Loerbeek is één van de elf kernen van de gemeente Montferland en heeft circa 500 inwoners. Loerbeek is een lintdorp gelegen aan de doorgaande weg tussen Doetinchem en Beek. Om in de eigen toekomstige woonruimtebehoefte te voorzien is de gemeente Montferland voornemens om aan de zuidkant van de lintbebouwing van Loerbeek circa 21 woningen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling betreft een 2e fase van woningbouwontwikkeling aan de Mr. Vermeulenstraat. In de huidige situatie heeft dit gebied een agrarische functie en is het in gebruik als weiland. Het terrein is volledig onbebouwd.
Om de gewenste woningbouw mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die de voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.
In 2010 is reeds een bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad. Dit plan is vernietigd door de Raad van State vanwege een ondeugdelijke motivering van de woningaantallen en het bouwen nabij een (illegale) paardenbak. In dit bestemmingsplan zijn deze punten nader onderbouwd. Voor het overige zijn de teksten uit het vorige bestemmingsplan één op één overgenomen.
Het plangebied is gelegen aan de zuidkant van de lintbebouwing van Loerbeek achter de woningen aan de Didamseweg 15a t/m 15e, ter hoogte van de Mr. Vermeulenstraat. De achtertuinen van deze vrijstaande woningen op ruime kavels vormen de noordelijke en oostelijke grens van het plangebied. De zuidelijke grens van het plangebied wordt bepaald door de bestaande grenzen van de agrarische percelen ter plaatse. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7.400 m². In het westen wordt het plangebied door een sloot van de naastgelegen agrarische percelen gescheiden. De afbeelding op de volgende pagina laten de ligging van het plangebied in Loerbeek en de precieze begrenzing ervan zien.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2000'. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 30 november 2000 en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland d.d. 3 juli 2001. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Agrarisch gebied".
Om een helder beeld te krijgen van het plangebied dat centraal staat in dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie. Hier wordt gekeken naar de huidige situatie van het gebied.
Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid van de rijksoverheid, de provincie Gelderland, de regio's waar de gemeente Montferland deel van uitmaakt en het gemeentelijke beleid.
In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie voor het plangebied uiteengezet. De stedenbouwkundige opzet voor de nieuwe woonbuurt staat hier centraal.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied in Loerbeek
Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied
De planologische en milieutechnische randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het gebied worden in hoofdstuk 5 behandeld.
Daarna volgt in hoofdstuk 6 de juridische planopzet voor het bestemmingsplan. Uitge-legd wordt hoe de verschillende uitgangspunten voor de woonbuurt vertaald worden in de bestemmingen. Tevens wordt de motivatie voor de overige bepalingen, horende bij de bestemmingen, weergegeven.
In hoofdstuk 7 wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan. Binnengekomen zienswijzen en reacties naar aanleiding van het vooroverleg worden in dit hoofdstuk behandeld.
Het plangebied ligt aan de zuidkant van de bebouwde kom van de kern Loerbeek. Het is omsloten door bebouwing grenzend aan de Didamseweg en de Mr. Vermeulenstraat. De Didamseweg is de hoofdontsluitingsweg van het dorp Loerbeek. Aan dit dorpslint is het merendeel van de woningen gesitueerd en is ingericht als een woonstraat. De Mr. Vermeulenstraat is een zijstraat van de Didamseweg en heeft een smal profiel.
In de huidige situatie maakt het plangebied onderdeel uit van het agrarisch gebied van Loerbeek, zie afbeelding 2.1. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 7.400 m² en bestaat volledig uit grasland. In het gebied zelf bevindt zich geen bebouwing. In het westen komt de Mr. Vermeulenstraat als het ware uit op het plangebied. De westelijke grens wordt gevormd door een sloot. Onderstaande afbeeldingen geven een beeld van de bestaande situatie.
Het betreffende gebied bevindt zich in het waardevolle landschap met samenhangende eenheid van een hooggelegen stuwwalkern, met grootschalig besloten landschap met een krans van essen op de hellingen en een ring van dorpen en gehuchten aan de voet. Bovendien is er zicht vanuit de omgeving op de stuwwal.
Afbeelding 2.1: Bestaande situatie
Loerbeek heeft zich ontwikkeld als een bebouwingslint aan de Didamseweg. De woningen werden individueel gebouwd, meestal op grote kavels. Doordat de woningen op enige afstand van elkaar staan bepaalt het groen op de percelen voor een groot deel de beleving en worden onderlinge verschillen in de architectuur niet als storend ervaren.
De bestaande woningen hebben één laag met kap en zijn meestal voorzien van zadeldaken met rode of grijze pannen. Langs- en dwarskappen wisselen elkaar af. De dakhelling sluit aan op die van in de omgeving voorkomende agrarische bebouwing en is flauw. De woningen zijn gebouwd in een breed scala van gevelstenen. De aan- en bijgebouwen zijn meestal voorzien van kappen, maar er is wel een duidelijk onderscheid tussen de hoofd- en de bijgebouwen.
In de Nota Ruimte staan de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Deze nota gaat in op vraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarin 'ontwikkelingsplanologie', de ruimtelijke hoofdstructuur (RHS), een 'basiskwaliteit' en de lagenbenadering een belangrijke rol spelen. In de nota benadrukt het Rijk, net als in voorgaande nota's opnieuw het belang van sterke steden in een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden en stedelijke vernieuwing en verdichting zijn de speerpunten van het beleid. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen zo veel mogelijk aan de rand van en aansluitend bij bestaand bebouwd gebied te geschieden.
De geplande realisatie van woningen aan de zuidzijde van Loerbeek sluit aan bij de bestaande bebouwing en past op deze manier binnen het beleid van de Nota Ruimte.
In de Nota Mensen Wensen Wonen (kortweg Nota Wonen) van 2000 wordt gekeken naar de ruimtebehoefte voor wonen in ons land voor de periode tot 2010 met een doorkijk naar 2030. In de nota is de verwachte woningbehoefte naar woonmilieus voor de periode 2000-2030 opgenomen. Hieruit blijkt dat voor deze periode dat met name grote behoefte bestaat aan de woonmilieus "centrumstedelijk", "groenstedelijk" en "landelijk". Landelijke woonmilieus zijn weer onder te verdelen in dorpsrandmilieus (landelijke geconcentreerd) en landelijk verspreid.
Vier principes staan in de nota centraal: het vergroten van de keuzevrijheid voor de burger, aandacht voor maatschappelijke waarden, een betrokken overheid en een beheerste marktwerking. Op basis hiervan is een vijftal uitgangspunten opgesteld:
Met de geplande woningbouw aan de Mr. Vermeulenstraat wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van nieuwe woningen in het landelijk woonmilieu van het type dorpsrandmilieu en tegemoet gekomen aan de verwachte woningbehoefte in dit type woonmilieu.
Het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw anticipeert op veranderingen in het klimaat die zullen leiden tot hogere rivierafvoeren en grotere neerslag. Er kunnen negatieve effecten optreden zoals het toenemen van wateroverlast, een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebied, etc. Dat vergt een nieuwe aanpak van het waterbeheer in samenhang met de ruimtelijke ordening. Sleutelbegrippen zijn meer ruimte voor water, waterbewust bouwen en inrichten. De inrichting van de watersystemen wordt dan gebaseerd op drie principes:
Ruimtelijke plannen en besluiten hebben invloed op de waterhuishouding. In een waterparagraaf/ watertoets wordt beschreven welke effecten de ruimtelijke plannen op de waterhuishouding hebben. Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verplicht in alle ruimtelijke plannen. In ruimtelijke plannen van gemeenten, provincies, Rijk en waterschappen dient standaard een zogenaamde waterparagraaf te worden opgenomen. De hierin beschreven watertoets heeft als doel de negatieve effecten van plannen en besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten.
Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in hoofdstuk 5. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt omgegaan.
Op 29 juni 2005 stelden Provinciale Staten van Gelderland het Streekplan vast (tegenwoordig: Structuurvisie). Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten "bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur" en het "organiseren in stedelijke netwerken".
Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
Locaties voor stedelijke uitbreiding dienen te passen in het bundelingsbeleid en te zijn afgestemd op de uitgangspunten van infrastructuur, water en milieu. Stedelijke uitbreidingen moeten aansluiten bij de ruimtelijke structuur/kenmerken van de regio, met aandacht voor de actuele marktvraag.
Met de geplande woningbouw aan de Mr. Vermeulenstraat wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing van de kern Loerbeek. Het stedenbouwkundig programma biedt een divers woonmilieu dat zorgt voor een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in de nieuwe woonbuurt. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het Streekplan.
Het Regionaal Plan is door de KAN (Knooppunt Arnhem Nijmegen)-raad vastgesteld op 26 oktober 2006 en door Gedeputeerde Staten goedgekeurd op 27 februari 2007. De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd voor de ontwikkeling van de regio Arnhem Nijmegen. In het Regionaal Plan is weergegeven hoe de betrokken gemeenten binnen de stadsregio streven naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem Nijmegen als geheel. Het Regionaal Plan vormt een richtinggevend kader voor de regio op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen.
De kern van het plan gaat meer om kwaliteit dan kwantiteit. Het betreft herstructurering en herontwikkeling van het bestaande ten behoeve van een kwaliteitssprong van het stedelijke netwerk Arnhem Nijmegen. De ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van de dorpen moet behouden blijven. Demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en ontgroening hebben een grote invloed op de sociaaleconomische vitaliteit van de dorpen. Ook blijft de vraag naar landelijke woonmilieus aanhouden. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen.
