De gemeente wil uitvoering geven aan het Masterplan 's-Heerenberg (gemeente Bergh maart 2003) ten behoeve van de realisatie van een aantal woningen. Hiervoor zijn gronden in eigendom verworven aan de Emmerikseweg in 's-Heerenberg. Het plangebied ligt direct aansluitend aan de bebouwde kom.
De voorgenomen ontwikkeling past niet in het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'buitengebied 2000, herziening 2002' en het bestemmingsplan 'Don Rua kom 's-Heerenberg', beide van de voormalige gemeente Bergh. De gemeente Montferland heeft echter aangegeven in principe te willen meewerken aan de realisatie van het plan. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan 'Emmerikseweg 17, 's-Heerenberg' opgesteld.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van 's-Heerenberg, tegen de Duitse grens aan. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Emmerikseweg en aan de oostzijde door de uitbreidingswijk van 's-Heerenberg. Aan de noordzijde is een woning gelegen aan de Emmerikseweg 15.
Ligging plangebied Emmerikseweg 17, 's-Heerenberg
Hoofdstuk 2 geeft een korte beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de toekomstige ontwikkelingen in het plangebied. De uitvoeringsaspecten zoals flora en fauna, milieu en externe veiligheid komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 volgen de juridische aspecten. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 aan de orde.
De provincie Gelderland heeft op 29 juni 2005 het Streekplan vastgesteld. In verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening is de term 'streekplan' vervangen en draagt het Streekplan nu de titel van structuurvisie.
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen, zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'.
Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Het Gelders woonbeleid is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 3 2010-2019 (KWP3).
Het KWP heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Het KWP beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. De gemeenten en de woningcorporaties hebben de taak – gezamenlijk in regionaal verband – die regionale woonopgave te realiseren. De regionale afstemming van de lokale woonprogramma’s, met het provinciale referentiekader voor de regio als richtpunt, heeft plaatsgevonden bij de voorbereiding van het KWP.
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding).
De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
Waardevol landschap
Volgens de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten Waardevolle landschappen is het gebied gelegen in deelgebied 3 'ring van dorpen en gehuchten' van het Waardevol landschap Montferland. De kernkwaliteiten in dit deelgebied zijn:
Het voornoemde plan betreft een afronding van de bebouwde kom, waardoor geen aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten van het Waardevolle landschap.
Ligging Waardevol Landschap Montferland
De kern van het Regionaal Plan is gericht op kwalitatieve verbetering, kwantiteit kent daarbij een minder belangrijke rol. Het gaat om het herstructureren en herontwikkelen van het bestaande rood en groen ten behoeve van een kwaliteitssprong van het stedelijke netwerk Arnhem Nijmegen. De ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van de dorpen moet behouden blijven. Demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening hebben een grote invloed op de sociaaleconomische vitaliteit van de dorpen. Ook blijft de vraag naar landelijke woonmilieus aanhouden. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen.
De geplande woningbouwontwikkeling past binnen de in het Regionaal Plan aangegeven 'contour woningbouw'.
Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland vastgesteld. De woningbouwcontouren uit het Regionaal Plan zijn overgenomen in de structuurvisie als 'contour bebouwd gebied'. Binnen deze contouren zijn de regionale regels (woonconcessies) van toepassing.
In het Masterplan centrumgebied is de toekomstvisie voor het centrum van 's-Heerenberg en de directe omgeving vastgelegd. Een van de aanleidingen voor het masterplan is dat er verschillende potentiële inbreidingslocaties in het gebied bevinden. Op basis van het Masterplan kunnen locaties ontwikkeld worden.
Het plangebied valt binnen het gebied dat is opgenomen in het Masterplan en is aangeduid als Zuidelijke Entree (deelgebied 9).
In het Masterplan is hoge prioriteit gegeven aan de 'zuidelijke entree' van 's-Heerenberg. De zuidelijke entree begint in feite al bij de Duitse grens. De nadruk zal liggen op bebouwing en herinrichting van de openbare ruimte. Maar ook ter hoogte van het deelgebied moet zicht- en voelbaar worden gemaakte dat men een stad binnenrijdt. De uitstraling van de villa's moet aansluiten bij de sfeer van de villa op Emmerikseweg 15. De primaire voorkant van de villa's wordt naar de Emmerikseweg gekeerd, ongeacht de ontsluitingswijze.
