direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parkeren Vinkhof, Zeddam
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de hoek Meester Helmesstraat - Majellastraat bevindt zich de laatste bouwkavel van het woningbouwproject Vinkhof, 2e fase. De overige bouwkavels zijn inmiddels verkocht en bebouwd met woonhuizen. De kavel staat al geruime tijd te koop. De gemeenteraad van de gemeente Montferland heeft in juni 2017 een motie aangenomen om de kavel om te zetten in een kleinschalige parkeervoorziening.

Als reactie hierop is medio 2018 het bestemmingsplan 'Parkeren Vinkhof, Zeddam' - dat een kleinschalige parkeervoorziening mogelijk maakt - voorgelegd aan de raad van de gemeente Montferland. Destijds werd besloten het bestemmingsplan 'Parkeren Vinkhof, Zeddam' niet vast te stellen en de betreffende kavel opnieuw in de verkoop aan te bieden alvorens over te gaan tot (eventuele) bestemmingsplanwijziging. Pogingen nadien om de kavel alsnog te verkopen bleken niet succesvol. De kavel is incourant gebleken en interesse is uitgebleven. Om die reden wordt nu de motie uit 2017 opnieuw uitgevoerd.

Met het omzetten van de bestemming kan extra parkeergelegenheid voor de buurt worden gecreëerd en kan het plan Vinkhof goed worden afgerond.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Kom Zeddam'. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Op basis van deze bestemmingen is de realisatie van parkeergelegenheid en groen in de openbare ruimte niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied maakt deel uit van woningbouwproject Vinkhof, 2e fase en is gelegen in de noordoosthoek van de kom Zeddam. Ten noorden is het woonperceel Meester Helmesstraat nummer 4 en ten oosten is het woonperceel Vinkhof nummer 1 gesitueerd. Ten zuiden van het plangebied is deels een met klinkerverharde parkeerstrook aanwezig.
Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0001.png"

Globale ligging plangebied.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' is op 19 december 2013 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld. In het plangebied geldt de enkelbestemming 'Wonen' en 'Tuin', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' bouwaanduiding. Op basis van deze bestemmingen is de realisatie van parkeergelegenheid en groen in de openbare ruimte niet toegestaan.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Zeddam' met globale aanduiding plangebied (rood omlijnd).

Voor de gronden binnen het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca', dat door de raad van de gemeente Montferland is vastgesteld op 21 november 2019. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de regie te houden op de huisvesting van arbeidsmigranten.

Daarnaast is voor het plangebied ook het bestemmingsplan 'Facetplan parkeren' van toepassing (vastgesteld op 29 november 2018) van toepassing. Dit bestemmingsplan betreft een thematische herziening om het parkeerbeleid van de gemeente Montferland voor diverse gebieden in de gemeente te borgen in een bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de beschrijving van het initiatief. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. Tevens wordt het plan getoetst aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de de juridische planaspecten. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Meester Helmesstraat, tussen de woning Meester Helmesstraat 4 en de Majellastraat in. Het plangebied is momenteel braakliggend. De omgeving van het plangebied is voornamelijk bebouwd met woningen. Op enige afstand ten oosten van het plangebied bevindt zich Sportpark Padevoort.
De woningen ten noorden van het plangebied dateren van omstreeks 2005. De overige nabijgelegen woningen dateren van omstreeks 1995.


Op de navolgende afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0003.png"

Huidige situatie plangebied en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0004.png"

Huidige situatie plangebied, zicht op het perceel vanaf Meester Helmesstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0005.png"

Huidige situatie plangebied, zicht op het perceel vanaf Majellastraat.

2.2 Toekomstige situatie

De bocht in de Majellastraat kenmerkt zich door een overmaat aan verharding. Vanwege het ontbreken van openbaar groen in de omgeving van het plangebied is het wenselijk om het plangebied te voorzien van openbaar groen om het straatbeeld te vergroenen. Met een herziening van het bestemmingsplan wil men de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk maken. Navolgend is een mogelijke uitwerking van de locatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0006.png"

Inrichtingsschets parkeervoorziening.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Natuurnetwerk Nederland en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar in woningbouw was voorzien. Gelet op de beperkte omvang en ruimtelijke uitstraling van de ontwikkeling op een locatie waar reeds woningbouw mogelijk is wordt de ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling aangemerkt.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.


Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. Met het omzetten wordt verrommeling van de kavel voorkomen en wordt extra parkeergelegenheid voor de buurt gecreëerd. Het plan draagt bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen, zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van acht parkeerplaatsen en openbaar groen mogelijk. Met het omzetten wordt verrommeling van de kavel voorkomen en wordt extra parkeergelegenheid voor de buurt gecreëerd. De ontwikkeling past daarmee binnen de doelstellingen van de omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Onderhavig plangebied ligt binnen deze contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0007.png"
Uitsnede structuurvisiekaart Montferland met globale aanduiding plangebied (blauw).


Toetsing

Het plangebied ligt binnen de contour voor het bebouwd gebied van de kern Zeddam. Binnen deze contour zijn stedelijke functies zoals een parkeervoorziening mogelijk en kan de realisatie hiervan dus plaatsvinden. Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. Door de omzetting naar een kleinschalige parkeervoorziening en openbaar groen kan het plan worden afgerond. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie.

3.3.2 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden. Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • sluit aan bij het landschap;
  • versterk de karakteristiek van de kern;
  • draagvlak in projecten.


De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creeren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.


Zeddam

Als brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten bevat het Groenstructuurplan voor elke kern een apart werkboek. Het werkboek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van dergelijke ontwikkelingen en projecten. Ook voor de kern Zeddam heeft de gemeente Montferland een werkboek opgesteld.


In vergelijking met de andere kleine kernen is Zeddam bijzonder doordat het op de helling van de berg ligt en het bos op de berg het dorp als het ware omarmt. Vanuit de bosrand loopt een historische 'hartlijn' de helling af naar het oude buurtschap Vinkwijk. Zeddam is terrasvormig opgebouwd met allerlei plekken waar je als op een 'groen balkon' uitzichten over het dorp en op het landschap van de berg hebt. Zeddam drijft op recreatie en toerisme. Waar mogelijk dient de groenstructuur de recreatieve aantrekkelijkheid te versterken. Zeddam ontwikkelde zich de afgelopen 1000 jaar langs een gebogen lijn die loopt vanaf de motte boven op de berg via de oude Grafelijke Torenmolen, de Bovendorps- en Benedendorpsstraat naar Padevoort in Vinkwijk. Deze 'historische hartlijn' werd vroeger ter hoogte van het schoolpad doorsneden door de oude weg op de route vanaf de steden langs de IJssel naar 's-Heerenberg en verder naar Duitsland. Recent is hier een nieuw centrum in het dorp ontwikkeld. Langs deze hartlijn liggen vele belangrijke plekken en gebouwen. Laat de allure van deze hartlijn met al zijn bijzondere plekken spreken uit de beplantingen die er bij horen. Versterk die zo nodig en laat oud en nieuw op elkaar aansluiten.


afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0008.png"

Hartlijn Zeddam met globale ligging plangebied (blauw) (bron: gemeente Montferland).


Toetsing

Het plangebied ligt aan de Meester Helmesstraat. Deze weg maakt geen deel uit van de hartlijn van Zeddam. Verder is het plangebied niet aangemerkt als aandachtsgebied of als projectlocatie. Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was voorzien. Het plan is derhalve niet in strijd met het Groenstructuurplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning wordt verleend voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

4.1.2 Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. De nieuwe functie wordt niet als gevoeliger aangemerkt dan de bestaande functie. Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor de nieuwe functie. Om die reden kan een verkennend milieukundig grond- en grondwateronderzoek achterwege blijven.

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Flora en fauna

4.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

4.2.2 Toetsing

Gebiedsbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming, het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO), weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op deze gebieden. Het plangebied ligt niet in een beschermd gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied), het GNN, het GO of weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied.

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. Tussen het plangebied en de verschillende natuurgebieden liggen reeds verstorende elementen. De geplande ruimtelijke ingrepen hebben, mede gelet op de kleinschaligheid, geen negatief effect op de natuurwaarden van het GNN, het GO en de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied.

Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.

Het plangebied is momenteel braakliggend. Het plangebied wordt intensief beheerd. Vanwege het intensieve gebruik van de locatie en de afwezigheid van opgaande begroeiing en sloten, is de kans op beschermde planten of diersoorten erg klein. Negatieve effecten op beschermde flora en fauna zijn daarom niet te verwachten.