De voorgenomen woningbouwontwikkeling ligt binnen de in het Regionaal Plan aangegeven 'contour woningbouw'. Binnen de 'contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. In het gemeentelijk beleid wordt gesteld dat op nieuwbouwlocaties ten minste 50% van de woningen in de betaalbare klasse moeten worden gebouwd.
Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het voorgenomen plan past binnen het Regionaal Plan. De ontwikkeling dient te voldoen aan de gestelde eis dat 50% van de woningen in de betaalbare klasse moet vallen.
Om de gemeenten binnen het KAN-gebied te stimuleren om op korte termijn extra woningen te bouwen heeft de KAN-raad besloten dat gemeenten niet meer beperkt worden in de aantallen te bouwen woningen. Voorwaarde is wel dat er voldoende betaalbare woningen bijkomen. Hierdoor komen er, ook in de kleine kernen, zo snel mogelijk meer woningen beschikbaar voor onder andere starters en ouderen met een laag inkomen.
Het College van Bestuur van het KAN heeft op 29 april 2004 een concessieovereenkomst gesloten met het bestuur van de voormalige gemeente Didam, waarin is bepaald dat de gemeente zelf het aantal in de periode 2004-2009 aan de woningvoorraad toe te voegen woningen bepaalt. De nieuwbouw van woningen beperkt zich tot de gebieden, die vallen binnen de op de bij de overeenkomst horende kaarten weergegeven bebouwingsgrenzen of binnen de zoekgebieden voor uitbreiding, waarbij de uitbreidingen direct dienen aan te sluiten op de bebouwingsgrens. De geplande uitbreiding van Loerbeek aan de Mr. Vermeulenstraat valt binnen deze bebouwingsgrenzen van Loerbeek.
Waterschap Rijn en IJssel heeft eind 2006 een nieuw waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2007-2010. Het waterbeheerplan 2007-2010 bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. Met de voornemens uit het Waterbeheerplan wil het waterschap actief inspelen op alle lopende en komende veranderingen zoals de wijzigingen in de waterwetgeving en de Kaderrichtlijn Water. Er zijn mogelijkheden om de waterkwaliteit nog verder te verbeteren en om meer ruimte te bieden voor het vasthouden van water. Het gewenste peilbeheer wordt in het hele gebied in de komende periode planmatig opgepakt voor de landbouw en de natuur. Het beheer van water en afvalwater in stedelijk gebied krijgt steeds meer aandacht. In het landelijk gebied wil het waterschap kansen bieden voor recreatie op of bij het water.
Waterschap Rijn en IJssel streeft in de periode 2007-2010 naar, en werkt aan:
In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de infiltratie van hemelwater. Hierdoor wordt regenwater niet weggevoerd via het riool, maar geïnfiltreerd in de bodem. Op deze manier wordt in het plangebied een bijdrage geleverd aan het bereiken en in stand houden van een goede ecologische kwaliteit van het watersysteem. In de waterparagraaf in hoofdstuk 5 (§ 5.10) wordt nader op dit onderwerp ingegaan.
De provincie heeft alle gemeenten verzocht een lokaal kwalitatief woonprogramma op te stellen. De voormalige gemeente Bergh heeft daar gehoor aan gegeven door in samenwerking met de voormalige gemeente Wehl een woonkwaliteitvisie op te stellen. In deze Woonkwaliteitvisie (vastgesteld 24 april 2004) is het lokaal kwalitatief woonprogramma tot 2015 vastgelegd. Hierin geeft de gemeente een brede kijk op het volkshuisvestingbeleid, waarin naast vergelijking van kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte en -aanbod ook aspecten als leefbaarheid, kwaliteit van de leefomgeving en woonmilieus een belangrijke rol speelden. Eén en ander resulteerde in een regionaal afgestemd gemeentelijk woningprogramma voor de periode 2002-2015.
De nieuwe woningen dienen een positieve bijdrage te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland. In kwalitatieve zin dienen de woningen te voldoen aan de duurzaamheidsprincipes en flexibel te zijn. Er wordt hierbij gestreefd naar hoog aandeel particulier opdrachtgeverschap, om daarmee de identiteit van de nieuwe buurten vorm te geven.
Doordat in het plangebied verschillende typen en klasse woningen zijn opgenomen, draagt voorgenomen ontwikkeling op een positieve manier bij aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.
Op 28 februari 2006 is door de gemeente Montferland, Woningstichting Bergh en Laris Wonen en Diensten het beleidsdocument 'Montferland: visie op de woningbouw 2005-2015' opgesteld. In deze visie wordt voor de gehele gemeente Montferland uiteengezet wat de actuele en toekomstige woningbehoefte is en waar welke woningen moeten worden gebouwd voor welke doelgroep. Om van deze behoefte een goed en recent beeld te behouden heeft de gemeente Montferland het woningbehoefteonderzoek uit 2006 geactualiseerd.
Op 24 september 2009 is het onderzoek ´Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009´ vastgesteld door de gemeenteraad.
De ambitie van de gemeente is om een stabilisatie van het aantal inwoners rond de 35.000 de komende jaren vast te houden. We gaan daarvoor uit van een bouwprogramma van 1.500 woningen voor de jaren 2010 - 2020.
In elke kern in de gemeente bevinden zich woningbouwplannnen in verschillende stadia van ontwikkeling. Tezamen dienen zij ervoor te zorgen dat in de behoefte aan 1.500 woningen in de periode 2010 - 2020 kan worden voorzien. Gelet op gebruikelijke 20 a 30 procent uitval van plannen als gevolg van vertraging, procedures etc., dient zelf een groter aandeel plannen in ontwikkeling te zijn, teneinde aan de behoefte te kunnen voldoen.
Voor de kern Beek/Loerboek bestaat een verwachte eigen woningbehoefte voor de periode 2010-2020 van 55 woningen. Daarnaast is er een extra ambitie van 25 woningen opgenomen om te voorkomen dat het bevolkingsaantal daalt. Voor deze periode is dus in totaal 80 woningen voorgesteld.
Met de bouw van de circa 21 woningen in het plangebied ten zuiden van de bestaande lintbebouwing van Loerbeek wordt ingespeeld op de uitgangspunten zoals benoemd in de actualisering voor de periode 2010-2020. De geplande ontwikkeling is dus passend in het gemeentelijke woonbeleid.
Motivatie aantal woningen
In 2009 is de woningbehoefte voor de jaren 2010-2020 (10 jaar) voor de 10 kernen berekend met behulp van een verdeelsleutel. Er is namelijk geen woningbehoefte- of bevolkingsprognose per kern beschikbaar, wel voor de gemeente Montferland als geheel. In de notitie van 2009 is daarom de totale gemeentelijke woningbehoefte voor de jaren 2010- 2020 verdeeld over de 10 kernen naar rato van het aandeel van een kern in het totaal aantal huishoudens in de gemeente. Voor de kernen Loerbeek en Beek gezamenlijk betekende dat een woningbehoefte van 80 woningen. Nu Loerbeek zich meer en meer ontwikkelt als zelfstandige kern op een afstand van zo'n 2 kilometer van Beek, dient het ook als zodanig beschouwd te worden en niet langer in samenhang met Beek worden beoordeeld. Loerbeek kent zijn eigen bevolkingssamenstelling en bijbehorende behoefte.
1-1-2010 | bevolking | huishoudens | |||
CBS | Beek | 1990 | 74% | 750 | 77% |
Loerbeek | 700 | 26% | 230 | 23% | |
2690 | 100% | 980 | 100% |
De redenering doortrekkend van de berekeningen van 2009 betekent dit, dat van de berekende 80 woningen circa 23% aan Loerbeek moet worden toegekend. Dat zijn bijna 20 woningen.
De ambitie van de gemeente Montferland is om in iedere kern de bevolking de komende jaren minimaal in stand te houden. Dat betekent dat in Loerbeek in de jaren 2010-2020 circa 20 woningen nodig zijn. Deze zijn nodig om enerzijds tegemoet te komen aan de vraag naar woningen vanuit de natuurlijke huishoudensgroei en anderzijds om de bevolking in Loerbeek op circa 700 inwoners te houden.
Voor de woningbehoefte betekent dit dat circa 25% (23%-26%) van de oorspronkelijke berekende behoefte voor Loerbeek/Beek samen aan Loerbeek kan worden toegerekend. Van de totale behoefte van 80 woningen voor Loerbeek/Beek betekent dit dat er 25% van deze 80 woningen (20 woningen) zijn toe te wijzen aan Loerbeek. Deze behoefte van 20 woningen komt zo goed als overeen met de voorgestane ontwikkeling van 21 woningen in Loerbeek.
Voorts liggen er kernen in de directe omgeving van Loerbeek (Stokkum, Braamt en Nieuw-Dijk) waarvoor blijkens het behoefteonderzoek wel een woning behoefte geldt, maar geen of niet voldoende woningbouwplannen (kunnen) worden ontwikkeld. Deze behoefte kan deels opgevangen worden in de kernen Beek en Loerbeek.
Tenslotte heeft ontwikkelaar MVO die 9 woningen in het plangebied ontwikkelt inmiddels 7 van de 9 woningen verkocht en met 2 optanten lopen gesprekken.
In deze notitie wordt het gemeentelijk klimaatbeleid verwoord. Uitgangspunt ten aanzien van duurzaamheid is dat de kansen in alle stappen van het planproces om energiezuinige en duurzame woningbouw te realiseren, moeten worden benut. Dit alles heeft tot doel om de uitstoot van het broeikasgas CO2 te beperken.