Er zijn richtlijnen opgenomen voor de herstructurering. Hierbij is enerzijds aangegeven welke stedenbouwkundige uitgangspunten van belang zijn en wat de gewenste beeldkwaliteit is voor zowel de bebouwing als de openbare ruimte. De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder weergegeven:
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in het Masterplan 's-Heerenberg.
In 2006 heeft de gemeente Montferland, Woningstichting Bergh en Laris Wonen en Diensten een visie geformuleerd op de woningbouw in de kernen van de gemeente Montferland voor de jaren 2005-2015. Doel van de visie is een goed beeld te krijgen van de woningbehoefte in de gemeente. Niet alleen de aantallen te bouwen woningen is van belang maar ook inzicht in welke woningen (type, prijs, doelgroep) en op welke locatie. In totaal dienen minimaal 1.310 woningen te worden gebouwd. het indicatieve woningbouwprogramma kent mogelijkheden voor de bouw van ruim 1.900 woningen. Deze extra ruimte van circa 600 woningen kan worden ingezet voor de te verwachten snelle groei van de werkgelegenheid en getemporiseerd worden gerealiseerd bij een tegenvallende groei.
De nieuwe woningen dienen een positieve bijdrage te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland. In kwalitatieve zin dienen de woningen te voldoen aan de duurzaamheidsprincipes en flexibel te zijn.
In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen in principe te worden getoetst aan welstandseisen.
In de 1e wijzigingsnota gemeente Montferland (vastgesteld door de gemeenteraad, 27 november 2008) heeft de gemeente kwaliteitseisen geformuleerd voor alle bouwwerken die de beleving van de openbare omgeving beïnvloeden.
Relatie tussen bestemmingsplan en welstandbeleid
Het bestemmingsplan en de welstandsnota functioneren naast elkaar. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken. Datgene wat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan. De welstandsnota doet daar uitspraken over. De ruimte die het bestemmingsplan biedt kan door de welstandscriteria gebruikt worden ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, maar het ontwerp te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het gebied, kan een negatief welstandsadvies gegeven worden. Voorwaarde is dan wel dat de welstandsnota daartoe de argumenten levert. Deze argumenten zijn vastgelegd in de zogenaamde gebiedscriteria. Het gaat om gebieden met een samenhang in de verschijningsvorm in de bebouwing.
Het plangebied valt onder gebied 5b 's-Heerenberg (lintbebouwing gangbaar)
Het welstandsbeleid is erop gericht de aanwezige waarden en kwaliteiten te handhaven en te versterken. De lintbebouwing is dan ook aangemerkt als gangbaar welstandsgebied. De toetsing omvat in hoofdzaak beoordeling op situering, massa en vorm en de gevelindeling en in mindere mate op detaillering, materialen en kleur.
Bestemmingsplan buitengebied 2000, herziening 2002 (links) en bestemmingsplan Don Rua kom 's-Heerenberg (rechts)
De postduivenvereniging is opgenomen in de bestemming 'bijzondere bebouwing' in het bestemmingsplan 'Don Rua' Kom 's-Heerenberg, wijziging 1986, onherroepelijk 1987. De overige gronden zijn opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2000, herziening 2002, onherroepelijk 2004 die momenteel herzien wordt door het bestemmingsplan Buitengebied 2011, vastgesteld 29-09-2011 (nog niet onherroepelijk). De ontwikkeling van de woningen past niet in de geldende bestemmingsplannen.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van 's-Heerenberg, tegen de Duitse grens aan. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Emmerikseweg en aan de oostzijde door de uitbreidingswijk van 's-Heerenberg. Aan de noordzijde is een woning gelegen aan de Emmerikseweg 15. Het huidige grondgebruik van de te ontwikkelen gronden staat ten dienste van groen. In het plangebied is een gebouw aanwezig van de postduivenvereniging. Dit gebouw zal worden gesloopt.