Vervolgstappen in het kader van dit onderzoek zijn niet noodzakelijk. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht.

4.2.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Indien door middel van een ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.


Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'1 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied. In en rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met een stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

4.3.2 Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van acht parkeerplaatsen en openbaar groen mogelijk op een locatie waar reeds in woningbouw is voorzien. Gelet op de omgeving van het plangebied (woonpercelen) de kleinschaligheid van het plan en gelet op dat het met de huidige bestemming reeds mogelijk is om een in het plangebied ter parkeren ten behoeve van de woonfunctie heeft verdere toetsing niet plaatsgevonden.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.4 Geluid

4.4.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

4.4.2 Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. Met de realisatie van het plan wordt niet voorzien in een geluidsgevoelige of geluidshinder veroorzakende functie.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan

luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.5.2 Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. Met de realisatie van het plan wordt niet voorzien in een verkeersaantrekkende functie waardoor het als niet in betekenende mate kan worden aangemerkt.

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in een keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.6.2 Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. Hiermee wordt niet voorzien in de realisatie van een (beperkt) kwetsbaar object. Verdere toetsing aan het aspect externe veiligheid is daarom niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'. In de waterparagraaf in de toelichting of ruimtelijke onderbouwing moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

4.7.2 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

4.7.3 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Huidige situatie

In de huidige situatie is de locatie braakliggend. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het echter mogelijk een woning op de locatie te bouwen.

Toekomstige situatie

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. Het initiatief zal niet leiden leiden tot een toename aan verharding ten opzichte van de mogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.

Infiltratie

Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater afkomstig van verharding niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om afstromend hemelwater in de bodem te infiltreren.

4.7.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

4.8.2 Archeologie

De archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is verwerkt in het geldende bestemmingsplan 'Kom Zeddam'. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als Waarde – Archeologische verwachting 2'. Bij ingrepen dieper dan 30 cm -mv en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 250 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De geplande ontwikkeling overschrijdt de vrijstellingsgrenzen voor onderzoek niet. Om die reden hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

4.8.3 Cultuurhistorie

In en rond het besluitgebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Onderhavig initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

4.8.4 Conclusie

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd.

4.9 Molenbiotoop

4.9.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

4.9.2 Toetsing

In Zeddam bevinden zich twee molens. De Grafelijke Torenmolen en De Volharding. Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van 'De Volharding' aan de Vinkwijkseweg 15. De Volharding is een korenmolen en dateert uit 1891.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0009.png"
Korenmolen De Volharding (bron: molendatabase.nl)


Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl in Biotooprapport 30) heeft de molen een askophoogte van 13,25 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is 16,8 m +NAP. De locatie waar de parkeerplaats in het plangebied wordt gerealiseerd ligt op een maaiveldhoogte van circa 15,2 m +NAP. Tussen de molen en het plangebied is dus sprake van hoogteverschil.


Verder geeft het rapport weer dat binnen de straal van 400 meter in de huidige situatie reeds 3.149 windhinderobjecten, zoals bebouwing en bomen, aanwezig zijn, die de hoogte van de biotoopnorm overschrijden. Bijgaande kaartbeelden geven dit weer. Het linker kaartbeeld is een overzichtskaart van de hoogtemetingen, geclassificeerd in categorieën afhankelijk van de mate van overschrijding van de biotoopnorm. Het rechter kaartbeeld bevat gestandaardiseerde sectorscores, geclassificeerd aan de hand van de mate van overschrijding van de biotoopnorm in een sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0010.png"
Overschrijdingen maximale hoogte (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl)


De sectorscores zijn vervolgens toegekend aan de acht hoofdwindrichtingen. De resultaten zijn in bijgaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on02_0011.png"


Uit deze tabel valt op te maken dat in de huidige situatie de mate van overschrijding van de biotoopnorm bij zuidwestelijke hoofdwindrichting het grootst is, namelijk 84. Ook in noordwestelijke en noordoostelijke richting is de mate van overschrijding groot. In de overige richtingen ligt het aantal overschrijdingen lager. In westelijke, zuidwestelijke en oostelijke richting zijn de waarden ongeveer gelijk.