Stedenbouwkundig ontwerp
In het plangebied wordt een nieuw woonhof met circa 21 woningen gerealiseerd. Omdat de woonhof een overgang zal vormen van het landelijk gebied naar de bebouwde kom van Loerbeek, is één van de uitgangspunten dat de wijk moet aansluiten bij zowel het landelijk gebied in het zuiden en westen als bij de bestaande woningen aan de Didamseweg ten noorden van het plangebied. Ander uitgangspunt van het stedenbouwkundig ontwerp is dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de aanwezige landschappelijke elementen en kwaliteiten. Dit geeft het ontwerp een duidelijke gebiedseigen identiteit en een hoge woonkwaliteit. Vrijwel alle woningen hebben door een groene scheg in het plangebied uitzicht op het landschap gelegen ten zuiden van de locatie, dit levert de hoge woonkwaliteit. Doordat er een groene verbinding is ontworpen tussen de groene scheg en de sloot, zullen de twee meest westelijke vrije woningen ook voldoende woonkwaliteit hebben. De gebogen weg die de woningen ontsluit eindigt in een groene plek. Onderstaande luchtfoto van Loerbeek met het plan Wijds Zicht laat zien, dat door de gebogen lijn en de ruime opzet ook dit model een stedenbouwkundige structuur heeft, dat overeenkomt met de bestaande structuur van de kern. Tevens is op de luchtfoto te zien dat de aanwezige landschappelijke elementen optimaal benut worden. De afbeelding op de volgende pagina toont het stedenbouwkundig ontwerp.
Afbeelding 4.1: Luchtfoto Loerbeek met plan Wijds Uitzicht aan de Mr. Vermeulenstraat
Afbeelding 4.2: Stedenbouwkundig ontwerp
Wonen
Er wordt van uit gegaan dat in de nieuwe buurt 21 nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd. Om een gevarieerd en divers woonmilieu te krijgen, worden verschillende typen woningen gebouwd. Het woningprogramma ziet er als volgt uit:
Van de 9 rijenwoningen zullen er 5 geschikt zijn als betaalbare woning. De nieuwe dorpsrand aan de Mr. Vermeulenstraat wordt vormgegeven door de woningen met hun voorzijde naar het landschap te keren. Op deze manier wordt een rustig en net ruimtelijk beeld gecreëerd.
Voor de ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld, die als bijlage
Verkeer en parkeren
Voor de ontsluiting van de nieuwe woningen wordt de Mr. Vermeulenstraat doorgetrokken. Vrijwel haaks op de Mr. Vermeulenstraat komen in het centrale gedeelte twee nieuwe woonstraatjes ter ontsluiting van de woningen gelegen aan de groene scheg.
Parkeren gebeurt voor de vrijstaande woningen en de twee-onder-één-kap woningen op eigen terrein en in de openbare ruimte. Voor de overige woningen is parkeerruimte gereserveerd in de openbare ruimte. In de openbare ruimte bestaat de mogelijkheid om in rabatstroken langs de weg te parkeren. De rabatstroken zijn voldoende breed zodat het uitstappen aan de tuinzijde mogelijk is. In de rabatstroken is ruimte voor 24 parkeerplaatsen.
Groen- en speelvoorzieningen
Langs de gebogen ontsluitingsweg komt een groene zone die structuur en kwaliteit geeft aan het nieuwe woongebied. De groene scheg, centraal gelegen in het stedenbouwkundig plan, zorgt voor een open verbinding tussen de woonhof en het landelijke gebied. In deze groene scheg is een speelruimte gemaakt. Bomen, die op verschillende plekken in het gras zullen staan, zullen de groene uitstraling van het woonhof versterken.
Beeldkwaliteit
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld (zie bijlage
Het stedenbouwkundige ontwerp voorziet in de bouw van 6 (half-)vrijstaande woningen en 15 rijenwoningen. De rijenwoningen zijn gesitueerd aan een hofje dat 'wijds zicht' geeft op het aangrenzende landschap. Conform de met het KAN gemaakte afspraken wordt ten minste 50% van de woningen in de betaalbare sfeer gebouwd. Dat leidt voor de rijenwoningen tot kavels van beperkte afmetingen.
De dorpse, landelijke context van Loerbeek is uitgangspunt voor de beeldkwaliteit. Dat betekent dat de nieuwe woningen zich moeten voegen in de bestaande ruimtelijke structuur van Loerbeek.
Door de bouw van 6 woningen aan de Mr. Vermeulenstraat is het bouwen in het lint doorbroken. Ze zijn echter wel in dezelfde typologie gebouwd van de woningen in het lint.
Er is geen aanleiding om sterk af te wijken van de kenmerken van de bestaande woningen. De bouw van rijenwoningen vraagt echter om een specifieke benadering omdat woningen van dit type niet in Loerbeek voorkomen en deze woningen andere maat- en schaalverhoudingen hebben dan vrijstaande woningen en tweekappers. Het feit dat deze woningen als betaalbare woningen moeten worden gebouwd, kan de architectonische kwaliteit van deze woningen onder druk zetten. Voorkomen moet worden dat 4 identieke blokken rijenwoningen worden gebouwd. Het verticaal opdelen van de gevels om de individuele woning in de rij te accentueren verwijst naar stedelijke of centrumdorpse situaties en is hier niet gewenst.
In het beeldkwaliteitplan zijn toetsingcriteria weergegeven omtrent situering op het kavel, vorm en massa, gevelindeling, kleuren, materialen en details en erfscheidingen.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
In opdracht van Econsultancy bv is door ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek naar de mogelijke archeologische verwachtingen in het plangebied gedaan (zie bijlage
Uit het booronderzoek blijkt dat voor het grootste deel van het plangebied de overgang van het esdek naar het oorspronkelijke moedermateriaal (A/C-horizont) verstoord is. Daarom geldt voor dit deel van het plangebied dat, indien archeologische resten aanwezig zijn geweest, deze in het verleden vermoedelijk verstoord zijn.
Alleen voor het noordelijke deel van het plangebied is de overgang van het esdek naar het oorspronkelijke moedermateriaal (A/C-horizont) onverstoord. Daarom geldt voor het meest noordelijk deel van het plangebied dat er archeologische resten intact aanwezig kunnen zijn.
Op basis van de resultaten en de in het rapport getrokken conclusie adviseert ADC ArcheoProjecten om voor het meest noordelijke deel van het plangebied een aanvullend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren indien dieper dan 50 cm -mv wordt afgegraven. Het noordelijk deel van het plangebied zal, volgens het uitbreidingsplan Loerbeek, bebouwd gaan worden met zes woningen langs een WNW-OZO lijn. Door het vooralsnog ontbreken van archeologische indicatoren in het plangebied wordt op basis van het ambtelijk advies van het bevoegd gezag (De heer M. Kocken, regionaal archeoloog Regio Achterhoek) voorgesteld de stap van een aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven (IVO-P) over te slaan. Daarentegen wordt geadviseerd om tijdens de graafwerkzaamheden ten behoeve van de bouw van de zes noordelijk gesitueerde woningen in een archeologische begeleiding te voorzien. De archeologische begeleiding dient hetzelfde doel als een inventariserend veldonderzoek door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Dit betekent dat indien bij de civiele werkzaamheden toch vondsten of archeologische sporen worden aangetroffen, deze worden geregistreerd en, in zover de werkzaamheden dat toelaten, worden gedocumenteerd. De exacte invulling van de werkzaamheden dient vooraf te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).
Voor het overige deel van het plangebied is er wat betreft de archeologie geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Bij het afgeven van de bouwvergunning dient daarom melding te worden gemaakt van de wettelijke meldingsplicht (artikel 53 Monumentenwet 1988):
"Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (inroerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten."
Het verdient de aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente, waar de vondst is gedaan, hiervan per direct in kennis te stellen.
In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 3.1.6 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in beeld te worden gebracht. In januari 2008 heeft Econsultancy bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage
Uit veldonderzoek is gebleken dat de bovengrond bestaat uit voornamelijk zwak humeus, zwak tot matig siltig, matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit matig siltig, zeer fijn zand. In de ondergrond komen plaatselijk sterk zandige leemlagen voor. In de onderzochte sloot is een sliblaag net een gemiddelde dikte van 15 cm aangetroffen. De hieronder aanwezige bodem bestaat uit zwak siltig zand. In het opgehoorde materiaal van de bodem, sloot en grondwater zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Deellocatie A. Herontwikkelingslocatie (landbodem)
Zintuiglijk zijn in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met zink en xylenen. Stroomafwaarts zijn ook verhoogde concentraties aan koper, nikkel en 1,1,2-trichlooretaan aangetoond. De aangetoonde lichte metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater. Voor de licht xylenen- en 1,1,2-trichloorethaanverontreiniging heeft Econsultancy bv alsnog geen verklaring.
Deelocatie B. Aangrenzende sloot (waterbodem)
De sliblaag heeft een gemiddelde dikte van 15 cm. Hieronder is zand aanwezig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Op basis van de Towabo-toetsing is sprake van "klasse 2-slib". In het zand onder de sliblaag zijn geen verhoogde gehaltes aan onderzochte parameters aangetoond.
Gelet op het regionale karakter van de lichte verontreinigingen in het grondwater en het ontbreken van verontreinigingen in de grond kan de herontwikkelingslocatie als "onverdacht" ten opzichte van haar omgeving worden beschouwd. Er kan gesteld worden dat de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem bij ongewijzigd gebruik niet tot gebruiksbeperkingen of gezondheidsrisico's zal leiden. Ook bij het aanvragen van een bouwvergunning in de nabije toekomst zullen, met het huidige beleid en de huidige normen, de aangetoonde verontreinigingen geen bewaar vormen. Indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan worden gesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de geplande realisatie van woningen in het plangebied.