De voorgenomen ontwikkeling van het perceel aan de Emmerikseweg betreft de bouw van maximaal 14 (half) vrijstaande woningen. Voor de bouw van de woningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Type bebouwing
Stedenbouw
Ontsluiting
De bodemkwaliteit vormt bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Er heeft dan ook een
Onderzoek
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht'(ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit siltige klei. Plaatselijk is matig grof zand aangetroffen. In de ondergrond bevindt zich plaatselijk vanaf 1,5 m -mv veen. In het opgeboorde materiaal zijn zintuigelijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
De bovengrond van het zuidelijk terreindeel (zintuigelijk schone klei) is licht verontreinigd met koper, nikkel en PAK. De gehalten aan koper en nikkel bevinden zich tevens boven de voor het gebied geldende achtergrondwaarden. De bovengronden van het noordelijk terreindeel (zintuigelijk schone klein) is licht verontreinigd met PAK. Het PAK-gehalte bevindt zich tevens boven de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. In de zintuigelijk schone bovengrond (zand) rondom het gebouw van de postduivenvereniging, alsmede in de ondergrond, zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Conclusie
Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Een
Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen, en is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied.
Onderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennend geo-archeologisch booronderzoek) blijkt dat het plangebied binnen het rivierterrassenlandschap ligt met in het zuidelijke deel een ingesneden en vervolgens weer opgevulde meandergeul. De verlagingen/treden in het landschap komen overeen met de overgang van het Pleniglaciale Laagterras in het noordelijke deel, naar het Laat-Glaciale Terras X binnen het centrale deel, naar het (lokale) Holocene rivierdal in het zuidelijke deel van het plangebied. Zowel het Laagterras als Terras X zijn bedekt met een Vroeg-Holocene Laag van Wijchen. Het rivierdal heeft twee fase van activiteit gekend, tijdens het Vroeg- en verder vanaf het Midden-Holoceen of tijdens het Midden-Holoceen en relatief recentelijk als gevolg van menselijk ingrepen in de waterhuishouding (mogelijk ten tijde van het ontstaan van de historische kern van ’s-Heerenberg (Late-Middeleeuwen)).
De top van de bovenste laag zware (kom)klei is afgetopt of geroerd tot minimaal 30 en maximaal 200 cm -mv. Plaatselijk zijn in de top van het (gegutste) veenpakket enkele houtskoolfragmenten waargenomen. Gezien het doel van het onderzoek is het belangrijker om te constateren dat de (lokale) rivierbedding en dalopvulling grotendeels intact aanwezig is, waardoor de kans reëel blijft dat specialistische, aan het rivierdal gerelateerde archeologische resten nog aanwezig kunnen zijn. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek grotendeels bevestigd.
Selectieadvies
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (verkennend geo-archeologisch booronderzoek) wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om binnen het plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek wordt niet als een geschikte methode gezien, omdat de prospectiekenmerken van specialistische, aan het rivierdal gerelateerde archeologische resten (attributen voor visvangst, (rituele) deposities, infrastructurele werken) niet van dien aard zijn dat ze zelfs met een dicht grid van boringen niet kunnen worden opgespoord.
Daarom wordt geadviseerd het vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Omdat aan het rivierdal gerelateerde archeologische resten zowel in als aan de rand van het rivierdal kunnen worden aangetroffen, wordt geadviseerd een proefsleuf aan te leggen haaks op de loop van het rivierdal (welke tevens de lengteas van het plangebied volgt) en tevens ter plaatse van de lengteas van de nieuwbouwputten. Voor het proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk, dat voor aanvang van de werkzaamheden moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Montferland.
Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Montferland en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordelingsrapport van de heer drs. M. Kocken, regionaal archeoloog regio Achterhoek, kenmerk: 2011u00756, d.d. 11 oktober 2011). Bovenstaand selectieadvies wordt niet gedeeld. Gemeld wordt dat het plangebied een aanhoudende verwachting heeft op het voorkomen van rivierdal relelateerde archeologische resten. Echter, de aanwijzingen dat deze resten ook daadwerkelijk aanwezig zijn, zijn onvoldoende om een vervolgonderzoek te rechtvaardigen.
Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Montferland hiervan per direct in kennis te stellen.
Conclusie
Op grond van het uitgevoerde onderzoek gelden er geen directe belemmeringen voor de plannen op grond van het aspect archeologie.
