperkte mate en onder stricte voorwaarden mogelijk gemaakt. De installaties dienen zodanig te zijn gesitueerd dat de afstand tot omliggende woningen ten minste 50 meter bedraagt.

De bijbehorende parkeervoorzieningen en de ontsluitingsweg van en naar de turnhal worden eveneens bestemd tot 'sport'. De verplichting tot de aanleg van de parkeervoorzieningen is vastgelegd in de regels.

De te realiseren landschappelijke inpassing wordt bestemd tot 'groen'. In de specifieke gebruiksregels wordt de verplichting opgenomen het plangebied in ieder geval landschappelijk in te passen aan de zijde van de Kerckhoveweg en de Vincwijcweg door middel van laanbeplanting. Een aan te leggen scheerhaag vormt de fysieke scheiding tussen het verharde deel binnen het plangebied en het deel van het plangebied dat is bestemd tot 'groen'. Aan de noordzijde ter hoogte van de parkeervoorziening P2 wordt een grondwal binnen de bestemming 'groen' mogelijk gemaakt. Binnen de bestemming 'groen' is het tevens mogelijk om de infiltratievoorziening te realiseren, zoals op onderstaande tekening is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0061.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0062.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0063.png"

4.2 Verbeelding

De verbeelding betreft de kaart bij de regels. Beide dienen met elkaar in samenhang te worden gelezen. Op de verbeelding wordt met lijnen en coderingen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.

Op de verbeelding is sprake van de bestemmingen 'sport' en 'groen'. Het bouwvlak geeft de locatie van de te bouwen turnhal weer. De bestemming 'groen' zorgt voor zowel de landschappelijke inpassing als de benodigde bufferruimte ten opzichte van de omliggende bestemmingen.

Dit leidt tot de volgende verbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0064.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0065.png"

Door de bovengenoemde wijze van bestemmen bedraagt de afstand van het bouwvlak tot de dichtstbijzijnde gevel van omliggende woningen ten minste 30 meter.

De toegangsweg wordt gerealiseerd op de grens van het gemeentelijk eigendom. De helft van de ontsluiting blijft ten behoeve van de bestemming 'bedrijf' bij het gronddepot dat blijft bestaan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Vooroverleg met het rijk is daarom niet aan de orde.

5.1.1 Provinciale afdelingen

De provincie merkt in haar reactie d.d. 30 maart 2015 (zaaknummer 2015-001144) op dat met de komst van de nieuwe provinciale omgevingsvisie en de provinciale omgevingsverordening (beide in werking getreden op 17 oktober 2014) het contourenbeleid is losgelaten om gemeenten meer verantwoordelijkheid te geven in het maken van een goede afweging bij ruimtelijke ontwikkelingen. Per 1 oktober 2012 geldt de ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze ladder is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Aangezien de juridische borging van de ladder al is geregeld in het Bro heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening.
De ladder is een motiveringsvereiste en heeft als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder kent drie treden die achtereenvolgens moeten worden doorlopen.

In de toelichting bij het bestemmingsplan is beschreven dat de huidige accommodatie van de turnvereniging ontoereikend en versnipperd is. De turnlessen worden nu gegeven op drie locaties waaronder een nieuwe sporthal in de Brede School Zuid aan de Reinskamp 6. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de gymzaal van het Liemerscollege en dansstudio ‘Margriet’ beide gevestigd aan de Dijksestraat 12 te Didam. De afdelingen zijn van mening dat de behoefte aan een nieuw te bouwen turnhal nog onvoldoende is gemotiveerd. Bovendien is niet ingegaan op de vraag wat er gebeurt met de huidige locaties als de turnvereniging daar stopt. De afdelingen zijn van mening dat de gemeente ook verantwoordelijk is voor de bestaande voorraad. Daarom de vraag: wat laat de turnvereniging achter en is dit aanvaardbaar?