Uitgangspunt ten aanzien van duurzaamheid is dat de kansen in alle stappen van het planproces om energiezuinige en duurzame woningbouw te realiseren moeten worden benut. Wanneer mogelijk zullen de Nationale Pakketten, Duurzaam Bouwen Nieuwbouw, Bestaande Bouw, Grond-, Weg- en Waterbouw en Duurzame Stedenbouw worden toegepast.
Met betrekking tot het aspect energiebesparing bestaat het streven om 70% van het woningprogramma zongericht te verkavelen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat de leefruimte en het dakoppervlak zo optimaal mogelijk ten opzichte van de zon is gericht. Op deze manier kunnen warmtevragende vertrekken aan de zuidzijde van de woning worden gesitueerd en kunnen zonnecollectoren/-panelen worden geplaatst. Tevens wordt gestreefd om woningen te bouwen met een Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) die ten minste 10% lager is dan het Bouwbesluit. Op dit moment is dit een EPC van 0,72 of lager.
Voor 2e fase van de nieuwbouwontwikkeling aan de Mr. Vermeulenstraat is gekozen voor het plan Wijds Uitzicht. In dit stedenbouwkundig ontwerp is het echter niet mogelijk om 70% van het woningprogramma zongericht te verkavelen.
In het "Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer" (Bevi) zijn normen voor de maximaal toelaatbare/aanvaardbare risico's als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of vervoersassen van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water en via buisleidingen vastgelegd.
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat in het plangebied en directe omgeving zich geen risicovolle inrichtingen bevinden die van invloed zouden kunnen zijn op de voorgestane ontwikkelingen. De externe veiligheid vormt dan ook belemmering voor de geplande ontwikkelingen.
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
Voor de locatie is in april 2008 door Stichting Staring Advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage
Het plangebied heeft geen beschermde status in het kader van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of de Natuurbeschermingswet en maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Een kilometer naar het oosten ligt het dichtstbijzijnde onderdeel van de EHS, het Bergher bos.
Uit de quikscan zijn de volgende resultaten gebleken:
Flora
Tijdens de quickscan zijn geen planten waargenomen die bescherming genieten krachtens de Flora- en faunawet.
Zoogdieren
Tijdens de quickscan zijn geen zoogdieren waargenomen die bescherming genieten krachtens de Flora- en faunawet. Het is zeer waarschijnlijk dat er enkele, tijdens de quickscan niet waargenomen, beschermde zoogdiersoorten van het gebied gebruik maken. De (mogelijk) aanwezige (overige) zoogdiersoorten vallen onder de vrijstellingsregeling voor ruimtelijke ingrepen (tabel 1).
Vleermuizen
Het inrichten van de planlocatie heeft geen gevolgen voor de mogelijk aan te treffen vleermuissoorten. Voor de te verwachten soorten Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger is voldoende geschikt foerageerbiotoop in de directe omgeving.
Broedvogels
In en rond het plangebied zijn enkele vogelsoorten aangetroffen en zijn verschillende soorten mogelijk tijdens het broedseizoen langs de randen van het gebied aanwezig. Om verstoring zo veel mogelijk te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) te starten, tenzij er zich geen broedende vogels in het gebied bevinden waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Broedgevallen buiten deze periode mogen uiteraard ook niet verstoord worden.
Amfibieën en vissen
Er komen geen amfibieën en vissen in het gebied voor.
Overige diersoorten (reptielen en ongewervelden)
Reptielen maken geen gebruik van het gebied en op grond daarvan is er geen negatief effect te verwachten. Ongewervelden zijn voldoende mobiel om negatieve effecten tijdens de inrichtingsfase te vermijden.
Conclusie
Op basis van de quickscan kan geconcludeerd worden dat de geplande woningbouw geen negatieve gevolgen zal hebben voor de in het gebied aanwezige flora en fauna. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is dan ook niet nodig. Indien er broedende vogels in het plangebied voorkomen, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.
In de Wet geluidhinder (Wgh) staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere gevoelige bestemmingen.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Voor het plangebied geldt dat het alleen in de invloedsfeer van wegverkeerslawaai ligt. Om deze reden worden railverkeers- en industrielawaai in dit bestemmingsplan niet verder uitgewerkt.
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitondering van:
Aansluitend bij de rest van de bebouwde kom van de kern Loerbeek, zal het plangebied ingericht worden als een 30km-zone.
De nieuwe woningen in het plangebied zijn gesitueerd op 50 m tot 150 m afstand van de Didamseweg (DAB, 30 km met enigszins doorgaand karakter) en op 120 m tot 170 m afstand van de Zuidermarkerweg (DAB, 30 km ter ontsluiting bedrijventerrein Matjeskolk). De woningen worden naar de Didamseweg toe deels afgeschermd door bestaande vrijstaande huizen. Naar de Zuidermarkweg toe is de afscherming nagenoeg nihil.
Voor wat betreft de ligging ten opzicht van de Didamseweg geldt geen onderzoeksplicht op grond van de Wet geluidhinder. Gezien de etmaalintensiteiten aan voertuigen (1600 in 2006 en 2300 geprognosticeerd in 2016, waarvan in beide jaren 7% vrachtverkeer: Regionaal verkeersmilieukaart gemeente Montferland september 2007), het wegdek, de rijsnelheid op de Didamseweg alsmede de gedeeltelijke afscherming naar deze weg is het niet reëel om een hogere gevelbelasting te verwachten dan 48 dB Lden.
Voor wat betreft de ligging ten opzichte van de Zuidmarkerweg geldt eveneens geen onderzoeksplicht op grond van de Wet geluidhinder. Gezien de etmaalintensiteiten aan voertuigen (900 in 2006 en 1100 geprognosticeerd in 2016, waarvan 2% respectievelijk 4% vrachtverkeer*), het wegdek alsmede de rijsnelheid op deze weg, is het niet reëel om een hogere gevelbelasting te verwachten dan 48 dB Lden.
Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai als gevolg van het verkeer op de Didamseweg en de Zuidmarkerweg is in de zin van een goede ruimtelijke ordening dan ook niet noodzakelijk.
In de Wet Luchtkwaliteit is vastgelegd dat normen ten aanzien van de luchtkwaliteit niet overschreden mogen worden. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hieronder valt bijvoorbeeld te denken aan de realisatie van nieuwe woonwijken tot 500 woningen.
Aangezien in het plangebied in de toekomst mogelijk circa 21 woningen gerealiseerd kunnen worden, kan worden gesteld dat het project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzoek naar de luchtkwaliteit in is derhalve voor dit project niet noodzakelijk.
Didamseweg 34
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijven op de leefomgeving afgewogen te worden. De omgeving van het plangebied is te karakteriseren als gemengd gebied. De woningen aan de Didamseweg worden afgewisseld door kleine bedrijven. In de directe omgeving, aan de Didamseweg 34, is een melkrundveebedrijf aanwezig, met een milieucirkel van 100 m. De milieucirkel ligt aan de noordkant voor een klein deel over het plangebied heen. Hier wordt bij de ontwikkeling rekening mee gehouden. Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven die mogelijk een belemmering vormen voor de ontwikkeling.
Zuidermarkweg 1a
Aan de westzijde van het plangebied wordt sinds 1984 een deel van het achterterrein van het perceel Zuidermarkweg 1a hobbymatig gebruikt als paardenbak. De eigenaar traint en fokt paarden. Deze gronden zijn conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2000, herziening 2002 Bergh Genderingen' bestemd tot 'Agrarisch gebied' waarbij agrarische bedrijvigheid is toegestaan. Deze bestemming staat het hobbymatig gebruik van een paardenbak niet toe aangezien dat gebruik niet als bedrijfsmatig kan worden aanmerkt, nu dit niet in een bedrijfsmatige situatie wordt uitgevoerd.
Zowel de vergunningsplichtige paardenbak als ook de vergunningsplichtige lichtmast zijn niet aangevraagd, noch vergund. Daarnaast staat de bestemming 'Agrarisch gebied' waarin geen bouwblok is opgenomen, de realisatie van een paardenbak niet toe. Kortom: Het oprichten van de paardenbak en de lichtmast is zonder bouwvergunning tot stand gekomen en daarnaast is het hobbymatig gebruik van de paardenbak voor het trainen van paarden niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.
In het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Bergh' uit 1973 waren onderhavige gronden bestemd tot 'Agrarisch bouwperceel, gelegen in agrarisch productiegebied' waarbij de aangewezen gronden zijn bestemd om de hoofdbewoner, bij wijze van beroep, de uitoefening van een reëel agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Onder vigeur van bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Bergh' is zowel het bouwen als ook het gebruik van de hobbymatige paardenbak met lichtmasten in strijd met het bestemmingsplan omdat deze niet is aan te merken als bedrijfmatig.
Overgangsrecht Bouwen
De betreffende paardenbak valt qua bouwen op grond van artikel 37 lid 1 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2000, herziening 2002 Bergh Genderingen' onder het overgangsrecht, gezien het feit dat deze paardenbak al sinds 1984 op het perceel aanwezig is.
Bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan of in uitvoering zijn, danwel na dat tijdstip krachtens een daartoe strekkende bouwvergunning of anderszins rechtens zijn of mogen worden gebouwd, en die afwijken van het in of krachtens het plan -behoudens in dit artikel- bepaalde, mogen uitsluitend gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits:
Het bestemmingsplan maakt geen onderscheid tussen legaal en illegaal aanwezige bouwwerken.