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een
Vleermuizen
Het verdwijnen van de bomen op de planlocatie heeft geen gevolgen voor de vleermuissoorten die er mogelijk gebruik van maken. Tijdens de inrichting van het plangebied moet het aanlichten (gebruik van bouwlampen in de avonduren op de bouwplaats) van de Emmerikseweg voorkomen worden om het gebruik van deze weg als vliegroute en/ of foerageergebied niet negatief te beïnvloeden. Toch aanlichten is ontheffingsplichtig. Er mag alleen aangelicht worden als aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuissoorten langs de Emmerikseweg.
Vogels
Op het terrein zijn enkele vogelsoorten aangetroffen en zijn verschillende soorten mogelijk aanwezig. Om verstoring zo veel mogelijk te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te starten. Daarnaast zal voorafgaand aan de sloop van het duivenverenigingsgebouw, geïnspecteerd moeten worden of er geen vogels aanwezig zijn.
Flora- en faunawet
Er zijn geen dier- en plantensoorten in het plangebied waargenomen die bescherming genieten krachtens de Flora- en faunawet. De gunstige staat van instandhouding van de in het plangebied aangetroffen en te verwachten vogelsoorten zal niet worden aangetast wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) worden uitgevoerd. De aangetroffen zoogdieren (muizen) zijn tabel 1 soorten die in het kader van ruimtelijke ontheffingen vallen onder de vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft niet te worden aangevraagd.
Ecologische Hoofdstructuur
Het gebied aan de westzijde van de Emmerikseweg maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur - verweven. Het grenskanaal maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur - ecologische verbindingszone. Invulling van het plangebied zal door de aanwezigheid van de aanwezige groenstrook en de aanwezigheid van de Emmerikseweg zelf een verwaarloosbare invloed hebben op de kernkwaliteiten van het gebied. De te verwachten toename van de geluidsbelasting is niet significant voor de kernkwaliteiten van het gebied.
Conclusie
Op grond van het uitgevoerde onderzoek gelden er geen directe belemmeringen voor de plannen op grond van de natuurwaarden.
De Watertoets is sinds november 2003 verplicht. Deze verplichting is ook opgenomen in de in juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening.
Het doel van de watertoets is de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke planprocessen te borgen. Daarmee wordt beoogd alle doelstellingen van het waterbeleid expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor het watersysteem. De watertoets heeft daarmee meer een procesmatig karakter dan dat van een echte toets.
Het landelijk-, gemeentelijk en waterschapsbeleid is erop gericht dat hemelwater in eerste instantie zo veel mogelijk vastgehouden moet worden door infiltratie in de bodem. Daar waar dat onvoldoende mogelijk is, dient het water zo veel mogelijk geborgen te worden in retentievoorzieningen (bijvoorbeeld oppervlaktewater). Pas als ook dat niet toereikend is, komt het afvoeren van hemelwater in beeld.
Het Waterschap Rijn & IJssel heeft een watertoetstabel opgesteld met relevante waterhuishoudkundige thema's. In de volgende tabel worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.
Thema | Toetsvraag | Relevant? |
Hoofdthema's | ||
Veiligheid | Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | Is er toename van het afvalwater (DWA)? Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Ja Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Ja Nee |
Grondwateroverlast | Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? Is in het plangebied sprake van kwel? Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
Ja Ja Ja Nee |
Oppervlaktewater kwaliteit | Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? |
Ja Nee Nee |
Grondwater kwaliteit | Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid | In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Ja Nee |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Nee |
Natte natuur | Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Nee Nee |
Inrichting en beheer | Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
Aandachtsthema's | ||
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Tabel: watertoetstabel
Behandeling afvalwater
In de omgeving van het plangebied is een gescheiden stelsel aanwezig waarop het afvalwater aangesloten kan worden. De hoeveelheid vuilwater neemt in de toekomstige situatie toe, vanwege de komst van de extra woningen. Verwacht wordt dan ook dat het bestaande stelsel de extra toevoer vuilwater probleemloos kan verwerken.
Advies infiltratiemogelijkheden
De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem. Een
Op basis van de bodemopbouw, de onderzoeksresultaten en de actuele grondwaterstand kan worden gesteld dat de klei- en veenlagen niet geschikt zijn voor de infiltratie van hemelwater.