Per molen is de omgeving geïnventariseerd en beoordeeld als slecht, bedenkelijk, matig, aanvaardbaar of goed. De totaalscore van 451 houdt in dat de molenbiotoop van De Volharding in de huidige situatie als bedenkelijk wordt beoordeeld.

Formule molenbiotoop

Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Ruimtelijke verordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.


De formule luidt als volgt:

Hx=X/n + (c*z)


waarin:

Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;

n = de ruwheidcoefficient volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied

c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte van de molen


Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:


H(x) = 317/50 + (0,2 * 13,25) = 8,99 m


De maximale bouwhoogte in het plangebied, gelegen op circa 317 meter afstand van de molen, mag volgens de formule 8,99 meter bedragen. Daar moet het verschil in maaiveldniveau bij worden opgeteld. In onderhavig plan bedraagt dit (16,8-15,8=) 1,0 meter. De bouwhoogte in het plangebied mag daarom (8,99+1,0=) 9,99 meter bedragen, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de toekomstige parkeerplaatsen. In de bovenstaande berekening is uitgegaan van de ruwheidsklasse 50 voor een stedelijk gebied. Het plangebied en de molen liggen binnen de bebouwde kom van Zeddam.

Dit plan maakt de realisatie van een kleinschalige parkeervoorziening met openbaar groen mogelijk op een locatie waar een woning was beoogd. De maximale bouwhoogte die voortvloeit uit de molenbiotoop formule geldt ook voor beplanting en bomen. Bij de inrichting van het plangebied dient rekening te worden gehouden met een maximale uitgroeihoogte van circa 10 meter. Indien de maximale hoogte van circa 10 meter in acht wordt genomen zal het functioneren van de molenbiotoop door het beoogde plan niet verslechteren. In de algemene aanduidingsregels is een beschermende regeling opgenomen die waarborgt dat de bouw en uitgroeihoogte geen negatief effect heeft op de molenbiotoop.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect molenbiotoop geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Voor het woningbouwplan Vinkhof is een grondexploitatie vastgesteld. De kosten voor de plantontwikkeling zijn deels gedekt met de opbrengst van de verkoop van de bouwrijpe kavels. Aangezien de verkoop van de bouwkavel niet door gaat en er extra kosten zullen worden gemaakt voor de aanleg van de parkeervoorziening is een ophoging van de verliesrekening van de grondexploitatie Vinkhof noodzakelijk. De extra kosten kunnen worden gedekt middels een onttrekking aan de reserve grondexploitatie (wordt verwerkt bij de begroting 2021 en jaarrekening 2020).  De uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is daarmee financieel haalbaar. Er bestaat derhalve geen noodzaak een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het gehele plangebied is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, hondentoilet, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, abri's en kunstwerken met overige bouwwerken.

Binnen de bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2.2 Algemene regels

Vrijwaringszone - molenbiotoop

In verband met de nabijheid van de molen 'De Volharding' (zie paragraaf 4.9) is de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Deze aanduiding heeft betrekking op de molenbiotoop van de molen. Om te waarborgen dat de molen voldoende wind kan vangen, zijn in de algemene aanduidingsregels bepalingen opgenomen die beperkingen stelt aan de bouwhoogte van bouwwerken en de uitgroeihoogte van beplanting binnen de molenbiotoop.

Overige bepalingen

Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

De eerste ontwerpversie van het bestemmingsplan (NL.IMRO.1955.bpggzddalgvinkhof-on01) heeft met ingang van 26 juli 2018 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van de eerste versie van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn twee zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijzen hebben niet geresulteerd in aanpassingen aan het (nu voorliggende) plan.

In de raadsvergadering van 29 november 2018 is door de gemeenteraad besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen en de betreffende kavel opnieuw in de verkoop aan te bieden alvorens over te gaan tot (eventuele) bestemmingsplanherziening. Pogingen nadien om de kavel alsnog te verkopen bleken niet succesvol. De kavel is incourant gebleken en interesse is uitgebleven. Om die reden wordt nu de motie uit 2017 opnieuw uitgevoerd en het ontwerpbestemmingsplan opnieuw voor zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage ligt, kunnen door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de eventuele zienswijzen verwerkt.