In de toelichting is kort aandacht besteed aan het leegstaande sportcomplex ‘Sportcentrum Action’. Dit voormalige sportcentrum ligt op loopafstand van de nieuwe gewenste locatie en wordt sinds 2012 te koop aangeboden door de curator. De afdelingen veronderstellen dat er nog geen nieuwe gebruiker of functie voor het sportcentrum is gevonden. De afdelingen adviseren nadrukkelijk te onderzoeken of verbouwen van het sportcomplex of slopen en herbouwen op deze locatie niet toch tot de mogelijkheden behoort. In dat geval wordt namelijk optimaal gebruik gemaakt van de bestaande en bestemde ruimte en biedt het tevens een lange termijn oplossing voor het inmiddels verrommelde gebied.

Concluderend stellen de provinciale afdelingen dat het accent bij stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van de bestaande voorraad. De motivering conform de ladder overtuigt de provinciale afdelingen nog niet. De afdelingen adviseren nadrukkelijk de keuze te heroverwegen en de optie tot hergebruik of sloop en nieuwbouw van het voormalige sportcomplex Action in de overweging mee te nemen.

Reactie gemeente

Ook eerder (31 augustus 2011) heeft er al eens ambtelijk overleg plaatsgevonden met de provincie, waarbij de 'Turnhal Margriet' op de voorliggende locatie op de agenda stond. Daarbij is zijdens de toenmalige provinciale medewerkers aangegeven dat met de juiste ruimtelijke onderbouwing positief zou worden ingestoken om ontheffing te verlenen van de toenmalige provinciale verordening.

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de Provinciale afdelingen is de onderbouwing voor de locatiekeuze voor de turnhal voor Margriet aangescherpt in de toelichting (paragraaf 1.3). Daarbij is tevens ingegaan op de overwogen alternatieven. Ook de behoefte aan de nieuwe accomodatie is in de toelichting (hoofdstuk 1) nader onderbouwd. De gymvereniging heeft een aannemer bereid gevonden om de nieuwe accomodatie voor een 'vriendenprijs' te bouwen, waarmee het plan in combinatie met een gemeentelijke gift, een lening waarbij zowel de gemeente en SWS borgstaan, eigen beschikbare financiele middelen, sponsorgelden, huurinkomsten, voor Margriet economisch uitvoerbaar wordt. Doordat Margriet geen eigen accomodatie achterlaat, zal er geen sprake zijn van nieuwe vrijkomende gebouwen. Het op dit moment nog leegstaande sportcomplex is voor Margriet geen optie. Deze mogelijkheid is onderzocht. Het sportcomplex is ondeelbaar en gelet op de vraagprijs en het niet beschikbaar zijn van mede-exploitanten voor Margriet niet haalbaar.

5.1.2 Waterschap

In het kader van de uitgevoerde watertoets is het plan voorgelegd aan het waterschap.

Deze merkt bij brief van 17 februari 2015 (nr. 15.01840) op geen op- en/of aanmerkingen te hebben op het voorontwerp bestemmingsplan en de hierin opgenomen waterparagraaf. De watertoetstabel is volledig opgenomen en de relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt.

Reactie gemeente

De reactie van het waterschap heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingplan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied 2015-1, Turnhal Margriet Didam, heeft met ingang van .......tot en met ......., gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

5.3.1 Investering

De Stichting Waarborgfonds Sport heeft ingestemd met het beschikbaar stellen van een borgstelling voor de realisatie van de ontwikkeling. Tezamen met de gemeentelijke borgstelling en bijdrage is de ontwikkeling voor Margriet financieel uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0066.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0067.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmargriet-on01_0068.png"

De aannemer overlegt een bankgarantie waarmee deze garandeert dat het project voor de begrote kosten wordt uitgevoerd en bij insolventie door een andere aannemer kan worden voltooid. De nadere afwerking van de hal wordt door Margriet grotendeels in eigen beheer uitgevoerd.

5.3.2 Planschaderisico

In het kader van het bestemmingsplan is een analyse uitgevoerd naar mogelijke planschade. Gebleken is dat sprake kan zijn van een licht planologisch nadeel. De planschade kan op basis van de verrichte analyse worden bestempeld als nihil dan wel vallend binnen het maatschappelijke risico. Niettemin is er wel een planschadeovereenkomst afgesloten.