Behandeling hemelwater
Waterhuishoudkundig gezien is het plangebied onderdeel van de ruimtelijke ontwikkeling 'Witte Paters' ('Kloosterhof'). Deze ruimtelijke ontwikkeling is reeds gerealiseerd, evenals de voorzieningen voor inzameling en het verwerken van hemelwater. De voorzieningen bestaan uit regenwaterriolering die het hemelwater op twee locaties loost op een bergingssloot. De bergingssloot voert het hemelwater vertraagd af naar het Grenskanaal (een natte EVZ). Bij het ontwerp van deze voorzieningen is rekening gehouden met bouw van de woningen 'Emmerikseweg 17'. Het verharde oppervlak van het gehele gebied (Witte Paters + Emmerikseweg 17) beslaat 10.000 m, waarvan (150 m2 * 14 ) 2.100 m2 voor realisatie van de woningen Emmerikseweg 17. De woningen worden rechtstreeks op de bergingssloot aan gesloten. De bergingssloot heeft een bergend vermogen van 388 m3, wat overeenkomt met ca. 39 mm.
De bergingssloot wordt in de toekomst gekoppeld aan nog te realiseren vijver in stadspark Gouden Handen (woningbouw en herinrichting van het park). Op de vijver worden de verharde oppervlakken aangesloten van de nieuwbouwlocatie 'Stadspark' (extra verhard oppervlak 3.300 m2) en het klooster Gouden Handen (2.920 m2, nu aangesloten op de gemengde riolering in de Emmeriksweg) De vijver heeft aanvullend een berging van 800 m3.
Verkeersontsluiting
De verkeersontsluiting vindt plaats via de Emmeriskeweg, die een snelheidsregime van 50 km/uur kent. De weg leidt langs bestaande woningen en bevat zowel bestemmingsverkeer als doorgaand verkeer.
Parkeren
Parkeren ten behoeve van de woonfunctie zal aan de voorzijde van de nieuw geprojecteerde woningen langs de Emmerikseweg en op eigen terrein plaatsvinden. In totaal zullen er minimaal 9 openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd en 14 plaatsen bij de woningen op eigen terrein (uitgaande van 14 woningen).
Hiermee komt het aantal parkeerplekken op 1,6 plaatsen per woning. In de CROW-publicatie 182 'Parkeercijfers - Basis voor parkeernormering' (maart 2004) worden parkeercijfers gegeven per woningsoort en verstedelingsgraad.
Het plan voorziet in dure woningen en is gelegen in de schil van een weinig stedelijk gebied.
Voor dit type woning en deze omgeving wordt in de publicatie uitgegaan van een parkeerbehoefte per woning zoals aangegeven in onderstaande tabel.
Woningtype | parkeerruimte | Aantal woningen* | Parkeer kencijfer | Aantal benodigde parkeer- plaatsen |
Duur | Eigen erf | 14 | 1 | 14 |
Openbaar gebied | 14 | 0,6 | 8,4 | |
Totaal | 22,4 |
*uitgaande van de maximale invulling van 14 woningen
Volgens de normering van het CROW zullen er in totaal minimaal 22 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
In het openbaar gebied, aan de voorzijde van de woningen, zal de Emmerikseweg een nieuwe invulling krijgen met minimaal 9 openbare parkeerplaatsen.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan hiermee voldoende ruimte biedt voor parkeren.
Toename verkeersbewegingen
Het aantal voertuigbewegingen zal door de voorgenomen ontwikkeling enigszins stijgen.
Op basis van de CROW-publicatie nummer 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2007) mag worden uitgegaan van een ritproductie van 8,2 ritten per woning. Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 14 nieuwe woningen. Dit betekent op de omliggende wegen een maximale toename van 115 mvt/etmaal. Deze toename van verkeer is niet van dien aard dat hierdoor verkeerstechnische problemen in de omgeving van het plangebied zijn te verwachten.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 14 nieuwe woningen aan de Emmerikseweg te 's Heerenberg. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt woningen als zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wgh dient plaats te vinden.
In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
Voor het plangebied is in dit verband de geluidzone van de Emmerikseweg relevant. Op deze weg geldt ter plaatse van het plangebied een maximumsnelheid van 50 km/uur. Het betreft hier een tweestrooksweg. Voor tweestrookswegen binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte die aan weerszijden van de as van de weg in acht moet worden genomen 200 m. De te realiseren woningen liggen binnen deze onderzoekszone. Gezien de ligging van de Rijksweg A12 op ruim 700 meter is deze niet relevant in het kader van de Wgh.
