direct naar inhoud van 4.1 Milieuaspecten
Plan: Buitengebied Korenhorsterweg 8 en 10 te Lengel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbalgkhw8en10-on01

4.1 Milieuaspecten

Ten behoeve van het aantonen van de haalbaarheid van dit plan is onderzoek verricht naar verschillende milieuaspecten. Voorliggende paragraaf geeft de resultaten van de haalbaarheidstoets weer.

4.1.1 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

In verband met de voorgenomen bestemmingsherziening van de onderzoekslocatie aan de Korenhorsterweg 8-10 in Lengel zijn door Econsultancy de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek, kenmerk MON.E15.NEN, rapportnr. 11035385, d.d. 18 mei 2011);
  • Verkennend en nader onderzoek asbest in bodem/puin, kenmerk MON.E19.NEA, rapportnr. 11045501, d.d. 21 juni 2011.

De resultaten zijn onderstaand samengevat. Het onderzoek zelf is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

Op basis van het vooronderzoek zijn een aantal deellocaties nader onderzocht. Het betreft een drietal verwijderde bovengrondse (diesel)tanks en een bovengrondse dieseltank en afleverplaats. Van een in het verleden afgebrande schuur zijn nog puinresten aanwezig in de ondergrond.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzigen, anders dan een ingegraven schuur, gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

Gelet op de plaatselijk aangetoonde lichte verontreinigingen in de bovengrond (voormalige dieseltank), het ontbreken van verontreinigingen in de ondergrond en gelet op het regionale karakter van de plaatselijk voorkomende lichte metaalverontreiniging in het grondwater bestaan er volgens Econsultancy met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, op basis van de huidige onderzoeksresultaten, dan ook géén belemmeringen voor de verbouw en de bestemmingsplanherziening op de locatie.

Tijdens bovengenoemd onderzoek is vastgesteld dat er op de onderzoekslocatie, ten noorden van de paardenstal bij nr 8. sprake is van een puindemping. Hier is in 1971 een afgebrande schuur ingegraven. Hierom is nader onderzoek asbest in bodem/puin en aanvullend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de locatie niet (geheel) vrij is van asbest. De concentraties bevinden zich echter beneden de 100 mg/kg d.s. Er bestaat derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend nader bodemonderzoek. Op basis van de onderhavige resultaten zijn, met betrekking tot de parameter asbest, geen specifieke maatregelen noodzakelijk voor de ontgraving ten behoeve van de geplande herinrichtingswerkzaamheden. Echter, gelet op het feit dat sprake is van een puindemping kan de aanwezigheid van zogenaamde asbestnesten op de onderzoekslocatie niet uitgesloten worden. Bij de ontgraving dient men hier extra aandacht aan te besteden en bij het eventueel aantreffen hiervan de risicoklasse aan te passen.

Met betrekking tot het uitgevoerde chemisch-analytisch onderzoek blijkt dat de zwak puinhoudende bovengrond licht verontreinigd is met lood, zink en PAK. Zowel in de zwak puinhoudende ondergrond als in de zintuiglijk schone ondergrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de boven en onder de puindemping gelegen bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening en verbouw op de onderzoekslocatie.

4.1.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

De Korenhorsterweg is een gemeentelijke weg die bestemd is voor lokaal verkeer. Uit verkeersgegevens voor het jaar 2020 volgt dat het aantal motorvoertuigen per etmaal 700 bedraagt. Kijkende naar wegen in de omgeving is dit een rustige weg. Door de aanleg van de 'ontbrekende schakel' (N316) zal de verkeersdruk op de Korenhorsterweg in de toekomst afnemen.

Gezien de afstand van omliggende wegen tot de locatie, hebben andere wegen akoestisch gezien geen invloed. Er wordt geen hoge geluidsbelasting verwacht. Gemeente Montferland geeft verder aan dat op grond van de Wet geluidhinder de situatie niet onderzocht hoeft te worden: het is geen voor geluid gevoelig object. Verblijfsruimten in het gebouw zullen conform afdeling 3.1 van het bouwbesluit voldoende geluidswerend zijn, zodat er binnen altijd sprake zal zijn van een goed leefklimaat.

De VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' geeft indicatieve afstanden voor de geluidshinder die de ontwikkeling op de locatie veroorzaakt richting derden. Bij de categorie hotels en pensions is de hoogste afstand qua geluid 50 m tot derden, gemeten vanaf de rand van het bestemmingsvlak. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één van de volgende gevallen:

  • er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden;
  • de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht verbetert of blijft ten minste gelijk;
  • het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht;
  • de ontwikkeling is opgenomen in een vastgesteld programma, zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. De toename van verkeersbewegingen die een dergelijk project met zich meebrengt wordt aangemerkt als 'niet In betekenende mate'.

Toetsing

Het betreffende initiatief aan de Korenhorsterweg heeft betrekking op de verbouw van een schuur tot gastenverblijf. Gezien bovenstaande normen en de zeer geringe toename van verkeersbewegingen is aannemelijk dat het project derhalve aan te merken is als 'niet in betekenende mate'.

Conclusie

Uit het oogpunt van luchtkwaliteit worden geen belemmeringen ondervonden.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering (geur)

Algemeen

Bedrijven en milieu

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten, als woningen, in de nabijheid van de veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Momenteel hebben de locaties Korenhorsterweg 8 en 10 een agrarische bestemming. Op locatie Korenhorsterweg nummer 8 vinden echter geen agrarische activiteiten meer plaats. De paarden worden hobbymatig gehouden en gasten brengen af en toe paarden mee.

Op de locatie Korenhorsterweg 10 staat tevens geen vee meer. Deze locatie is momenteel een akkerbouwbedrijf. De mestopslag/mestsilo wordt alleen in het voorjaar enkel weken gebruikt ten behoeve van de tijdelijke opslag van mest. De afstand van de mestsilo tot het nieuwe gastenverblijf bedraagt 50 meter. De mestsilo wordt echter gesloopt. Op het perceel staat ook een dieselolietank van circa 1500 liter. Deze tank staat in een lekbak en er zijn blusmiddelen voorhanden.

Voorgrondbelasting geur en belemmering andere bedrijven
Het plangebied ligt op ruim 220 meter van omliggende agrarisch bedrijven (niet intensieve veehouderijen).

Bij dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld volgt uit de Wet geurhinder en veehouderij dat er een vast afstand van 50 meter tot een geurgevoelig object in het buitengebied aangehouden dient worden. De afstand van de grens van bouwpercelen van omliggen niet-intensieve veehouderijen bedraagt over meer dan 50 meter tot de locatie Korenhorsterweg 8-10. Hiermee ligt de locatie niet in een geurcontour van deze bedrijven en andersom belemmert het initiatief de ontwikkeling van de omliggende niet-intensieve bedrijven niet.

In de omgeving van het plangebied liggen drie bedrijven met dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Voor deze bedrijven is een berekening met het programma V-stacks gemaakt om de geurbelasting op de planlocatie te beoordelen. In de bijlage is een kaart opgenomen met daarop de omliggende agrarisch bedrijven met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurberekening met V-stacks. Hieruit volgt een (voorgrond) geurbelasting van maximaal 1,5 ouE/m3. De norm in het buitengebied bedraagt 14,0 ouE/m3.

Binnen een straal van circa 500 meter rondom de locaties liggen tevens enkele groothandelsbedrijven (VNG-brochure categorie 2). Uit de VNG-brochure volgt een minimale afstand tot deze niet-agrarische bedrijven van 30 meter. Gezien de afstanden tot deze niet-agrarische bedrijven leidt de ontwikkeling op de locatie niet tot belemmeringen voor deze bedrijven. Het betreft de bedrijven:

  • WD Engineering, Oude Doetinchemseweg 4 (groot- en detailhandel, reparatie auto's);
  • Knikkink BV, Terborgseweg 8 (bouwnijverheid);
  • Fides Personeelsdiensten, Terborgseweg 10 (verhuur roerende goederen en overige dienstverlening) Ruimtelijke onderbouwing 19.