Overgangsrecht Gebruik
De paardenbak valt ook qua gebruik op grond van artikel 37 lid 4 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2000, herziening 2002 Bergh Genderingen' onder het overgangrecht.
Het gebruik, dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan -behoudens het in dit artikel bepaalde- wordt gemaakt, mag worden voortgezet en gewijzigd, mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet, indien:
Doordat niet aan laatst genoemd punt is voldaan valt ook het gebruik van de paardenbak onder het overgangsrecht.
Kort samengevat valt zowel de aanwezigheid van de paardenbak en de lichtmast als het gebruik hiervan onder het overgangsrecht.
Doordat de paardenbak met lichtmast onder het overgangsrecht valt, dient bij de nieuwe ontwikkeling enerzijds bekeken te worden of de toekomstige woningen geen onevenredige hinder zullen ondervinden ten gevolge van de activiteiten en anderzijds of de gebruiker van de paardenbak niet onevenredig beperkt wordt in zijn gebruik.
De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' bevat geen aan te houden afstanden met betrekking tot paardenbakken. Wel zijn afstanden benoemd ten aanzien van paardenfokkerijen en maneges. Voor beiden geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect 'geur' ten opzichte van een 'rustige woonwijk'. Deze afstand kan met het oog op de aard van het gebied (dorp met functiemenging te midden van agrarisch gebied) met één stap verlaagd worden.
De grootste aan te houden afstand betreft dan 30 meter voor het aspect 'geur'. De afstand van de paardenbak ten opzichte van de dichtst bijstaande woning bedraagt 25 meter. De paardenbak is echter naar aard en omvang niet gelijk te stellen met een gemiddelde bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege. De feitelijke milieubelasting in onderhavige situatie is in belangrijke mate minder dan een gemiddelde bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege. In de VNG-publicatie is bij de opgenomen richtafstanden uitgegaan van 'gemiddeld' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen. De door de eigenaar op het perceel verrichte werkzaamheden zijn hobbymatig van karakter, hetgeen in de uitspraak van de Raad van State van 6 oktober 2010 wordt erkend, waar wordt gesteld dat "de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de activiteiten op het perceel een hobbymatig karakter hebben".
De eigenaar heeft aangegeven naast zijn hoofdberoep als schade-expert de paardenbak ongeveer twee uur per dag in de avonduren te gebruiken. Daarnaast is de omvang van het gemiddeld aanwezig aantal paarden van 5 in belangrijke mate minder dan het gemiddelde bij een bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege. Daarnaast is de inrichting van het perceel dusdanig dat de afstand van de open mestopslag ten opzichte van de dichtst bijstaande woning bijna 75 meter bedraagt.
Zowel het gebruik, de omvang als ook de inrichting van het perceel voorziet in belangrijke mate in een minder intensieve milieubelasting dan een gemiddelde bedrijfsmatige paardenfokkerij/manege.
Op basis hiervan kan gesteld worden dat de afstand van 25 meter tussen de paardenbak en de toekomstige woningen acceptabel is. Daar komt bij dat het gebruik niet bedrijfsmatig is en ook niet kan worden omdat daartoe de juiste bestemming ontbreekt. Voor het bedrijfsmatig houden van paarden is namelijk een agrarische bestemming inclusief agrarisch bouwblok nodig die ter plaatse, gelet op de reeds aanwezige woonfuncties in de nabijheid, niet kan worden toegestaan. Het hobbymatig houden van paarden conform het gebruik ter plaatse, verhoudt zich wel met een woonfunctie op kortere afstand. Daarbij komt dat het overgangsrecht van toepassing is als gevolg waarvan het huidige gebruik niet kan worden aangetast door eventuele handhavingsverzoeken van derden. Het belang van de eigenaar is hiermee gewaarborgd.
Gezien het extensieve gebruik, de afschermende groenhaag, de A-watergang van het waterschap Rijn & IJssel en de afstand van 25 meter kan er van uitgegaan worden dat de woningen geen onevenredige hinder zullen ondervinden van de paardenbak. In het bestemmingsplan is deze afstand gegarandeerd door het toepassen van een bouwvlak.
Voorts acht de gemeente deze afstand in combinatie met de afschermende werking van de groenhaag en de A-watergang afdoende om te kunnen spreken van een acceptabele situatie voor het hobbymatig houden en trainen van paarden. In het geval de eigenaar desondanks van mening is dat de afstand tot de toekomstige woningbouw te gering is, heeft hij onder het overgangsrecht en binnen zijn perceel de mogelijkheid de paardenbak zodanig te wijzigen dat de afstand tot de woningbouw wordt vergroot, hetgeen hem tevens de mogelijkheid biedt de afschermende groenhaag te verbreden.
Voor de ontsluiting van de nieuwe woningen wordt de Mr. Vermeulenstraat doorgetrokken. Vrijwel haaks op de Mr. Vermeulenstraat komen in het centrale gedeelte twee nieuwe woonstraatjes ter ontsluiting van de woningen gelegen aan de groene scheg. De stedenbouwkundige opzet maakt het mogelijk rond te rijden, wat de doorstroming van het verkeer bevordert.
Het plangebied wordt via de Mr. Vermeulenstraat ontsloten op de Didamseweg. Dit betekent dat er op deze wegen een toename zal zijn van ongeveer 60 tot 100 motorvoertuigen per etmaal. Beide straten kunnen deze intensiteitstoename verwerken.
In het plan komen 6 woningen in het dure segment en 15 woningen in het goedkopere segment. De parkeerbehoefte komt hierbij op 32 parkeerplaatsen. De woningen van het dure segment hebben de mogelijkheid tot parkeren op eigen terrein. In de openbare ruimte is ruimte voor 24 parkeerplaatsen. Voor de rijenwoningen bestaat de mogelijkheid om in rabatstroken langs de weg te parkeren. De afmetingen voor het langsparkeren zijn minimaal 2 m bij 6 m. Hiermee wordt voldaan aan de maximale parkeernormen uit de ASVV (2004).
Beschrijving van het watersysteem in het plangebied
Het plangebied circa 7.400 m2 ligt ten zuiden van de Didamseweg nrs. 15 a-e. De locatie is nu in gebruik als weiland. Het maaiveld bevindt zicht op een hoogte van circa + 15.80 m NAP. In de nieuwe situatie zal het plan, qua hoogte, aangepast worden op de naast gelegen woningen en straatpeilen. Hierdoor zal het huidige maaiveld een geringe verhoging ondergaan. Uit een beknopt geohydrologisch onderzoek blijkt de gemeten grondwaterstand (feb. 2008) circa 1.10 m -mv te liggen en dus 14.7 m + NAP. De bodemopbouw, met uitzondering van een enkele fijne zandlaag, leent zich voor nader uit te werken infiltratiemogelijkheden voor regenwater. Deze onderdelen zullen op een later tijdstip uitgewerkt worden in een rapportage "riolering en waterhuishouding", waarbij het ontwerp aan het Waterschap zal worden voorgelegd.
Watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's
Thema | Toetsvraag | Relevant |
HOOFDTHEMA'S | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? |
Nee Nee |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Ja Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Ja Nee |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? |
Nee Nee Nee Nee |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied |
Ja Nee Nee |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Ja Ja |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? | Nee |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? |
Nee Nee |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
AANDACHTSTHEMA'S | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee |
Als op één of meer vragen per waterthema Ja wordt geantwoord dan is het thema relevant en zal de toelichting bij het kopje 3 ingevuld en toegevoegd moeten worden in het bestemmingsplan.
Veiligheid
N.v.t.
Riolering en Afvalwaterketen
1. Het afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengde rioleringstelsel van Loerbeek en bemalingsgebied 1 genaamd "Didamseweg". Regenwater wordt opgevangen in een infiltratieriool.
Wateroverlast
1. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 4.150 m2. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. In het plan is ruimte gereserveerd voor infiltratievoorzieningen. De dimensioneringsberekeningen van de diverse voorzieningen worden opgenomen in een nog op te stellen rapportage "riolering en waterhuishouding" welke ter goedkeuring aan het waterschap zal worden voorgelegd. Bij een bui T=100+10% mag geen wateroverlast in het plangebied of benedenstrooms van het plangebied optreden.
2. Door de ontwikkelingen in het plangebied is het mogelijk om verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Het gaat hierbij om circa 4.150 m2. Dit afgekoppelde regenwater wordt volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld. In het plan is ruimte gereserveerd voor een infiltratieriool. De dimensioneringsberekeningen van de diverse voorzieningen worden opgenomen in een onder punt 1 genoemde rapportage welke ter goedkeuring aan het waterschap zal worden voorgelegd.
Grondwateroverlast
N.v.t.
Oppervlaktewaterkwaliteit
1. Vanuit het plangebied kan hemelwater via een regenwateroverstort (afhankelijk van de hoeveelheid regen) geloosd worden op de nabij gelegen watergang. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.
Grondwaterkwaliteit
N.v.t.
Volksgezondheid
1. en 2. Het in het gebied aanwezige oppervlaktewater heeft onvoldoende doorstroming om ook in het zomerseizoen van voldoende kwaliteit te zijn. Om het risico op verdrinking te beperken zijn geen maatregelen noodzakelijk. Om de milieuhygiënische risico's tot een minimum te beperken zijn geen maatregelen genomen omdat de bestaande overstort ver genoeg en in bestaand te handhaven weiland ligt waardoor mensen niet in aanraking kunnen komen met bijvoorbeeld vervuild water uit de overstort.
Verdroging
N.v.t.
Natte natuur
N.v.t.