Normen
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.
Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, in dit geval een hogere waarde vaststellen tot 63 dB (artikel 83 van de Wgh).
Intensiteiten
Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de intensiteitsgegevens en de samenstelling van het verkeer en de verdeling over het etmaal van het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van realiseren van het appartementengebouw Gouden Handen verderop aan de Emmerikseweg.
In de berekeningen is er verder van uitgegaan dat het wegdek ter plaatse bestaat uit klinkerverharding en is gelegen op dezelfde hoogte als het maaiveld waarop de nieuwe woningen gerealiseerd zullen worden. In de huidige situatie is sprake van asfalt verharding, maar wordt wellicht aangepast in een klinkerverharding. Gezien de hogere geluidsbelasting is met klinkerverharding gerekend.
In onderstaande tabel zijn de gebruikte gegevens weergeven.
Weg | Intensiteit [mvt/etm] | Periode | Gemiddeld uurpercentage | Verdeling per voertuigcategorie [%] | ||
licht | middel zwaar | zwaar | ||||
Emmerikseweg | 4788 | dag | 7,08 | 95,4 | 4,31 | 0,26 |
avond | 2,25 | 95,4 | 4,31 | 0,26 | ||
nacht | 0,63 | 95,4 | 4,31 | 0,26 |
Berekeningen
Met behulp van Standaard Rekenmethode I (SRM-I) is voor de 14 nieuwe woningen aan de Emmerikseweg de ligging van zowel de 48 dB-geluidscontour als de 63 dB-geluidscontour berekend voor het jaar 2021. In de rekenuitkomsten is al rekening gehouden met de mogelijkheid om, op grond van artikel 110g van de Wgh 2006, 5 dB af te trekken.
Aangezien het plan voorziet in de realisatie van woningen die gelegen zijn op hetzelfde niveau als de betreffende weg, zijn de contouren bepaald op een waarneemhoogte van 1,5 m en 4,5 m voor respectievelijk de eerste en tweede bouwlaag. De resultaten van de berekening zijn in onderstaande tabel opgenomen. In de bijlage
Straat | Hoogte waarneming | 48 dB | 63dB |
Emmerikseweg | 1,5 | 45,0 m | 6,0 m |
Emmerikseweg | 4,5 | 58,0 m | 5,0 m |
De te realiseren woningen zijn geprojecteerd op minimaal 8 m uit de as van de weg en ligt dus binnen de 48 dB geluidscontour en buiten de 63 dB geluidscontour. Met behulp van Standaard Rekenmethode I (SRM-I) is voor de nieuwe woningen de gevelbelasting berekend voor het jaar 2021. Dit houdt in dat in de zin van de Wgh sprake is van geluidhinder.
Straat | Waarneemhoogte 1, 5 m | Waarneemhoogte 4,5 m |
Emmerikseweg | 61 dB | 61 dB |
Ontheffing
De nieuwbouwlocatie voldoet niet aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het beleid is er opgericht dat, in geval van geluidhinder, maatregelen ter eerst aan de bron moeten plaatsvinden. Voor 14 woningen is het op grond van met name financiële redenen ongewenst om aan de bron maatregelen te treffen. Indien maatregelen aan de bron niet reëel blijken komen de maatregelen in de overdracht van het geluid (bijvoorbeeld het plaatsen van geluidsschermen) aan bod. Het is vanuit landschappelijk en/of stedenbouwkundig perspectief echter niet wenselijk een geluidscherm of geluidswal te realiseren tussen de Emmerikseweg en de nieuwe woningen. In deze situatie zijn er geen maatregelen mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde
Het is dan ook wenselijk om een hogere grenswaarde bij het college van burgemeester en wethouders van gemeente Montferland aan te vragen. De maximale ontheffingswaarde voor woningen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.
Wanneer een hogere grenswaarde wordt aangevraagd zal voldaan moeten worden aan een minimale binnenwaarde van 33dB. Om te kunnen voldoen aan deze binnenwaarde van 33dB zullen aanvullende maatregelen getroffen worden aan de gevels van de woningen. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal aangegeven moeten worden welke maatregelen worden getroffen om een afdoende akoestische kwaliteit in de woningen te realiseren.