Achtergrondbelasting geur

Omdat in nabijheid van het plangebied verschillende veehouderijen gelegen zijn, dient beoordeeld te worden of voldaan wordt aan de vereisten van een 'goede ruimtelijke ordening' wat betreft het aspect geur. Daarbij dient antwoord gegeven te worden op de volgende vraag:

  • Is ter plaatse van de te realiseren geurgevoelige objecten een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd (belang geurgevoelig object)?

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

De Raad van State heeft bij uitspraak van 7 oktober 2009, zaak nr. 200900801/1/R3, overwogen dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm wordt overschreden, dit niet met zich brengt dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Evenmin kan indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden, er zonder meer van worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

Normen uit de Wgv of normen die bij verordening zijn gesteld, kunnen daarom niet één op één worden vertaald ten behoeve van de beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel kan op basis van de zgn. voorgrond- en achtergrondbelasting het percentage potentieel gehinderden worden vastgesteld. In onderstaande tabel zijn deze hinderpercentages weergegeven (Infomil 2007).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgkhw8en10-on01_0011.jpg"

Voor- en achtergrondbelasting

Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de cumulatieve geurbelasting als gevolg van de veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object of objecten. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van díe veehouderij (de dominante veehouderij) welke de meeste geur bij het geurgevoelig object veroorzaakt, hetzij omdat het een grote veehouderij betreft, hetzij omdat de veehouderij dichtbij het geurgevoelig object is gelegen. De veehouderij die de voorgrondbelasting veroorzaakt, wordt ook meegenomen bij het berekenen van de achtergrondbelasting.

Het onderscheid tussen de voor- en achtergrondbelasting is noodzakelijk, omdat uit onderzoek is gebleken dat de geurhinder als gevolg van de geurbelasting van één veehouderij anders is dan als gevolg van de totale geurbelasting van meerdere veehouderijen, de achtergrondbelasting. Wanneer bijvoorbeeld één veehouderij een geurbelasting van 10 ouE/m3op een geurgevoelig object veroorzaakt, leidt dat tot meer hinder dan indien drie veehouderijen gezamenlijk 10 ouE/m3veroorzaken.

Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting maatgevend is indien die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Op grond hiervan zijn twee situaties te onderscheiden:

  • Bedraagt de voorgrondbelasting minder dan de helft van de achtergrondbelasting, dan is de achtergrondbelasting bepalend voor de hinder.
  • Als de voorgrondbelasting meer bedraagt dan de helft van de achtergrondbelasting, dan zal de voorgrondbelasting altijd tot het hoogste geurhinderpercentage leiden.

Door de GGD Nederland (GGD 2002) is onderzoek gedaan naar de relatie tussen geurhinder van veehouderijen en de milieukwaliteit van de leefomgeving. Door de GGD zijn hiervoor de volgende relaties vastgesteld:

Milieukwaliteit   Geurgehinderden (%)  
Zeer goed   < 5  
Goed   5-10  
Redelijk goed   10-15  
Matig   15-20  
Tamelijk slecht   20-25  
Slecht   25-30  
Zeer slecht   30-35  
Extreem slecht   35-40  

Bron: GGD richtlijn geurhinder (oktober 2002)

Deze relaties zullen gebruikt worden ter beoordeling of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Berekening achtergrondbelasting
Voor de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat dan wel of er belangen worden geschaad, zijn de veehouderijen (met dieren met een geuremissiefactor) in een straal van 1 kilometer om het plangebied beoordeeld. Hieronder zijn deze bedrijven opgenomen.