Inrichting en beheer
1. Naast het plangebied bevindt zich watergang BVM02.005 van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze A-watergang is in eigendom en in beheer en onderhoud bij het Waterschap. Het oppervlaktewaterpeil wordt binnen gewenste of vastgestelde marges gehandhaafd. De ruimte naast deze watergang, welke voor het Waterschap noodzakelijk is i.v.m. onderhoud, blijft gehandhaafd.
Recreatie
N.v.t.
Cultuurhistorie
N.v.t.
Geohydrologisch onderzoek
In februari 2008 heeft Econsultancy bv een geoydrologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage
Bodemopbouw en grondwater
De bovengrond bestaat uit voornamelijk zwak humeus, zwak tot matig siltig, matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit matig siltig, zeer fijn zand. In de ondergrond komen plaatselijk sterk zandige leemlagen voor. Het grondwater varieert van circa 0,6 tot 1,1 m -mv.
Doorlatendheid
De haalbaarheid van infiltreren van hemelwater is afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem. Voor een goede werking van een infiltratievoorziening dient de doorlatendheid van de bodem minimaal 0,5 m/dag te bedragen. Echter, na verloop van de tijd kan de doorlatendheid afnemen als gevolg van zetting en slibvorming. Derhalve wordt bij voorkeur een minimale k-waarde aangehouden van 1,0 m/dag.
Op de onderzoeklocatie zijn vier doorlatendheidsmetingen in de volgende onverzadigde bodemlagen uitgevoerd, waarbij het volgende is geconcludeerd:
De bodemlaag heeft een gemiddelde doorlatenheid van 0,33 m/dag en wordt als matig doorlatend geclassificeerd.
De bodemlaag heeft een gemiddelde doorlatenheid van 0,24 m/dag en wordt als matig doorlatend geclassificeerd.
De bodemlaag heeft een gemiddelde doorlatenheid van 2,20 m/dag en wordt als goed doorlatend geclassificeerd.
De bodemlaag heeft een gemiddelde doorlatenheid van 1,47 m/dag en wordt als goed doorlatend geclassificeerd.
Advies infiltratiemogelijkheden
Rekening houdend met zetting en slibvorming acht Econslutancy bv de onderzochte bodemlagen met uitzondering van de matig siltige, zeer fijne zandlaag en de sterk zandige leemlaag, geschikt voor infiltratie van hemelwater. Bij het maken van de keuze voor het type infiltratievoorziening(en) is het tevens van belang rekening te houden met het actuele grondwaterniveau en het voorkomen van matig doorlatende bodemlagen. Uiteraard is de hoeveelheid te infiltreren hemelwater, afkomstig van het toekomstig verhard oppervlak, eveneens bepalend voor de dimensionering. Wellicht is het realiseren van een wadi of vijverpartij een mogelijkheid. Een andere optie is het doorbreken van de lagen.
Het plan is opgezet als een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een plan met directe bouw- en gebruikstitel. Hoewel het plan, en dan met name de bestemming "Wonen", vrij globaal van karakter is, is het toch al voldoende concreet om het als een direct werkend plan op te zetten.
Hieronder wordt ingegaan op de in het plan aangegeven bestemmingen en op enkele bijzondere aspecten, die nadere toelichting behoeven.
De gronden die bedoeld zijn voor woningen zijn bestemd tot "Wonen". Het bestemmingsvlak vormt eveneens het bouwvlak. Binnen de bouwvlakken wordt de bebouwing gesitueerd. Vanzelfsprekend betekent dit dat buiten het bouwvlak in principe niet gebouwd mag worden. Aanwezige zijtuinen zijn gelegen binnen het bestemmingsvlak.
De woningen mogen vrijstaand, halfvrijstaand en in rijen worden gebouwd. Voor de rijen geldt dat deze uit ten minste 3 woningen moeten bestaan en ten hoogste 5.
Wanneer er geen (goot)hoogtematen op de plankaart staan aangegeven, geldt een maximale goothoogte en hoogte van respectievelijk 4,5 en 9 m voor de woning.
Woningen moeten in de bebouwingsgrens worden gebouwd, die naar de straat is gekeerd, of op maximaal 5 m erachter.
De diepte van de woning (zonder aanbouwen) mag niet meer bedragen dan:
Binnen deze maximale dieptematen mag de woning vergroot worden tot een maximale goothoogte en hoogte van respectievelijk 4,5 en 9 m. Het spreekt voor zich dat de bebouwing binnen het bebouwingsvlak moet liggen.
Daar waar woningen niet aaneengebouwd zijn, dient i.v.m. privacy de afstand van elk van de woningen tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens altijd ten minste 1,5 m te bedragen.
Aanbouwen
Een woning kan door middel van een aanbouw nog eens 3 m worden vergroot over één bouwlaag. De goothoogte en hoogte van aanbouwen is beperkt tot 4 respectievelijk 5 m. Het spreekt voor zich dat de aanbouw binnen het bebouwingsvlak moet liggen.
De aanbouw dient 1 m terug te liggen ten opzichte van de voorgevel van de woning. Ook bij het vergunningvrij bouwen wordt deze afstandsmaat gehanteerd, om een onderscheid te maken tussen de hoofdbebouwing en meer ondergeschikte bebouwing. Voorkomen dient te worden dat één lange straatwand ontstaat.
Indien een woning niet met de voorgevel in de bebouwingsgrens staat, maar erachter, kan ook een uitbreiding aan de voorzijde in beginsel mogelijk zijn.
Ten aanzien van de aanbouwmogelijkheid in één bouwlaag naar de zijdelingse perceelsgrens behoeft niet de eerder beschreven afstand (paragraaf bebouwingsvlak) van 1,5 m tot de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen.
In hoeverre aanbouwen uit een oogpunt van welstand aanvaardbaar zijn zal van geval tot geval worden bezien.
Bijgebouwen
Een bijgebouw is een gebouw, die bij de woning hoort en niet voor bewoning is bedoeld, zoals een garage, berging of hobbyruimte (met uitzondering van de eerste verdieping van een aan de woning gebouwd bijgebouw). Een bijgebouw mag overal binnen het bebouwingsvlak worden gebouwd en dus ook tot op de zijdelingse perceelsgrens.
Ook bij het bouwen van bijgebouwen geldt de regel dat deze uitsluitend op 1 m achter de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd. Deze regel is opgenomen om een onderscheid te maken tussen de hoofdbebouwing en de bijgebouwen in het straatbeeld. Voorkomen dient te worden dat één lange straatwand ontstaat.
De goothoogte en hoogte van bijgebouwen is beperkt tot 4 m respectievelijk 5 m.
De oppervlakte van te bouwen bijgebouwen is aan een maximum verbonden. Maximaal 50% van de gronden zonder de woning mag per perceel worden bebouwd, met een maximum van 75 m² op percelen met een maximale oppervlakte van 400 m². Op percelen die groter zijn dan 400 m² mag 100 m² aan bijgebouwen worden gebouwd.
Aan huis gebonden beroep
Het inrichten en gebruiken van de woning met bijgebouwen als praktijkruimte voor zogenaamde aan huis gebonden beroepen, zoals arts, tandarts, administrateur, verzekeringstussenpersoon, kunstenaar en notaris wordt in de jurisprudentie als meest doelmatig gebruik aangemerkt en als recht toegestaan. Voorwaarde is dat de op wonen gerichte functie van de betreffende bebouwing in redelijke mate intact blijft. Maximaal 30% van het totale bruto vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor de betreffende activiteit met een maximum van 50 m² .
Bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Het plan bevat daarnaast een mogelijkheid om een ontheffing verlenen een deel van de woning en bijgebouwen te gebruiken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.
In de regels zijn aan de ontheffing voorwaarden verbonden die er zorg voor moeten dragen dat het karakter van de woonbuurt zo veel mogelijk blijft gehandhaafd en er geen overlast voor de woonomgeving ontstaat. Het dienen bedrijfsmatige activiteiten te zijn die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten tot de milieucategorie 1 of 2 horen, of bedrijven die, voor wat betreft hun gevolgen voor de omgeving, daarmee gelijk kunnen worden gesteld. Daarnaast is bepaald dat horeca en detailhandel niet is toegestaan. Detailhandel is enkel toegestaan als een ondergeschikte nevenactiviteit van het betreffende bedrijf.
Maximaal 30% van het totale bruto vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteit met een maximum van 50 m². Buitenopslag ten behoeve van het bedrijf is niet toegestaan. Ten aanzien van verkeers- en parkeerdruk wordt bepaald dat de bedrijfsactiviteit niet mag leiden tot een onevenredige vergroting daarvan in de omgeving.
De tuinen van de woningen in Loerbeek dragen in hoge mate bij aan de groenstructuur van het dorp. Daarom is ervoor gekozen om de gronden gelegen tussen de bebouwing en de openbare weg, als "Tuin" te bestemmen. Op deze wijze wordt het groene karakter van het dorp op de plankaart goed in beeld gebracht aangegeven en komt het werkelijke profiel van het openbare gebied tussen de bebouwing beter in beeld. Alleen achter de woningen gelegen aan de westzijde van het plangebied is de grond tevens bestemd als 'Tuin', dit heeft te maken met de ligging van de paardenbak even buiten het plangebied.
In de bestemming "Tuin" mag in beginsel uitsluitend als tuin worden gebruikt en zijn in principe geen gebouwen toegestaan. Een uitzondering wordt gevormd door erkers en ingangspartijen; deze kunnen in (zeer) beperkte mate aan aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. Daarnaast zijn niet voor bewoning bestemde bergingen (vrijstaande bijbehorende bouwwerken) toegestaan aan de achterzijde van de woning. Parkeren bij de woning is mogelijk binnen deze bestemming.
De wegen zijn, gelet op de inrichting als 30 km-weg, bestemd voor verblijf. In deze bestemming is een groot deel van de openbare straatruimte rond de woningen vastgelegd: behalve de wegen zijn veelal ook de aansluitende trottoirs, parkeerstroken en stroken (blok-)groen in deze bestemming opgenomen.
In de openbare ruimte dienen bouwwerken van openbaar nut, zoals telefooncellen, transformatorhuisjes, gemalen, CAI-schakelkasten, huisvuilverzamelcontainers e.d. te kunnen worden gebouwd.
Het openbaar groen met een structureel karakter (structuurgroen) is vastgelegd in de bestemming "Groen". Daarin zijn opgenomen grasvelden, opgaande beplanting, speelplaatsen en trapveldjes.
Deze bepalingen dienen om bestaande bebouwing en gebruiksvormen die niet passen in of in strijd zijn met dit bestemmingsplan, het recht op voortbestaan te geven.
Dergelijke bestaande bebouwing mag blijven bestaan, gedeeltelijk worden vernieuwd (bijvoorbeeld bij groot onderhoud), na tenietgaan door een ramp (dus niet door bijvoorbeeld gebrek aan onderhoud!) geheel worden vernieuwd en met ontheffing in beperkte mate worden uitgebreid.
Indien sprake is van bestaand gebruik strijdig met het nieuwe plan, dan mag dat gebruik worden voortgezet en worden gewijzigd, mits de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot. Was echter dat gebruik ook al strijdig met het vorige bestemmingsplan en is de strijdigheid met dát plan ontstaan ná inwerkingtreding van dat plan, dan bestaat de mogelijkheid voor B&W om tegen dat strijdig gebruik op te treden. Dat optreden moet wel aan de "strijdig gebruiker" worden gemeld vóór inwerkingtreding van het nieuwe plan.
Dit bestemmingsplan is reeds bekend bij de overlegpartners. De belangen van de overlegpartners zijn niet in het geding.
Het ontwerpbestemmingsplan Mr. Vermeulenstraat 2e fase, Loerbeek heeft met ingang van 10 maart 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van ter inzage legging is een ieder de gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het ontwerpplan bij de raad kenbaar te maken.
Van deze mogelijkheid hebben drie personen gebruik gemaakt. In het zienswijzenverslag zijn de binnengekomen reacties samengevat en van een antwoord van de gemeente voorzien. Het zienswijzenverslag is bijgevoegd in bijlage
Het verkavelingsplan voor de ontwikkelingslocatie is door het college van burgemeester en wethouders in de vergadering van 27 mei 2008 vastgesteld.
Voor het plangebied is een financiële visie / grondexploitatie samengesteld. Daaruit blijkt dat de lasten, waarin begrepen een toevoeging aan de reserve bovenwijkse voorzieningen ad 32.000 euro, lager geraamd zijn dan de opbrengsten. In de grondexploitatie is bij de berekening van de gronddekking als uitgangspunt genomen de door de raad vastgestelde marktconforme uitgifteprijs (laatstelijk vastgesteld in de vergadering van 10 november 2010). Er is een voordelig exploitatieresultaat. Bij de afsluiting van de grondexploitatie van Mr. Vermeulenstraat 2e fase wordt het uiteindelijke positieve resultaat toegevoegd aan de reserve grondexploitatie.
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Mr. Vermeulenstraat 2e fase- Loerbeek van de gemeente Montferland;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1955.bpsglbkwonmrverm-va02 met de bijbehorende regels;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, niet zijnde detailhandel, in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bebouwingsvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:
in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschil-len;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
de grens van een bouwvlak;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet worden gewoond.
verticaal raamkozijn in een schuin dak, voorzien van een eigen dak en van zijwanden;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en erotische-massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar;
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, uitgezonderd dakkapellen;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de afstand tussen het buitenwerkse gevelvlak van het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens.
De voor "
Op en in de gronden als bedoeld in lid
De voor "
Op en in de gronden als bedoeld in lid
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid
bouwwerken | max. bouwhoogte |
pergola's | 3 m |
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat: | 2 m |
overige erf- of perceelafscheidingen: | 1 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | 2 m |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid
De voor "
Op en in de gronden als bedoeld in lid
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid
De voor "
Op en in de gronden als bedoeld in lid
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid
woningen
bouwwijze | max. diepte |
aaneengebouwd | 11 m |
twee-aan-een | 12 m |
vrijstaand | 15 m |
bijbehorende bouwwerken
bouwwerken, geen gebouw zijnde
bouwwerken | max. bouwhoogte |
pergola's | 3 m |
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat: | 2 m |
overige erf- of perceelafscheidingen: | 1 m |
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: | 4,5 m |
vloeroppervlakte aan huis gebonden beroep
dakkapellen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:
een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het plan:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen:
het wijzigen van grenzen van bestemmings- en bebouwingsvlakken en van aanduidingen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, voorzover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd worden kan krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid
Sublid
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkintreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid
Indien het gebruik, bedoeld in sublid
Sublid
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Mr. Vermeulenstraat 2e fase- Loerbeek".
Deze staat en de daarachter opgenomen Nadere toelichting zijn ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2007).
Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v3; d.d. 2007)
AFSTANDEN IN METERS | INDICES | |||||||||
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | VERKEER | BODEM | LUCHT | |
Tabel 1: Bedrijven | ||||||||||
01 | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | |||||||||
014 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | |||||||||
014 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
014 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
014 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² | 30 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
014 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
0142 | KI-stations | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
05 | VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN | |||||||||
0501.2 | Binnenvisserijbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
0502 | Vis- en schaaldierkwekerijen | |||||||||
0502 | - visteeltbedrijven | 50 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
15 | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||||
151 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||||
151 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² | 50 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
151 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² | 30 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
151 | - loonslachterijen | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
151 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
152 | Visverwerkingsbedrijven: | |||||||||
152 | - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 1 | |||
1531 | Aardappelprodukten fabrieken: | |||||||||
1531 | - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 1 | ||
1551 | Zuivelprodukten fabrieken: | |||||||||
1552 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
1581 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | |||||||||
1581 | - v.c. < 2500 kg meel/week | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
1584 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||||||
1584 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
1584 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
1585 | Deegwarenfabrieken | 50 | 30 | 10 | 10 | 3.1 | 2 | |||
1592 | Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: | |||||||||
1593 t/m 1595 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
17 | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||||||
173 | Textielveredelingsbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
174, 175 | Vervaardiging van textielwaren | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
176, 177 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | 0 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
18 | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||||||
181 | Vervaardiging kleding van leer | 30 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
182 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
183 | Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont | 50 | 10 | 10 | 10 | 3.1 | 1 | B | L | |
19 | VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) | |||||||||
192 | Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 2 | |||
193 | Schoenenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
20 | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |||||||||
2010.2 | Houtconserveringsbedrijven: | |||||||||
2010.2 | - met zoutoplossingen | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
203, 204, 205 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | 0 | 30 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
205 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
21 | VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN | |||||||||
2112 | Papier- en kartonfabrieken: | |||||||||
2112 | - p.c. < 3 t/u | 50 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 1 | ||
22 | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||||
2222.6 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | B | ||
2223 | Grafische afwerking | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
2223 | Binderijen | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
2224 | Grafische reproduktie en zetten | 30 | 0 | 10 | 10 | 2 | 2 | B | ||
2225 | Overige grafische aktiviteiten | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
223 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
24 | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN | |||||||||
2442 | Farmaceutische produktenfabrieken: | |||||||||
2442 | - formulering en afvullen geneesmiddelen | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 2 | B | L |
2442 | - verbandmiddelenfabrieken | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
2466 | Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 3 | B | |
25 | VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF | |||||||||
2512 | Loopvlakvernieuwingsbedrijven: | |||||||||
2512 | - vloeropp. < 100 m2 | 50 | 10 | 30 | 30 | 3.1 | 1 | |||
252 | Kunststofverwerkende bedrijven: | |||||||||
252 | - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen | 50 | 30 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
26 | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN | |||||||||
2615 | Glasbewerkingsbedrijven | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
262, 263 | Aardewerkfabrieken: | |||||||||
262, 263 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | L | ||
267 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||||||
267 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² | 10 | 30 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
2681 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
28 | VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) | |||||||||
281 | Constructiewerkplaatsen: | |||||||||
281 | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
284 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
2852 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
287 | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | B | ||
30 | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||||||
30 | Kantoormachines- en computerfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
31 | VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. | |||||||||
316 | Elektrotechnische industrie n.e.g. | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
32 | VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH. | |||||||||
321 t/m 323 | Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | B | ||
3210 | Fabrieken voor gedrukte bedrading | 50 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
33 | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||||||
33 | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. | 30 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
35 | VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) | |||||||||
351 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: | |||||||||
351 | - houten schepen | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
36 | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||||
361 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | 0 | 10 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
362 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 30 | 10 | 10 | 10 | 2 | 1 | B | ||
363 | Muziekinstrumentenfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
364 | Sportartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
365 | Speelgoedartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
3661.1 | Sociale werkvoorziening | 0 | 30 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
3661.2 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
40 | PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||||||
40 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||||||
40 | - < 10 MVA | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
40 | - 10 - 100 MVA | 0 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
40 | Gasdistributiebedrijven: | |||||||||
40 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
40 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