Het Bouwbesluit stelt overigens een minimumeis aan de geluidwering, onafhankelijk van de ligging van de woning en zijn geluidbelasting. Voor een woning is een minimale geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van 20 dB(A) verplicht.
Bij de vaststelling van de binnenwaarde wordt overigens uitgegaan van de geluidsbelasting op de gevel exclusief artikel 110g. Voor de berekende gevel belasting moet dan ook worden uitgegaan van ongeveer 62 dB. Er zal dus een gevel moeten worden toegepast die 9 dB extra dempt ten opzichte van het bouwbesluit. Door relatief eenvoudige aanpassing aan de gevel is deze reductie zonder al te hoge kosten te behalen.
Gesteld kan dan ook worden dat, indien de woningen op tenminste 8 meter uit de as van de weg worden gerealiseerd en aanvullende maatregelen worden getroffen, de binnenwaarde van 33dB ten niet zal worden overschreden.
Conclusie
Op gewenste woningbouwlocaties wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De woningen worden op circa 8 meter of meer uit de as van de weg gerealiseerd, waardoor de gevelbelasting maximaal 61 dB zal bedragen. Voor de woningen dient een hogere grenswaarde te worden aangevraagd.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Conclusie
Het voorgestelde bouwplan kan worden beschouwd als niet in betekenende mate. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
De doelstelling van het (externe) veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De overheid stelt grenzen aan de grootte van externe veiligheidsrisico's, die de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gebieden beïnvloeden.
Gevaarlijke stoffen komen voor bij risicovolle bedrijven, waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) inclusief de bijbehorende regeling van toepassing is en bij vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor, weg of buisleiding. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over weg, het binnenwater of het spoor is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 4 augustus 2004 (cRNVGS) van toepassing.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van 24 juli 2010 van toepassing. Het besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden.
De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Dit zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor het plaatsgebonden risico (PR) geldt een normwaarde van 10-6 per jaar. Deze norm wordt doorgaans grafisch weergegeven als een risicocontour op een kaart (PR10-6 contour). Kwetsbare objecten (gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub 1 onder m) moeten aan deze norm voldoen. Voor beperkt kwetsbare objecten (Bevi artikel 1 sub 1 onder a) is deze norm een streefwaarde, waarvan alleen gemotiveerd kan worden afgeweken.
In de wet- en regelgeving is het groepsrisico (GR) niet vervat in een vaste grenswaarde of norm. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht, waarbij de oriëntatiewaarde moet worden gezien als richtlijn.
De provincie Gelderland heeft op haar website de risicokaart gepubliceerd.
Risicokaart provincie Gelderland
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een potentiële belemmering zouden vormen voor het plangebied. Het dichtstbijzijnde BEVI bedrijf is om ruim 300 meter gelegen aan de Immenhorst 9 en heeft geen invloed (risicocontour) op onderhavig plangebied.
Transportroutes
Over de Rijksweg A12 vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Gezien de ligging op ruim 700 meter is deze niet relevant voor onderhavig plangebied.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle buisleidingen die een belemmering vormen voor het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid heeft derhalve geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.
Het plangebied is gesitueerd tot aan het grenskanaal. Naast de bedrijvigheid in Nederland, welke jullie al hebben aangehaald in de toelichting, is aan de overzijde van het grenskanaal een aantal woningen, een drietal bedrijven en één windmolen gesitueerd.
Windmolen
Op 388 meter is een windmolen gesitueerd. Conform de VNG brochure dien je bij een windmolen met een wiekdiameter van 50 meter (categorie 4.2) een richtafstand van 300 meter aan te houden. Gezien de afstand en de wiekdiameter die circa 40 meter bedraagt, is voldoende afstand tussen de windmolen en de grens van het te ontwikkelen plangebied.
Bedrijven
Conclusie
Het aspect bedrijven in de omgeving heeft derhalve geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van maximaal 14 nieuwe woningen. De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wro en het Bro. De procedure uit deze wet en dit besluit is gevolgd. De regels zijn in verschillende hoofdstukken ingedeeld. Hoofdstuk 1 omvat de inleidende regels. In dit hoofdstuk zijn in artikel 1 de begrippen opgesomd en omschreven. In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. In samenhang met deze artikelen moeten de overige artikelen worden gelezen.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Artikel 3 bevat een omschrijving van de bestemming
In artikel 4 is de bestemming
Binnen de woonbestemming mag het gebruik van de woning en bijgebouwen ten behoeve van een aan huisgebonden beroep niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 50 m².