IDNR   X_ COORD   Y_ COORD   ST- hoogte   Gem GebH   ST- bindiam   ST- uittree   E- vergund   E-MaxVerg    
1   216119   434183   6   6   0.5   4       Korenhorsterweg 6  
2   215877
 
433336   6   6   0.5   4       Hartjensstraat 2  
3   215515   434127   6   6   0.5   4       Oude Tramweg 32  

Beoordeling woon- verblijfklimaat omliggende veehouderijen

Met behulp van het computerprogramma V-Stacks Gebied is de geurbelasting van alle veehouderijen tezamen berekend, de zgn. achtergrondbelasting. Hiertoe is gebruik gemaakt van het Bestand Veehouderij Bedrijven van de Provincie Gelderland (WEB-BVB, peildatum 27-12-2011, gegevens t.b.v. V-stacks Gebied). Voor de gebouw- en emissieparameters is aangesloten bij de gegevens zoals die in het bestand zijn vermeld. Tevens is de ligging van het emissiepunt op de aangegeven coördinaten overgenomen uit het bestand van WEB-BVB. In de volgende figuur is de uitkomst van deze berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgkhw8en10-on01_0012.jpg"

In onderstaande tabel is de geurbelasting als gevolg van de achtergrondbelasting weergegeven ter hoogte van de planlocatie.

RecepID   X-coor   Y-xoor   Geurnorm   Geurbelasting [OU/m3]  
1   215756   434304   14.000   0.809  

Punt 1 = te verbouwen schuur

Het bijbehorende hinderpercentage van de berekening van de achtergrondbelasting ter hoogte van de nieuwbouwwoning ligt rond de 2%. De milieukwaliteit is, op basis van de GGD richtlijn geurhinder, als 'zeer goed' te typeren.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het initiatief niet binnen de hindercontour ligt van een omliggend agrarisch bedrijf en dat het initiatief de omliggende bedrijven niet hindert in hun ontwikkeling. Hierbij is rekening gehouden met de Wet geurhinder en veehouderij. Gezien de afstanden belemmert het initiatief andere niet-agrarische bedrijven evenmin.

  • Ter hoogte van de planlocatie (de te verbouwen schuur) bedraagt de voorgrondbelasting 1,5 ouE/m3. Dit leidt tot een maximaal hinderpercentage van 5%, waarmee de milieukwaliteit op basis van de GGD richtlijn geurhinder als 'goed' is te typeren.
  • Ter hoogte van de planlocatie (de te verbouwen schuur) bedraagt de achtergrondbelasting 0,809 ouE/m3. Dit leidt tot een maximaal hinderpercentage van 2%, waarmee de milieukwaliteit op basis van de GGD richtlijn geurhinder als 'zeer goed' is te typeren.

Gezien bovenstaande kan het plan in overeenstemming worden gebracht met de eisen van 'goede ruimtelijke ordening' wat betreft het aspect geur.

4.1.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.

Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Bij externe veiligheid gaat het om risico's die omwonenden lopen door vliegverkeer en door de productie, het gebruik, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen.

Gekeken is naar de risicokaart van de provincie Gelderland. Hieruit volgt dat ter hoogte van genoemde locatie geen specifieke zaken spelen die van invloed kunnen zijn op de externe veiligheid. Een afbeelding van de kaart is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgkhw8en10-on01_0013.jpg"

Uitsnede risicokaart.nl

De locatie aan de Korenhorsterweg is op de kaart aangewezen als gevoelig object (groene symbolen). De dichtbijgelegen locatie met gevaarlijke stoffen is een aardgaspijpleiding van de Gasunie (rode stippellijn) op ongeveer 1 km afstand van de planlocatie. Gasleidingen vallen onder het op 1 januari 2010 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De hier bedoelde buisleiding heeft en PR 10-6 contour van 0 meter en een effectafstand (1% letaliteit) van 75 meter.

Het plangebied ligt ver buiten deze afstand waardoor er ten opzichte van deze buisleiding geen sprake is van een nader te verantwoorden EV-risico.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.