40 | - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D | 0 | 0 | 50 | 50 | R | 3.1 | 1 | ||
40 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||||||
40 | - blokverwarming | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
41 | WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER | |||||||||
41 | Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: | |||||||||
41 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 10 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
41 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||||||
41 | - < 1 MW | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
45 | BOUWNIJVERHEID | |||||||||
45 | - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
45 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² | 10 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
45 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
50 | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||||
501, 502, 504 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
5020.4 | Autobeklederijen | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
5020.4 | Autospuitinrichtingen | 50 | 30 | 30 | 30 | R | 3.1 | 1 | B | L |
5020.5 | Autowasserijen | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | |||
503, 504 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
51 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||||
511 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
5121 | Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders | 30 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 2 | ||
5122 | Grth in bloemen en planten | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
5124 | Grth in huiden, vellen en leder | 50 | 0 | 30 | 0 | 3.1 | 2 | |||
5125, 5131 | Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen | 30 | 10 | 30 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
5132, 5133 | Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën | 10 | 0 | 30 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
5134 | Grth in dranken | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
5135 | Grth in tabaksprodukten | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
5136 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
5137 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
5138, 5139 | Grth in overige voedings- en genotmiddelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
514 | Grth in overige consumentenartikelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
5151.1 | Grth in vaste brandstoffen: | |||||||||
5151.1 | - klein, lokaal verzorgingsgebied | 10 | 50 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
5153 | Grth in hout en bouwmaterialen: | |||||||||
5153 | - algemeen: b.o. > 2000 m² | 0 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
5153 | - algemeen: b.o. <= 2000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
5153.4 | zand en grind: | |||||||||
5153.4 | - algemeen: b.o. <= 200 m² | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
5154 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||||||
5154 | - algemeen: b.o. > 2.000 m² | 0 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
5154 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m² | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
5155.2 | Grth in kunstmeststoffen | 30 | 30 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | ||
5156 | Grth in overige intermediaire goederen | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
5157 | - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
5157.2/3 | - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² | 10 | 10 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
5162 | Grth in machines en apparaten: | |||||||||
5162 | - overige | 0 | 10 | 50 | 0 | 3.1 | 2 | |||
517 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
5261 | Postorderbedrijven | 0 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 2 | |||
527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
55 | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | |||||||||
5552 | Cateringbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
60 | VERVOER OVER LAND | |||||||||
6022 | Taxibedrijven | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
6024 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² | 0 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
603 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | B | ||
63 | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||||
6312 | Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen | 30 | 10 | 50 | 50 | R | 3.1 | 2 | ||
6321 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 3 | L | ||
64 | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||||
641 | Post- en koeriersdiensten | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
642 | Telecommunicatiebedrijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
642 | zendinstallaties: | |||||||||
642 | - FM en TV | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
642 | - GSM en UMTS-steunzenders | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 | 1 | |||
71 | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||||
711 | Personenautoverhuurbedrijven | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
712 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
713 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | B | ||
714 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
72 | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||||||
72 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
72 | Switchhouses | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
73 | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||||
731 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 30 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | ||
732 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
74 | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||||
747 | Reinigingsbedrijven voor gebouwen | 50 | 10 | 30 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
7481.3 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B | ||
7484.4 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 2 | |||
85 | GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG | |||||||||
853 | Kinderopvang | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
90 | MILIEUDIENSTVERLENING | |||||||||
9001 | rioolgemalen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | |||
9002.1 | Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. | 50 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 2 | |||
9002.1 | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 30 | 30 | 50 | 30 | R | 3.1 | 2 | B | |
9002.2 | Afvalverwerkingsbedrijven: | |||||||||
9002.2 | - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) | 50 | 10 | 30 | 10 | 3.1 | 1 | L | ||
9002.2 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 10 | 10 | 30 | 30 | R | 2 | 1 | B | L |
92 | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | |||||||||
921, 922 | Studio's (film, TV, radio, geluid) | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | |||
9262 | Sportscholen, gymnastiekzalen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | |||
93 | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||||||
9301.1 | Wasserijen en strijkinrichtingen | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | |||
9301.1 | Tapijtreinigingsbedrijven | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 2 | L | ||
9301.2 | Chemische wasserijen en ververijen | 30 | 0 | 30 | 30 | R | 2 | 2 | B | L |
9301.3 | Wasverzendinrichtingen | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
9301.3 | Wasserettes, wassalons | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9302 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
9304 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
9305 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 0 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
Tabel 2: Opslagen en installaties | ||||||||||
0 | OPSLAGEN | |||||||||
1 | butaan, propaan, LPG (in tanks): | |||||||||
1 | - bovengronds, < 2 m3 | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
1 | - bovengronds, 2 - 8 m3 | - | - | - | 50 | R | 3.1 | - | ||
1 | - ondergronds, < 80 m3 | - | - | - | 50 | R | 3.1 | - | ||
2 | niet reactieve gassen (incl. zuurstof), gekoeld | - | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
3 | brandbare vloeistoffen (in tanks): | - | ||||||||
3 | - ondergronds, K1/K2/K3-klasse | 10 | - | - | 10 | 1 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K1/K2-kl.: < 10 m3 | 10 | - | - | 50 | R | 3.1 | - | B | |
3 | - bovengronds, K3-klasse: < 10 m3 | 10 | - | - | 10 | 2 | - | B | ||
3 | - bovengronds, K3-klasse: 10 - 1000 m3 | 30 | - | - | 50 | 3.1 | - | B | ||
4 | Overige gevaarlijke stoffen in tanks: | |||||||||
4 | - bovengronds < 10 m3 en onder drempelwaarde BRZO | 10 | - | - | 10 | 1 | - | |||
4 | - overige opslagen onder drempelwaarde BRZO | 30 | - | - | 50 | 3.1 | - | |||
5 | Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen: | |||||||||
5 | - kleine hoeveelheden < 10 ton | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
5 | - beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau | - | - | - | 30 | R | 2 | - | ||
6 | ontplofbare stoffen en munitie: | |||||||||
6 | - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 10 | 1 | - | |||
6 | - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 | - | - | - | 30 | 2 | - | |||
8 | kunstmest, niet explosief | - | 50 | - | 30 | 3.1 | - | |||
11 | INSTALLATIES | |||||||||
13 | laadschoppen, shovels, bulldozers | 30 | 30 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
14 | laboratoria: | |||||||||
14 | - chemisch / biochemisch | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
14 | - medisch en hoger onderwijs | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
15 | luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel | 10 | 0 | 10 | 0 | 1 | 1 | |||
16 | keukeninrichtingen | 30 | 0 | 10 | 0 | 2 | 1 | |||
17 | koelinstallaties freon ca. 300 kW | 0 | 0 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
18 | koelinstallaties ammoniak < 400 kg | 0 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
19 | koelinstallaties ammoniak > 400 kg | 0 | 0 | 50 | 50 | R | 3.1 | 1 | ||
20 | total energy installaties (gasmotoren) ca. 100 kW | 10 | 0 | 50 | 10 | 3.1 | 1 | |||
22 | noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
23 | verfspuitinstallaties en moffel- en emailleerovens | 50 | 30 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | L | ||
24 | vorkheftrucks met verbrandingsmotor | 10 | 10 | 50 | 0 | 3.1 | 1 | |||
25 | vorkheftrucks, elektrisch | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
26 | transformatoren < 1 MVA | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
28 | vatenspoelinstallaties | 50 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | B | ||
29 | hydrofoorinstallaties | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | |||
31 | stookinstallaties>900kW thermisch vermogen: | |||||||||
32 | - gas, < 2,5 MW | 10 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
32 | - gas, 2,5 - 75 MW | 30 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
32 | - olie, < 2,5 MW | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
32 | - olie, 2,5 - 75 MW | 30 | 10 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
32 | stoomwerktuigen | 0 | 0 | 50 | 30 | 3.1 | 1 | |||
33 | luchtcompressoren | 10 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | |||
34 | liftinstallaties | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 | 1 | |||
35 | motorbrandstofpompen zonder LPG | 30 | 0 | 30 | 10 | 2 | 2 | B |
1 Hoofdindeling
Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 1993. Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.
Tabel 2 omvat algemene opslagen en installaties voor situaties dat:
2 Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar
Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning. Uit de vier verkregen afstanden kan de uiteindelijk noodzakelijk geachte afstand worden afgeleid: de grootste van de vier. Bij deze invulling zijn de volgende afstandscategorieën gehanteerd voor omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied:
10 m |
30 m |
50 m |
100 m |
200 m |
300 m |
500 m |
700 m |
1.000 m |
1.500 m |
Mocht een bedrijf meerdere SBI-codes kennen, dan moet voor elk aspect de grootste
afstand worden genomen. Dat geldt ook voor de gebruikte installaties en opslagen.
Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.
Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.
Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.
3 Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)
Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van "risico" aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.
Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van "vuurwerk" opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.
4 Categorie
De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.
Onder de kop "categorie" is een indeling opgenomen, in tien mogelijke milieucategorieën:
milieucategorie | grootste afstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
5 Indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem (B) en lucht (L)
Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bronsterkte:
Het aspect bodem (bodemverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft.
Het aspect lucht (luchtverontreiniging) geeft aan dat een activiteit een uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht heeft die mogelijk in planologisch opzicht relevant is.
6 Verklaring gebruikte afkortingen
- : niet van toepassing / niet relevant
< : kleiner dan
> : groter dan
= : gelijk aan
cat. : categorie
e.d. : en dergelijke
kl. : klasse
n.e.g. : niet elders genoemd
o.c. : opslagcapaciteit
p.c. : productiecapaciteit
p.o. : productieoppervlak
b.o. : bedrijfsoppervlak
v.c. : verwerkingscapaciteit
u : uur
d : dag
w : week
j : jaar
B : bodemverontreiniging
L : luchtverontreiniging
R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)
V : vuurwerkbesluit van toepassing