Tot slot is binnen de bestemming wonen een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf. Voor eventuele aanspraak op deze afwijkingsbevoegdheid moet echter wel worden voldaan aan een aantal in de regels gestelde voorwaarden.
In hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan zijn algemene regels opgesteld. In dit hoofdstuk is onder meer de anti-dubbeltelbepaling opgenomen. Deze is verplicht gesteld in het Bro behorende bij de Wro. In dit hoofdstuk staan ook de algemene afwijkingsmogelijkheden die van toepassing zijn op het plan. Op grond van het Bro is het verplicht om overgangs- en slotregels op te nemen. Deze bepalingen zijn opgenomen in het laatste hoofdstuk.
Pm
De gemeente heeft alle gronden binnen de plangrens in eigendom verworven. Op een perceel rust nog een erfdienstbaarheid, die verwezenlijking van nieuwe bebouwing (mogelijk) in de weg staat. Ontheffing van de erfdienstbaarheid kon niet op minnelijke wijze worden bereikt, zodat de weg van onteigening wordt bewandeld.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om aan kostenverhaal te doen bij onder meer de bouw van één of meer woningen. De gemeenteraad kan een exploitatieplan vaststellen. De gemeenteraad kan echter ook besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen, als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden, anderszins verzekerd is.
Met de ontwikkelaar is een realisatieovereenkomst gesloten, waarin de verschuldigde koopsom (gronddekking) is opgenomen en waarmee het kostenverhaal anderszins is geregeld.
Voor het gebied Emmerikseweg te 's-Heerenberg (Zuidelijke Entree / deelgebied 9 van het Masterplan) is een grondexploitatie opgesteld, waaruit blijkt dat de kosten geheel worden gedekt door de grondopbrengsten, dus het plan is economisch uitvoerbaar.
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Emmerikseweg 17, 's-Heerenberg van de gemeente Montferland.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1955.bpsgshbwonmasdeel9-on01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
een voor bewoning bestemd, ondergeschikt gebouw met een goothoogte van maximaal 4 m en een hoogte van maximaal 5 m, dat aan een woning is aangebouwd en van daaruit rechtstreeks toegankelijk is.
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, niet zijnde detailhandel, in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie. Hieronder wordt ook verstaan een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:
in de woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
een gebouw, behorende bij een woning, zoals een garage, berging of hobbyruimte, dat niet voor bewoning is bestemd, met uitzondering van de bouwlaag boven de begane grond, uitsluitend indien het aan de woning is aangebouwd en van daaruit rechtstreeks toegankelijk is.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de grens van een bouwvlak.
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een grens van een bouwperceel.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden en/of leveren van goederen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische-massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar.
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, uitgezonderd dakkapellen.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, ingangpartijen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
De voor "
Op en in de gronden als bedoeld in lid
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid
Voor zover de gronden als bedoeld in artikel
bouwwerken | max. bouwhoogte |
pergola's | 3 m |
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat: | 2 m |
overige erf- of perceelafscheidingen: | 1 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | 2 m |
De voor '
Op en in de gronden als bedoeld in lid
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid
woningen
bouwwijze | max. diepte |
aaneengebouwd | 12 m |
twee-aan-een | 12 m |
vrijstaand | 15 m |
aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
onverminderd het bepaalde onder f;
bouwwerken, geen gebouw zijnde
bouwwerken | max. bouwhoogte |
pergola's | 3 m |
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat: | 2 m |
overige erf- of perceelafscheidingen: | 1 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: | 4,5 m |
vloeroppervlakte aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel
Artikel
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel
Indien het gebruik, bedoeld in artikel
Artikel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Emmerikseweg 17, 's-Heerenberg.
Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
1. Hoofdindeling
Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.
Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:
2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:
10 m |
30 m |
50 m |
100 m |
200 m |
300 m |
500 m |
700 m |
1.000 m |
1.500 m |
Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.
Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.
3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)
Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van "risico" aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van "vuurwerk" opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.
4. Categorie
De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop "categorie" is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:
milieucategorie | grootste afstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
5. Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)
Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.
Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.
6. Verklaring gebruikte afkortingen
- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
i.e. : inwonereenheden
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing